Belangstellingsonderzoek: verschil tussen versies

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Rudolphous (overleg | bijdragen)
overbodige breaks verwijderd
Pompidombot (overleg | bijdragen)
k lf, Help mee!, Replaced: normnorm, met AWB
Regel 2: Regel 2:


== Beperkingen ==
== Beperkingen ==
Het betrouwbaar meten van iemands belangstelling is geen eenvoudige zaak, voornamelijk omdat die belangstelling kan wijzigen in de loop der tijd. Bovendien is het meten van belangstelling bijna altijd het aanbieden van alternatieven. Bij de keuze van de alternatieven is men uiteraard beperkt. Daardoor richten belangstellingstests zich meestal tot een welomschreven doelgroep, en moeten zij zorgvuldig ge[[norm]]eerd worden. De normering wordt best jaarlijks geactualiseerd.
Het betrouwbaar meten van iemands belangstelling is geen eenvoudige zaak, voornamelijk omdat die belangstelling kan wijzigen in de loop der tijd. Bovendien is het meten van belangstelling bijna altijd het aanbieden van alternatieven. Bij de keuze van de alternatieven is men uiteraard beperkt. Daardoor richten belangstellingstests zich meestal tot een welomschreven doelgroep, en moeten zij zorgvuldig ge[[Norm (standaard)|norm]]eerd worden. De normering wordt best jaarlijks geactualiseerd.


== Vorm ==
== Vorm ==
Regel 18: Regel 18:
*ZOBEST: Zelfonderzoek belangstelling.
*ZOBEST: Zelfonderzoek belangstelling.


[[Categorie:psychodiagnostiek]]
[[Categorie:Psychodiagnostiek]]

Versie van 29 aug 2009 19:14

Het belangstellingsonderzoek is een onderdeel van de psychodiagnostiek. In de psychologie gaat men ervan uit dat een activiteit waarvoor men belangstelling heeft, met meer voldoening, en ook met meer succes zal worden uitgevoerd. Ook bij het kiezen van een (vervolg-)studie speelt belangstelling dus een belangrijke rol. Daarom heeft men pogingen ondernomen om de belangstelling van een persoon te objectiveren via belangstellingstest of beroepsvoorkeur-onderzoek.

Beperkingen

Het betrouwbaar meten van iemands belangstelling is geen eenvoudige zaak, voornamelijk omdat die belangstelling kan wijzigen in de loop der tijd. Bovendien is het meten van belangstelling bijna altijd het aanbieden van alternatieven. Bij de keuze van de alternatieven is men uiteraard beperkt. Daardoor richten belangstellingstests zich meestal tot een welomschreven doelgroep, en moeten zij zorgvuldig genormeerd worden. De normering wordt best jaarlijks geactualiseerd.

Vorm

Belangstellingsvragenlijsten komen voornamelijk in twee vormen voor:

  • paarsgewijze vergelijking: proefpersoon moet - daarom ook "gedwongen keuzetechniek" genoemd - twee activiteiten beoordelen en aanduiden welke het interessantst lijkt. Soms wordt en nog een 3e "neutrale" activiteit aan toegevoegd, en moet de proefpersoon dus eigenlijk drie activiteiten rangschikken in volgorde van voorkeur. De beschreven activiteiten behoren tot enkele categorieën van studierichtingen/beroepen die de proefleider vooraf heeft opgesteld. Het voordeel is hier dat het resultaat een rangorde van voorkeur geeft voor de aangeboden alternatieven. Het nadeel is dat de proefpersoon niet tot uiting kan brengen dat hij zich "voor alles" interesseert.
  • schaalitems: proefpersoon moet elke activiteit een score geven, meestal van 1 (helemaal niet interessant) tot 5 (zeer interessant). Ook hier behoren de beschreven activiteiten tot een beperkte groep van schalen. Het risico is hier dat er geen voorkeur wordt uitgedrukt, want de proefpersoon kan alles even (weinig) boeiend vinden.
  • Soms (voor laaggeschoolden of kleine kinderen) worden de "beschrijvingen" van activiteiten vervangen door foto's.

Enkele onderzoekers en testen

  • BSV: Belangstelling voor Studiegebieden Verkennen.
  • Kuder preference record.
  • Occupational Interest Inventory (O.I.I.), aangepast voor Nederlands taalgebied door J. Stinissen.
  • Amsterdamse Beroepen Interesse Vragenlijst
  • Beroepen Interesse Test (BIT) van Irle Wiegersma
  • ZOBEST: Zelfonderzoek belangstelling.