Sjabloon:Tabel vervoegingen Nederlandse werkwoorden

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Vervoeging van het werkwoord
{{{1}}}
Tegenwoordige tijd Verleden tijd Toekomende tijd
Enkelvoud Meervoud Enkelvoud Meervoud Enkelvoud Meervoud
ik {{{2}}} wij, we {{{4}}} ik {{{5}}} wij, we {{{6}}} ik zal {{{1}}} wij, we zullen {{{1}}}
jij, je, U
gij, ge
{{{3}}}
jullie {{{4}}} jij, je, U
gij, ge
{{{5}}}
jullie {{{6}}} jij, je, U
gij, ge
zal, zult {{{1}}}
zult {{{1}}}
jullie zullen {{{1}}}
hij, zij, het {{{3}}} zij, ze {{{4}}} hij, zij, het {{{5}}} zij, ze {{{6}}} hij, zij, het zal {{{1}}} zij, ze zullen {{{1}}}
Onvoltooid deelwoord Voltooid deelwoord Gebiedende wijs Aanvoegende wijs
{{{1}}}d {{{7}}} {{{8}}}
{{{2}}}, {{{3}}} {{{9}}}