Germanisme

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Als germanisme gelden woorden, woordformaties, zinsconstructies en uitdrukkingen die gevormd zijn naar het Duits en niet stroken met het Nederlandse taaleigen.

Definitie[bewerken | brontekst bewerken]

Matthias de Vries was een van de eersten die probeerden een definitie van germanisme op te stellen. Voor hem is een woord een germanisme (als samengevat door De Vooys):

"wanneer een woord, tegen ons taaleigen, naar Duits model gevormd is (bijv. jaarhonderd), wanneer er reeds een homoniem bestaat (bijv. schade = jammer), wanneer onze taal reeds een woord bezit met gelijke betekenis (bijv. opgave = taak)."[1]

De taalkundige Nicoline van der Sijs heeft er echter op gewezen dat de definitie van germanisme problematisch is:

"als ze een tijdje in het Nederlands verkeerd hebben, kunnen ze ingeburgerd raken en zien we hun strijdigheid met het taaleigen niet meer."[2]

Deze uitspraak wordt bevestigd door onderzoek naar de herkenning van leenwoorden. Daaruit bleek dat alleen 'sowieso' nog door een meerderheid van mensen werd herkend als uit het Duits afkomstig.[3] Van der Sijs stelt daarom voor de term 'germanisme' (en alle andere barbarismen) niet meer te gebruiken, maar nog slechts van 'Duitse invloed' te spreken.

Geschiedenis in Nederland[bewerken | brontekst bewerken]

Duitse invloed[bewerken | brontekst bewerken]

Tot de negentiende eeuw richtte taalpurisme zich vooral op gallicismen, hoewel er voor die tijd ook invloed van de Duitse taal was. Het aantal ontleningen uit het Duits nam echter toe in de vroege 19e eeuw. Bovendien veranderde de status van Duitsland en van het Duits. Het land kreeg aanzienlijke politieke, economische en wetenschappelijke macht, waardoor ook de weerstand tegen Duitsland (en tegen het Duits) toenamen. Deze weerstand is bijvoorbeeld te zien aan het verschijnen van het gedicht 'Germanismen' van Nicolaas Beets (1853)[4] en het puristische taaladvieswerk "Lijst van woorden en uitdrukkingen, met het Nederlandsch taaleigen strijdende" (1847), van de hand van Matthijs Siegenbeek. In het 'voorberigt' schrijft hij:

"De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, door één van hare leden opmerkzaam gemaakt op de menigte van woorden en uitdrukkingen, voornamelijk door eene ongepaste navolging van het Hoogduitsche taalgebruik, niet slechts in vertalingen en vlugtig geschrevene dagbladen, maar ook in werken van goede Schrijvers meer en meer voorkomende, besloot eenigen uit haar midden te magtigen, om de voornaamste daarvan bijeen te brengen en het onbestaanbare van dezelve met ons taaleigen beknoptelijk aan te toonen."[5]

In de twintigste eeuw nam het aantal leenwoorden af, maar nam het verzet, onder invloed van de politieke ontwikkelingen in Europa, alleen maar toe.[6] Dit leidde in 1931 tot de oprichting van het Genootschap Onze Taal, dat zich als doel stelde 'in de eerste plaats door onderling overleg, maar zoo mogelijk later ook naar buiten, de onzuiverheden in de Nederlandsche taal te bestrijden, welke bestrijding zich in het bijzonder - in dit tijdsgewricht - keert tegen het gebruik van Germanismen'.[7]

Afname[bewerken | brontekst bewerken]

In de overzeese rijksdelen was de Duitstalige invloed veel minder sterk: daar richtte men zich vooral op de Amerikaanse en Australische cultuur, terwijl er ook sterke banden bestonden met de toenmalige Britse koloniën.[bron?]

Het Duits raakte zijn dominante positie na de Tweede Wereldoorlog kwijt ten gunste van het Engels. Weerstand tegen de voormalige bezetter was daaraan mede debet. Het onderwijs in de moderne vreemde talen concentreerde zich meer dan voorheen op het Engels; dat werd ook de algemeen aanvaarde taal van de wetenschap en toen de televisie haar intrede deed, van de populaire cultuur. Met de komst van de computer en het internet is die invloed versterkt.

Wijze van beïnvloeding[bewerken | brontekst bewerken]

Er waren twee oorzaken voor de infiltratie van Duitse woorden in het Nederlands. In de eerste plaats het frequente gebruik van die taal, dat leidde tot de neiging taalelementen over te nemen. Daarnaast maakte het feit dat Duits en Nederlands sterk op elkaar lijken, het vaak moeilijk te onderkennen dat een bepaald taalelement geen "echt" Nederlands was.

Voorbeelden[bewerken | brontekst bewerken]

Zie Lijst van germanismen in het Nederlands voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Letterlijk uit het Duits vertaalde woorden zijn bijvoorbeeld:

  • beduidend (Duits bedeutend) voor "aanmerkelijk";
  • begeestering (Begeisterung) voor "enthousiasme";
  • meerdere (mehrere) voor "verscheidene";
  • eenduidig (eindeutig) voor "ondubbelzinnig".

Een aantal samentrekkingen van bijvoeglijke en zelfstandige naamwoorden zijn in het Nederlands in verschillende mate ingeburgerd, hoewel dit type samenstelling normaliter germanistisch heet te zijn. Bij het schaken spreekt men bijvoorbeeld bijna altijd van een dubbelpion; dit zou volgens de Nederlandse grammaticaregels een "dubbele pion" moeten zijn.

Sommige germanismen lijken beperkt te zijn tot een klein deel van het taalgebied. Samenstellingen als grootstad (voor "grote stad") en kortverhaal (voor "kort verhaal" komen in Vlaanderen veelvuldig voor, maar zijn in Nederland zeldzaam. In dit soort gevallen is niet altijd met zekerheid te zeggen dat deze vormingen ook echt germanismen zijn: het is ook mogelijk ze als regionaal Nederlands (in het onderhavige geval dus Belgisch Nederlands) te bestempelen. Een vergelijkbaar geval zijn woorden die eindigen op -er van het type Edammer kaas. Deze er-uitgang doet ietwat Duits aan (Schwarzwalder Kirschtorte), maar kan ook beschouwd worden als een regionaal voorkomend Nederlands woordvormingsprocedé. In Noord-Nederlandse tongvallen komen veel onregelmatige vormingen van dit type voor (de Pettemer zeewering bij Petten) die het vermoeden lijken te bevestigen dat het hier om een autochtoon - zij het regionaal - woordvormingsprocedé gaat.

Onderkenning[bewerken | brontekst bewerken]

De sterke gelijkenis tussen beide talen maakt het soms moeilijk om te bepalen of iets een fremdkörper is; bij dat laatste woord is geen twijfel mogelijk; bij noodwendig zal niet iedereen onderkennen dat er van een germanisme sprake is, bij meerdere ("er zijn meerdere mogelijkheden") is dat nog minder het geval.

Een andere moeilijkheid houdt daarmee verband. Het is in beginsel denkbaar dat een woord al in het vroegere Nederlands in gebruik was, daarna in onbruik is geraakt of alleen nog gewestelijk werd gebruikt, maar in het Duits ondertussen voortleefde in (nagenoeg) dezelfde vorm. Als dat woord nu in het Nederlands opnieuw gebruikelijk wordt, valt moeilijk te bepalen of het een germanisme betreft dan wel een herleving.

Daarbij komt dat de aandacht voor het verschijnsel is verminderd. Tegenwoordig staat de opmars van Engelstalige elementen veel meer in de belangstelling.

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]