Belgische verkiezingen 1919

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Wetgevende verkiezingen 1919
Datum 16 november 1919
Land Vlag van België België
Te verdelen zetels 186 (Kamer)
93+27 (Senaat)
Nieuwe regering Delacroix II
Vorige regering Delacroix I
Opvolging verkiezingen
1914     1921
Portaal  Portaalicoon   Politiek
België

De Belgische verkiezingen van 16 november 1919 zijn de eerste Belgische verkiezingen na de Eerste Wereldoorlog.

Het zijn tevens de eerste verkiezingen die verlopen onder algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen. De loyale houding van de socialisten tijdens de oorlog en de Russische Revolutie van 1917 leidden tot een akkoord tussen de koning en de vertegenwoordigers van het Nationaal Hulp- en Voedingscomité, gesloten op het kasteel van Loppem. De daaropvolgende verkiezingen, die van 1919, verlopen reeds volgens de nieuwe regels. Aangezien dit strikt gezien een ongrondwettelijke situatie is, spreken de conservatieven over 'de staatsgreep van Loppem'.

Zetelverdeling Kamer 1919
70
1
34
2
1
73
1
4
70 34 73 
De 186 zetels zijn als volgt verdeeld:

Kamer[bewerken | brontekst bewerken]

Aan deze verkiezingen namen nieuwe bewegingen deel, die zijn ontstaan naar aanleiding van de voorbije oorlog: de Frontpartij (in Oost-Vlaanderen op geapparenteerde kartellijsten met de Daensisten), het Belgisch-nationalistische Ligue de la Renaissance nationale van Pierre Nothomb, en een partij van oud-strijders.

Na de verkiezingen bleek de vooroorlogse absolute meerderheid van de katholieken gebroken. De katholieke en socialistische blokken zijn bijna even groot. De katholieken zijn echter verdeeld: de Vlaams- en democratisch-gezinde katholieken vormen een aparte fractie in de Kamer. De liberalen zitten - zoals ze overigens zelf hoopten - op de wip tussen de twee grote partijen. Voortaan zullen er coalities worden gevormd. Aansluitend op de verkiezingen werd echter eerst een regering van nationale eenheid Delacroix II gevormd.

Partij Kamer van volksvertegenwoordigers
Stemmen % Zetels Zetels +/-
Katholieken[1] 655.974 37,23% 73 -26
BWP 645.124 36,62% 70 +30
Liberalen 310.876 17,65% 34 -11
Frontpartij/Daensisten[2] 60.814 3,45% 5[3] +5
Middenstand 19.939 1,13% 1 +1
Renaissance nationale 18.546 1,05% 1 +1
Oud-strijders 19.075 1,08% 2 +2
Overige 31.454 1,79% 0 -2
Totaal 1.761.802 100% 186 -

Senaat[bewerken | brontekst bewerken]

In de Senaat lagen de kaarten anders. Hoewel ook hier het algemeen enkelvoudig stemrecht gold, waren de (fiscale) voorwaarden om verkozen te kunnen worden nog niet aangepast. De socialistische BWP vond onvoldoende geschikte kandidaten: zij diende slechts kieslijsten in voor zes van de achttien kiesarrondissementen. In het arrondissement Brugge waren er zelfs even veel effectieve kandidaten (één katholiek en één Ligue nationale) als er zetels waren te verdelen.

Waar de BWP wel opkwam, waren er bovendien meerdere kandidaten die niet aan de hoge cijnsvoorwaarden voldeden. Acht rechtstreeks verkozen socialistische senatoren waren te arm om te mogen zetelen. De Senaat verklaarde hun zetels vacant,[4] zodat er nieuwe verkiezingen nodig waren in de kiesarrondissementen Brussel (4 zetels), Antwerpen (2), Gent-Eeklo (1) en Bergen-Zinnik (1). Deze werden uiteindelijk als volgt verdeeld: vier voor de katholieken, twee voor de liberalen en twee voor de socialisten. Het was de laatste keer dat een Senaatsverkiezing moest worden overgedaan.[5]

Daarnaast was er de anomalie dat de provincieraden, die 27 provinciale senatoren moesten aanduiden, nog waren samengesteld conform de provincieraadsverkiezingen van 1910 en 1912.

Uiteindelijk had de Katholieke Partij nog steeds een absolute meerderheid in de Senaat.

Partij Senaat
Stemmen % Zetels
Katholieken 685.041 43,30% 43
BWP 388.011 24,53% 20
Liberalen 490.046 30,98% 30
Overige 18.914 1,20% 0
Totaal 1.582.012 100% 93

Verkozenen[bewerken | brontekst bewerken]