Gijsbrecht van Aemstel: verschil tussen versies

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Souffleur (overleg | bijdragen)
samenvatting 1 en 2 bondiger
Souffleur (overleg | bijdragen)
samenvatting 3 bondiger
Regel 86: Regel 86:


===Derde bedrijf===
===Derde bedrijf===
Badeloch is bang en heeft nachtmerries. Gysbrecht vraagt hoe dit komt en zegt dat hij haar tranen zal weg kussen. Ook zegt hij dat dromen geen werkelijkheid zijn. Badeloch vertelt dat zij in haar dromen de geest van Machteld aan haar bed zag staan. Machteld werd waanzinnig en trok haar kleren kapot, krabde zichzelf open en stond te huilen. Badeloch vertelt Machteld dat ze zich nergens zorgen om hoeft te maken omdat de vijanden verslagen zijn. Maar Machteld vertelt Badeloch dat de vijanden helemaal niet verslagen zijn en dat het een wonder is dat Badeloch zo rustig kan slapen. Hierop raadt Machteld Badeloch aan om naar een ander gewest te vluchten. De strijd van Gysbrecht is volgens haar tevergeefs geweest en de heiligen hebben de kerk verlaten. Als zij vlucht zullen de engelen haar beschermen.
Badeloch vertelt geschrokken dat zij in haar droom de geest van haar nicht Machteld aan haar bed zag staan. Machteld was waanzinnig van verdriet, trok zich de kleren kapot, krabde zich en zei dat Gysbrechts strijd tevergeefs was; de vijand is niet verslagen. Machteld spoort Gijsbreght aan bisschop Gozewijn en haar dochter Klaeris te redden en raadt Badeloch aan te vluchten. Als Broer Peter komt aanstormen en zegt dat hij en Gysbrecht ten strijde moeten trekken is dit is voor Badeloch het teken dat haar droom werkelijkheid was.
Broer Peter vertelt dat de vijand met een groter leger terug kwam en dat de stad in brand staat. Badeloch is bang dat het Gysbrecht te veel wordt. Hij heeft dit niet verdiend; hij is vroom en heeft een goed hart. Broer Peter zegt dat God slechts zijn uitverkorenen wil beproeven. Gysbrecht heeft vanaf de [[Schreierstoren]] gezien hoe de toestand is. Hij wil vechten en zijn bondgenoten zeggen hem toe hem te zullen steunen. Badeloch bid God Gysbrecht te beschermen. In de kapel van het klooster klinkt de rei van [[Clarissen |Klaerissen ]] een lied over de kindermoord in Bethlehem en de hoogmoedige [[Herodes I| Herodes]].
Badeloch schrikt wakker uit haar droom en is heel erg geschrokken van haar droom en de verschijning van Machteld. Gysbrecht blijft erbij dat het slechts verbeelding is.
Broer Peter komt aanstormen en zegt dat hij en Gysbrecht ten strijde moeten trekken. Dit is voor Badeloch een teken dat haar droom werkelijkheid is en echt onheil voorspelde. Broer Peter vertelt dat de vijand terug is in de stad met een groter leger dan ooit. Ze stichten brand en zijn erg sterk. Broer Peter zegt dat de stad verloren is en al het vechten voor niks is geweest. Gysbrecht gaat naar de Schreiers toren om voor zichzelf te zien hoe de toestand is.
Badeloch is bang dat het allemaal te veel wordt voor Gysbrecht. Hij heeft dit niet verdient omdat hij zo'n goed hart heeft en vroom is. Omdat zij in een grote stad leven, krijgen zij alle problemen terwijl de kleine steden rustig zijn. Broer Peter zegt dat God slechts zijn uitverkorenen wil beproeven. Gysbrecht ziet dat de stad in brand staat en wil gaan vechten. De bondgenoten van Gysbrecht zeggen hem toe dat zij voor hem zullen vechten. Gysbrecht zegt hierop dat zij hiervoor door God beloont zullen worden. Badeloch vraagt aan God of hij Gysbrecht wil beschermen.


===Vierde bedrijf===
===Vierde bedrijf===
Het vierde bedrijf bestaat uit drie scènes. Tijdens de eerste scène bespreken voornamelijk Gijsbreght en Gozewijn of zij moeten vluchten voor de snel naderende vijand. Gijsbreght probeert de oude bisschop over te halen. Hij wil de bisschop op zijn rug dragen. (Een verwijzing naar Vergilius' Aeneis, waarin Aeneas zijn vader draagt als zij Troje ontvluchten). Gozewijn zegt dat hij te oud is; hij is klaar om te sterven en zich bij God te voegen. De trouwe nonnen, waaronder Klaeris, zeggen Gozewijn niet alleen te kunnen laten. Ook zij zijn bereid te sterven. (De scène werd afgesloten met een ‘stomme vertoning’, waarin te zien is hoe bisschop Gozewijn en de nonnen werden vermoord.) In de tweede scène schrikt Badeloch als zij Arend van Aemstel ziet. Omdat hij alleen is denkt zij dat Gijsbreght gesneuveld is. Arend ontkent dit en doet gedetailleerd verslag van het gruwelijk schouwspel dat zich voor zijn en Gijsbreght’s ogen afspeelde; de strijd, de bezetting, de dood van onder andere Gozewijn en de nonnen. Badeloch vreest dat ook Gijsbreght dood is. In de laatste scène bezingt de rei (van Burghzaten) de pure, oprechte liefde tussen Badeloch en Gijsbreght. Zij geven uiting van het verdriet dat Badeloch door de veronderstelde dood van haar man moet voelen en eindigen met een bede, waarin God gevraagd wordt haar smart te verlichten. Het bedrijf wordt afgesloten met de uitroep van Badeloch dat zij Gijsbreghts stem gehoord heeft en dat hij voor de poort staat.
Gijsbreght probeert de oude bisschop Gozewijn over te halen te vluchten voor de snel naderende vijand. Hij wil de bisschop op zijn rug dragen. (Een verwijzing naar Vergilius' Aeneis, waarin Aeneas zijn vader draagt als zij Troje ontvluchten). Gozewijn zegt dat hij te oud is; hij is klaar om te sterven en zich bij God te voegen. De trouwe nonnen, waaronder Klaeris, zeggen Gozewijn niet alleen te kunnen laten. Ook zij zijn bereid te sterven. (De scène werd afgesloten met een ‘stomme vertoning’, waarin men zag hoe bisschop Gozewijn en de nonnen werden vermoord.) In de tweede scène schrikt Badeloch als zij Arend van Aemstel ziet. Omdat hij alleen is denkt zij dat Gijsbreght gesneuveld is. Arend ontkent dit en doet gedetailleerd verslag van het gruwelijk schouwspel dat zich voor zijn en Gijsbreght’s ogen afspeelde; de strijd, de bezetting, de dood van onder andere Gozewijn en de nonnen. Badeloch vreest dat ook Gijsbreght dood is. In de laatste scène bezingt de rei (van Burghzaten) de pure, oprechte liefde tussen Badeloch en Gijsbreght. Zij geven uiting van het verdriet dat Badeloch door de veronderstelde dood van haar man moet voelen en eindigen met een bede, waarin God gevraagd wordt haar smart te verlichten. Het bedrijf wordt afgesloten met de uitroep van Badeloch dat zij Gijsbreghts stem gehoord heeft en dat hij voor de poort staat.


===Vijfde bedrijf===
===Vijfde bedrijf===

Versie van 4 dec 2010 21:54

Gijsbrecht van Aemstel is een toneelstuk dat Joost van den Vondel schreef ter gelegenheid van de opening van de eerste stenen Amsterdamse schouwburg. De inwijding op 26 december 1637 van dit door Jacob van Campen ontworpen classicistische theater aan de Keizersgracht werd uitgesteld vanwege protestante bezwaren tegen enige (in de katholieke middeleeuwen spelende) passages. Na protesten tegen de eventuele "vertoning van superstitiën van de paperije als misse en andere ceremoniën" kon de Gysbrecht op 3 januari 1638, kleurrijk en fraai gekostumeerd in Van Campens schouwburg in première gaan.[1]

In Amsterdam werd het stuk vele daaropvolgende jaren op Nieuwjaarsdag opgevoerd. In de jaren zestig nam de populariteit van de Gysbreght af. Het toneelstuk zou niet meer voldoen aan de wensen van het publiek. De beëindiging van de Gysbrechttraditie in 1968, moet in het licht van de tijdgeest en algehele ontevredenheid over de enscèneringen in de periode voorafgaand aan Aktie Tomaat (1969) worden gezien. Begin jaren tachtig werd, onder regie van Carel Briels, de Gijsbrecht een aantal keren opgevoerd rond Nieuwjaarsdag; in 1981 in de Nieuwe Kerk en in 1982 in de Stadsschouwburg. In 1988 regisseerde Hans Croiset in Den Haag een Gijsbrecht voor het Nationale Toneel. In 1990 volgde een Gijsbrecht van Rieks Swarte voor Toneelgroep Amsterdam. In 2003 en 2008 speelde Theater Nomade, onder regie van Ab Gietelink, de Gijsbrecht in op de politieke actualiteit toegespitste bewerkingen. Op 1 januari 2010 werd in het Concertgebouw, tijdens de nieuwsjaarsbijeenkomst van de gemeente Amsterdam, een verkorte versie vertoond door de theatergroep 'De Warme Winkel'.

De inhoud

Vondel gaf het stuk de titel: Gysbregt van Aemstel, d’ondergang van zijn stad en zijn ballingschap. Treurspel. Vondel draagt de Gijsbreght op aan Hugo de Groot, die in 1638 als balling in Frankrijk leefde. De Groots ideaal was het herstel van de eenheid van alle christenen in een terugkeer naar de situatie van de oude kerk in de eerste eeuwen na Christus. [2] Vondel besluit zijn, aan de door hem bewonderde Here Huig de Groot gerichte inleiding van de Gijsbrecht, met de woorden: Ik offer Uwe Exc. in zyne ballingschap mynen Gysbreght van Aemstel, den godvruchtigen en dapperen balling.

Het stuk speelt in Amsterdam, tijdens een kerstnacht omstreeks 1300[3][4] en gaat over de belegering van de stad door de omliggende dorpen, verenigd in de Kennemers en Waterlanders. Aanleiding is de vermeende betrokkenheid van Gijsbrecht bij de ontvoering en doodslag van Floris V in 1296. De vijandelijke soldaten lijken zich aanvankelijk terug te trekken, maar duiken als gevolg van een list van het personage 'Vosmaar, de Spie' onverwacht weer op. Gijsbrecht wordt na hevige gevechten gedwongen, met zijn vrouw Badeloch en hun kinderen, naar Pruisen te vluchten, om daar een Nieuw Holland te stichten.

De tijd van handeling, de kerstnacht en de parallel tussen de moord op de onschuldige Klarissen en de kindermoord in Bethlehem benadrukt de Christelijke strekking van de door God opgelegde beproeving die uiteindelijk zinvol zal blijken te zijn.

De tragedie Geeraerdt van Velsen van P.C. Hooft uit 1613 is gebaseerd op de gebeurtenissen rond de moord op Floris V. Deze gebeurtenissen vormen de voorgeschiedenis van de verwikkelingen in Vondels Gijsbrecht.

In 1637 tijdens de Tachtigjarige Oorlog, toen in zuidelijker provincies de Spaansgezinde vijandelijkheden nog woedden, schreef Vondel in zijn inleiding van de Gijsbrecht:

"Of enige Amsterdammers mochten walgen van de zwaren val hunner muren en ’t verstrooien hunner voorouderen te horen, zo wordt die bittere nasmaak verzoet door Rafaëls voorspelling van de heerlijke verrijzenisse der verdelgde vesten en verstrooielingen; dat wij nu op het allergelukkigste beleven, onder de wijze regering der tegenwoordige burgemeesteren, die het gemeen beste boven hun eigen behartigen en genen oorlog prijzen, dan die om de vrede gevoerd wordt."

De Gijsbrecht wordt wel een tragedie genoemd, omdat Vondel in drama's als Lucifer de Aristotelische uitgangspunten volgt van de klassieke tragedie. Hoewel ook Vondel zelf in de ondertitel van een "treurspel" spreekt, is dat in de Gijsbrecht maar ten dele het geval. Zo is het personage Gijsbrecht niet de tragische held die ten onder gaat door eigen handelen en vindt er geen catharsis plaats. De afloop is dan ook niet noodlottig.

Vondel koos voor een troostende deus ex machina, die het geslacht van de van Aemstels en de stad een glanzende, (zij het verre) toekomst, voorspelt. De middeleeuwse tijd van handeling bood Vondel in de claus van Rafaël, "één der zeven Engelen" de gelegenheid een aangenaam visioen van zijn eigen (en de toekomstige) tijd op te roepen. Zowel de titelheld en de zijnen, als het publiek, kregen van de aartsengel de verzekering:

Al leit de stad verwoest, en wil daer van niet yzen
Zy zal met grooter glans uit asch en stof verrijzen.

Het 17e eeuwse publiek, het Amsterdamse stadsbestuur en de toenmalige financiers van de voorstellingen waaraan een deel van de inkomsten ten goede kwam (de charitatieve instellingen Het Burgerweeshuis en het Oude Manne- en Vrouwenhuis[5]) zullen deze heilsboodschap instemmend hebben aangehoord.

Gijsbrecht is een toonbeeld van deemoed en godsvertrouwen in tijden van beproeving. Het stuk is een icoon in de tijd van de bezetting. Het herinnerde het publiek aan oorlogsgeweld, de strijd tegen Spanje, belegering van steden en vermiste echtgenoten.

Om na het zien van de onfortuinlijke voorouders de stemming nog wat te verhogen werden latere Amsterdamse voorstellingen van de Gijsbrecht (v.a. het einde van de 17e of het begin van de 18e eeuw) rond Nieuwjaarsdag gevolgd door De bruiloft van Kloris en Roosje. Wie de auteur is van deze boertige klucht met zang en dans, staat niet vast. Dit vrolijke naspel eindigde traditioneel met een door de personages Thomasvaer en Pieternel uitgesproken Nieuwjaarswens, waarin de actuele gebeurtenissen van die dagen van satirisch commentaar werden voorzien.

De vorm

Zoals Vondel in zijn uitvoerige inleiding vermeldt, schreef hij de Gijsbrecht in navolging van de Aeneis van de Romeinse dichter Vergilius. Dit heldendicht in het Latijn beschrijft in 12 boeken de daden van de Trojaanse stamvader Aeneas en de ondergang van zijn stad. Vrij naar het, op het titelblad van de Gijsbrecht vermelde en in de Aeneis naar de val Troje verwijzende motto Urbs antiqua ruit (een oude stad wordt vernietigd), verwoordt Vondel in het vierde bedrijf de val van Amsterdam met de verzen 1120/1122: "De groote aloude stad, vermaert in oorelogen, (...) Gaet plotzelijck te gronde en zinckt met eenen slagh." De inhoud van het klassieke paard van Troje vertoont een duidelijke overeenkomst met de lading van Vondels “Schuit ’t Zeepaardje” en het lot van Vondels personage Bisschop Gozewijn herinnert aan het beklagenswaardige einde van de oude koning Priamus.

Schreef Vergilius in hexameters, Vondel koos meestal voor de alexandrijn als dichtvorm. Al in de vroege jaren twintig van de 17e eeuw had Vondel zich door studie van de klassieke cultuur en humanistische wetenschappen ontwikkeld tot een humanistisch-renaissancistisch dichter.[6] In navolging van de klassieken heeft de Gijsbrecht een klassieke bouw in vijf bedrijven, die worden afgesloten met een 'Rey' of rei'. Deze aan de Griekse koorzangen verwante, gesproken of gezongen lyrische bespiegelingen staan los van de handeling.

In de 17e eeuw was het gebruikelijk de dramatische handeling af en toe letterlijk stil te zetten tijdens de vertoning van een "tableau vivant". Met zo’n vaak rijkelijk vormgegeven "levend schilderij" met stilstaande personages in expressieve houdingen kon men, tussen de tekst, de visueel indrukwekkende hoogtepunten extra aandacht schenken.

Titelheld Gijsbrecht opent het treurspel met de verheugende mededeling:

Het hemelsche gerecht heeft zich ten langen leste
Erbarremt over my en myn benauwde veste,
En arme burgery, en op myn volcx gebed,
En dagelix geschrey de bange stad ontzet.

De Rei van Amsterdamse Maagden (vs. 414 - 450) klinkt aan het slot van het eerste bedrijf uit de monden van Amsterdamse meisjes die de hoop op de overwinning verwoorden:

Nu stelt het puick van zoete keelen,
Om daar gezangen op te speelen,
Tot lof van God die op zijn' troon
Gezeten is, zoo hoogh en heerlijck;
Van waer hy zien kon, hoe begeerlijck
Het Sparen stack na Aemstels kroon.

In de Rei van Edelingen (vs. 674 - 737) aan het einde van het tweede bedrijf, bezingen edellieden tijdens de kerstnacht de lof van Christus' geboorte:

Wy edelingen, bly van geest,
Ter kerke gaen op 't hooge feest
Den eerst geboren heiland groeten,
En knielen voor de kleene voeten
Van 't kind, waer voor Herodes vreest:

In de Rei van Klaerissen (vs. 904 - 950) waarmee het derde bedrijf wordt afgesloten, doen nonnen een lied over de kindermoord in Bethlehem klinken:

O Kersnacht, schooner dan de daegen,
Hoe kan Herodes 't licht verdraegen
Dat in uw duisternisse blinckt,
En word geviert en aengebeden?
Zijn hoogmoed luistert na geen reden,
Hoe schel die in zijn ooren klinckt

In de Rei van Burghzaten (vs. 1239 - 1285), aan het einde van het vierde bedrijf, beschrijven burchtbewoners de kracht van de huwelijksliefde:

Waer werd oprechter trouw
dan tusschen man en vrouw
Ter weereld oit gevonden?
Twee zielen gloende aen een gesmeed,
Of vast geschakelt en verbonden
In lief en leedt

Tegen het eind van het vijfde bedrijf weerklinkt een troostende deus ex machina in de claus van aartsengel Rafaël:(vs. 1823-1864)

O, Gijsbreght, zet getroost uw schouders onder ’t kruis
U opgeleit van God. 't is al vergeefs dit huis
Verdaedight; hadden wy 't in ons behoed genomen,
't En waer met Amsterdam zoo verre noit gekomen.

en spreekt de engel (voor het eerst in 1638, tijdens de opening van de schouwburg, in de nabijheid van de net gereed gekomen gekroonde spits van de Westertoren) , ten overstaan van de middeleeuwse personages en het 17e eeuwse publiek de 'profetie' uit dat:

'eer drie honderd jaer Verloopen'(...) ‘Als uw naemhafte stad haer' Schouwburgh open doet' (...) de stad “haer kroon tot aen den hemel toe’ zal verheffen.

Gijsbrechts slottekst luidt:

Vaer wel, mijn Aemsterland: verwacht een' andren heer.

Samenvatting

Leeswaarschuwing: Onderstaande tekst bevat details over de inhoud of de afloop van het verhaal.

Eerste bedrijf

Het eerste bedrijf speelt zich af op een middag voor kerstnacht omstreeks 1300. De stad Amsterdam wordt al een jaar belegerd door de troepen van de Waterlanders en de Kennemers, die de moord op Floris V willen wreken. Men vermoedt dat Gijsbrecht van Aemstel, stadsheer van Amsterdam, met de moord te maken heeft. Gijsbrecht spreekt nadat hij hoorde dat de vijandelijke troepen zijn weggetrokken in de openingsmonoloog zijn dank uit. Zijn broer Arend gaat kijken of het bericht waar is. Abt Willebrord vertelt Gijsbrecht dat Willem van Egmond en Diederick van Haarlem, twee vijandelijke aanvoerders, na een ruzie de stad hebben verlaten en het beleg zouden hebben opgegeven. Arend voert als hij terugkomt een gevangene mee. Deze ‘Vosmeer’ oogt meelijwekkend, maar is een spion. Vosmeer vertelt dat de vijanden een met rijshout beladen schip, ‘het Zeepaard’, in de haast zijn vergeten. Gijsbrecht gelooft Vosmeer en beveelt het schip de stad binnen te laten halen. Met dit schip voert men, zonder dat iemand het in de gaten heeft, vijandelijke soldaten de stad binnen. (vergelijkbaar met het verhaal over het Trojaanse paard). Iedereen tuint erin. Tot slot bezingen meisjes in de rei van Amsterdamse Maagden de overwinning en de geboorte van Christus

Tweede bedrijf

’s Avonds bij het klooster vertellen Willem van Egmond en Diedrick van Haerlem de Hoplieden dat zij van plan zijn de vijand ’s nachts te overrompelen met de hulp van de, in het Zeepaard verborgen soldaten. De hoplieden wordt verteld de monniken niet te storen en zich stil te houden. Laat in de avond vraagt Diedrick Van Haerlem de portier de poort van het klooster te openen en de prior van het klooster Willebord te halen. Willebord vraagt naar de reden van Diedricks komst. Als Diederik toestemming vraagt om soldaten in het klooster te laten overnachten weigert Willebord aanvankelijk, maar hij geeft zich later gewonnen. Bij de stadsgracht spreekt Van Egmond met Vosmeer. De spion is de gracht overgezwommen en vertelt dat het schip, met de soldaten, de stad is binnengehaald. Egmond zegt dat de rest van de manschappen klaar ligt in het klooster. Alles is klaar voor de aanval. Egmond besluit met de woorden: ‘God geef, dat u en my dees aenslagh wel geluck.’ Het bedrijf eindigt met de Rey van Edellingen. In de zang vertelt men dat de Heiland Jezus in Bethlehem is geboren en bezingt men Gods goedheid.

Derde bedrijf

Badeloch vertelt geschrokken dat zij in haar droom de geest van haar nicht Machteld aan haar bed zag staan. Machteld was waanzinnig van verdriet, trok zich de kleren kapot, krabde zich en zei dat Gysbrechts strijd tevergeefs was; de vijand is niet verslagen. Machteld spoort Gijsbreght aan bisschop Gozewijn en haar dochter Klaeris te redden en raadt Badeloch aan te vluchten. Als Broer Peter komt aanstormen en zegt dat hij en Gysbrecht ten strijde moeten trekken is dit is voor Badeloch het teken dat haar droom werkelijkheid was. Broer Peter vertelt dat de vijand met een groter leger terug kwam en dat de stad in brand staat. Badeloch is bang dat het Gysbrecht te veel wordt. Hij heeft dit niet verdiend; hij is vroom en heeft een goed hart. Broer Peter zegt dat God slechts zijn uitverkorenen wil beproeven. Gysbrecht heeft vanaf de Schreierstoren gezien hoe de toestand is. Hij wil vechten en zijn bondgenoten zeggen hem toe hem te zullen steunen. Badeloch bid God Gysbrecht te beschermen. In de kapel van het klooster klinkt de rei van Klaerissen een lied over de kindermoord in Bethlehem en de hoogmoedige Herodes.

Vierde bedrijf

Gijsbreght probeert de oude bisschop Gozewijn over te halen te vluchten voor de snel naderende vijand. Hij wil de bisschop op zijn rug dragen. (Een verwijzing naar Vergilius' Aeneis, waarin Aeneas zijn vader draagt als zij Troje ontvluchten). Gozewijn zegt dat hij te oud is; hij is klaar om te sterven en zich bij God te voegen. De trouwe nonnen, waaronder Klaeris, zeggen Gozewijn niet alleen te kunnen laten. Ook zij zijn bereid te sterven. (De scène werd afgesloten met een ‘stomme vertoning’, waarin men zag hoe bisschop Gozewijn en de nonnen werden vermoord.) In de tweede scène schrikt Badeloch als zij Arend van Aemstel ziet. Omdat hij alleen is denkt zij dat Gijsbreght gesneuveld is. Arend ontkent dit en doet gedetailleerd verslag van het gruwelijk schouwspel dat zich voor zijn en Gijsbreght’s ogen afspeelde; de strijd, de bezetting, de dood van onder andere Gozewijn en de nonnen. Badeloch vreest dat ook Gijsbreght dood is. In de laatste scène bezingt de rei (van Burghzaten) de pure, oprechte liefde tussen Badeloch en Gijsbreght. Zij geven uiting van het verdriet dat Badeloch door de veronderstelde dood van haar man moet voelen en eindigen met een bede, waarin God gevraagd wordt haar smart te verlichten. Het bedrijf wordt afgesloten met de uitroep van Badeloch dat zij Gijsbreghts stem gehoord heeft en dat hij voor de poort staat.

Vijfde bedrijf

Het vijfde en laatste bedrijf is de ontknoping met happy end: Gysbreght vertelt aan zijn vrouw Badeloch dat de strijd om het stadhuis hopeloos is. Hij is daar weggegaan omdat een visioen zich aan hem openbaarde en zei dat hij weg moest om Gozewijn en Klaeris te redden uit het klooster. Dan komt er een bode tussenbeide die vertelt dat ook het klooster gevallen is en dat alle nonnen en Gozewijn vermoord zijn door Witte van Haemstede. De bode zegt dan dat Gysbreght een aanval moet doen en daarna de brug af moet breken, zodat de vijand niet verder kan. Op dat moment komt Gysbrechts broer Arend zwaargewond binnen. Nadat Arend is gestorven, wordt de heer van Vooren aangekondigd met trompetgeschetter en zegt hij Gysbreght dat het beter is de strijd te staken. Gysbreght is het hier niet mee eens en er ontstaat een discussie tussen Van Vooren en Gysbreght. Van Vooren kan Gysbreght niet overhalen en gaat naar buiten om zijn manschappen klaar te maken om de Aemstel in de nemen. Gysbreght probeert ondertussen Badeloch ervan te overtuigen dat ze per boot moet vluchten met de kinderen. Badeloch wil dit niet: ze heeft liever dat zij en hun kinderen sterven dan dat ze Gysbreght nu in de steek moet laten. Uiteindelijk zwicht ze en gehoorzaamt ze aan Gysbreght, zoals het een goede vrouw betaamde in die tijd. Net nadat Badeloch heeft gezegd dat ze scheep gaat, verschijnt Rafael aan het gezelschap. Hij vertelt uit naam van God dat ze allemaal moeten vluchten, dus Gysbreght ook, omdat de stad Amsterdam voor nu verloren is ("Al leit de stad verwoest, en wil daer van niet yzen: Zy zal met grooter glans uit asch en stof verrijzen"). Over 300 jaar zal de stad weer uit haar as verrijzen, maar nu heeft het geen zin om te blijven vechten voor niets. Tot die tijd moet Gijsbreght echter in Pruisen Nieuw Holland stichten. Gysbreght gehoorzaamt onmiddellijk aan God en vlucht met zijn vrouw en kinderen. Zijn laatste woorden zijn: "Vaer wel, mijn Aemsterland: verwacht een andren heer".

De historische Gijsbrecht

In werkelijkheid was degene die in 1304 Amsterdam gewapenderhand binnenviel (om de in 1296 verloren positie en bezittingen te herwinnen) niet Gijsbrecht IV (1235-1303), maar diens zoon Jan I (1270-1345). Hoewel een aantal details in het toneelstuk van Vondel aantoonbaar onjuist is, schuilt er misschien meer historische waarheid in dan werd aangenomen. Vondel heeft misschien beschikking gehad over bronnen die later verloren zijn gegaan.

De Groningse hoogleraar Pim de Boer [bron?] vond aanwijzingen, zij het geen sluitend bewijs, dat Gijsbrecht - na zijn verbanning - met enkele volgelingen betrokken zou zijn geweest bij de stichting van Pruisisch Holland (thans in het Pools Pasłęk genaamd), niet ver van Elbing (thans in het Pools Elbląg genaamd). Gijsbrechts nakomelingen kwamen in Noordoost-Brabant terecht, waar nog vele Van Amstels wonen.

In het stuk wordt aangegeven dat de situatie waarin Gysbreght van Aemstel zich bevindt, zijn oorsprong vindt in de verkrachting van Machteld van Woerden door graaf Floris V en de daaropvolgende moord op Floris door Gerard van Velzen. Vanuit het historisch perspectief gaat men er tegenwoordig van uit dat deze moord eerder werd ingegeven door politieke motieven en afgunst.

Opvoeringsgeschiedenis

Aanvankelijk werden alle rollen door mannelijke acteurs gespeeld. Ariana Nozeman (1626/1628 - 1661) was de eerste vrouwelijke Badeloch.

Begin jaren vijftig waren de opvoeringen van de Gijsbreght van Aemstel door het Amsterdams Toneelgezelschap van Albert van Dalsum drukbezochte evenementen. Het gezelschap speelde Vondels Gijsbreght van 1948 tot 1954 iedere Nieuwjaarsdag in de Amsterdamse Stadsschouwburg;. in de maand januari gevolgd door een aantal voorstellingen in verschillende Nederlandse steden.

In de jaren zestig was een strijd gaande in de toneelwereld tussen traditie en vernieuwing, een weerslag overigens van de culturele (r)evolutie in andere sectoren van de maatschappij. De jaren '60 en '70 van de vorige eeuw waren roerig. Het was onder andere een tijd van provocatie en vrije moraal, waar Provo een exponent van was. Jongeren keerden zich tegen het establishment. De Gysbreght stond daarbij – juist als symbool van traditie – aan de verkeerde kant, verloor, moest opgeven en de stad verlaten. Het keerpunt kwam met de jeugdvoorstelling van de Gysbrecht in de Rotterdamse Schouwburg in 1967. De voorstelling werd gestaakt omdat er gelachen en gefloten werd. De leraren van deze jongeren kwamen voor de jeugd op en beweerden zelf ook dat het een volstrekt statisch toneelbeeld was en dat de Gysbreght geen realistische opvatting bevatte. De opvoering van '68 zou voorlopig de laatste worden in een sinds 1641 onafgebroken reeks. De galapremière liep dat jaar in het honderd doordat van te voren extra vervalste toegangskaarten waren verspreid. De Amsterdamse gemeenteraad besloot daarop de Nederlandse Comedie te verlossen van de aan subsidiëring verbonden plicht om elk jaar de Gysbrecht ten tonele te voeren. Op nieuwjaarsdag 1969 stond De Spaanse Brabander van Bredero op de planken in plaats van de Gysbreght. De zogeheten Aktie Tomaat heeft geen invloed gehad op het afbreken van de Gysbreghttraditie. De eerste tomaten troffen pas in oktober 1969 De Storm van Shakespeare, ook van de Nederlandse Comedie. De Gysbreghttraditie is volledig aan eigen gedateerdheid bezweken. Ze was ingehaald door de tijd.

Het toneelgezelschap Het Publiekstheater heeft zowel in 1974 als in 1975 Gijsbrecht van Amstel als toneelstuk opgevoerd. De oorspronkelijke tekst werd voor deze uitvoering bewerkt door Guus Rekers en de regie was in handen van René Lobo. Het stuk werd opgevoerd in de Stadsschouwburg Amsterdam. Het stuk was sterk geactualiseerd: met 1975 als het jaar van de vrouw in gedachten kregen de vrouwen in het stuk een geëmancipeerde en belangrijke rol. Ook was dat jaar het jubileumjaar van Amsterdam, dat 700 jaar bestond, waarnaar in de tekst van het toneelspel werd verwezen. Guus Rekers was een actievoerder binnen de Aktie Tomaat. Aktie Tomaat wordt vaak als reden gezien voor het beëindigen van de jaarlijkse Gijsbreghtopvoeringen in 1968, terwijl Aktie Tomaat in 1969 plaatsvond. De beëindiging moet in de tijdgeest van Aktie Tomaat gezien worden.

Hans Croiset heeft bij zijn opvoering in 1988 de reien meer in de dramatische handeling opgenomen. De derde en vierde rei werden gezegd door Badeloch, de kinderen van Gijsbrecht en andere belangrijke personages uit het toneelstuk. De eerste twee reien werden gezegd door personages met een minder centrale rol.

In zijn Gysbreght voor Toneelgroep Amsterdam in 1991 ging de Haarlemse regisseur en decorontwerper Rieks Swarte op zoek naar Vondels liefdes: Peter Paul Rubens, Vergilius en Jacob van Campen. Hij belichtte de spelopvattingen van de zeventiende eeuw, de klassieke poses, zoals beschreven door Carel van Mander in zijn 'schilder-boeck', en het feit dat het stuk oorspronkelijk geheel door mannen werd gespeeld. Met een knipoog plaatste hij het barokdrama, als een opera met recitatieven en aria’s, in een sterk picturaal en historiserend kader, waarbinnen de Vlaamse acteurs speelden in een stijl waaruit al het psychologische realisme was verbannen.

De voorstellingen van de Gijsbrecht van Theater Nomade, in 2001 en 2008 onder regie van Ab Gietelink waren toegespitst op de politieke situatie van die tijd. De vijanden in zijn voorstelling uit 2001 waren, als Amerikaanse soldaten gestoken in gevechtstenue. De belegering van Amsterdam verwees naar steden als Jeruzalem en Bagdad of een land als Afghanistan, waar strijders de rechtvaardiging voor hun strijd zoeken in een religieuze overtuiging. Hij probeerde het proces van escalatie te laten zien, dat leidt tot oorlog. In Gietelinks voorstelling uit 2008 verwees hij naar Uruzgan en het Nederlandse aandeel in de strijd tegen de Taliban. Op projectieschermen werden historische oorlogsbeelden getoond. De traditionele 17e eeuwse tekst was aangevuld met militaire en journalistieke termen. [7]

De meest recente opvoering van de Gysbrecht vond plaats op 1 januari 2010 door theatergroep De Warme Winkel. De groep maakte een eigen versie van drie kwartier (in plaats van de oorspronkelijke drie uur). De toneelgroep werd gegrepen door Vondels taalgebruik en deed er alles aan om hier zo strak mogelijk aan vast te houden. De alexandrijnen werden behouden, omdat deze volgens de theatergroep het stuk maken. De acteurs moesten zich daarom strak aan de tekst houden; ze wilden niet spelen met metrum of woordvolgorde. Herman van Elteren, een 82-jarige acteur die het stuk zo'n 600 keer had gespeeld, hielp hen daarbij. Ook werden voor de gelegenheid oude opnamen beluisterd.

Trivia

  • Op de Gijsbrecht zijn verschillende parodieën en vervolgen geschreven door andere auteurs, waaronder de musical De Engel van Amsterdam.
  • Verwijzingen naar Vondels Gijsbrecht van Aemstel zijn onder andere te vinden in de straatnamen van diverse Nederlandse gemeenten (zoals het Gijsbrecht van Aemstelpark in Amsterdam) en de scoutinggroep "Gijsbrecht van Aemstel".
  • Op de plek waar de eerste stenen Amsterdamse Schouwburg in 1638 haar deuren opende, stond tussen 1617-1622 Samuel Costers Eerste Nederduytsche Academie, waar men zich naast de rederijkerij ook wijdde aan hoger onderwijs in de volkstaal.
  • De eerste opvoering van de Gysbreght van Aemstel deed Vondel voor de geleerde staatsman Hugo Grotius, rond 1636. Al snel concludeerde men dat dit stuk, met zijn klassieke allure, zo goed was, dat de ‘Gysbreght van Aemstel’ als openingsstuk voor de nieuwe schouwburg een feit werd.[bron?]. In een ‘Voorspel’ wijdde Vondel de tragedie tevens aan de regeerders van de stad.
  • De verschijning van Machteld van Velzen in Badelochs droom zou men ook kunnen zien als een deus ex machina.
  • Het, van het Griekse woord 'theatron' afgeleide woord 'Schouwburg' werd door Vondel bedacht. De 'eigennaam' werd de populaire soortnaam.
  • Vele kunsthistorici schreven en speculeerden over de raakvlakken in het werk en de levens van de tijdgenoten Rembrandt en Vondel. [8] Hoewel het clair-obscur licht theatraliteit suggereert, is de veronderstelling dat de Nachtwacht direct geïnspireerd is op de openingsscène in de Gysbrecht niet waarschijnlijk; Rembrandt vermeldt, zonder enige verwijzing naar de Middeleeuwen, de naam en toenaam van alle op zijn doek afgebeelde 17e eeuwse figuren in het naast de poort afgebeelde schild. Wel herkent men in tekeningen van Rembrandt toneelspelers en personages uit het stuk.[9]
  • In januari 1967 vond in de Rotterdamse schouwburg een schoolvoorstelling van de Gysbreght plaats, waar scholieren verplicht naar toe moesten. Er was zoveel keet en rumoer in de zaal, dat de stervende Arend, geleund in de armen van Gysbreght zich voor het laatst oprichtte en rechtstreeks tot de zaal de in de Gysbrecht-traditie unieke tekst sprak: ‘Mag ik effe rustig doodgaan alsjullieblieft?’ Enig geloei klonk op, maar veel aandacht trok hij zelfs met deze woorden niet.
  • Karel Porteman en Mieke B. Smits-Veldt beschrijven in de reeks: Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur Een nieuw vaderland voor de muzen waarom de Gijsbrecht deel is van de canon van de Nederlandse letterkunde. Zij schrijven dat het onduidelijk is of Vondel het openingsstuk van de Schouwburg in opdracht of op eigen initiatief schreef.
  • De Italiaan Marco Prandoni schreef in 2007 zijn proefschrift 'Een mozaïek van stemmen. Verbeeldend lezen in Vondels Gysbreght van Aemstel'. Hij probeert in dit proefschrift de theaterervaring van het 17e-eeuwse publiek te reconstrueren. Hij vergelijkt de Gysbreght met Vondels voorbeeld de 'Aeneis'. In dit epos van Vergilius over de ondergang van Troje laat de auteur de Romeinen afstammen van de Trojanen.

Zie ook

Externe links