Vereenigde Oostindische Compagnie: verschil tussen versies

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
T. Tichelaar (overleg | bijdragen)
Regel 92: Regel 92:
* 1614 zeven schepen
* 1614 zeven schepen
* 1614 [[Joris van Spilbergen]] met vijf schepen
* 1614 [[Joris van Spilbergen]] met vijf schepen
Als je dit leest ben je gek


== Bestuur ==
== Bestuur ==

Versie van 4 jan 2011 15:16

Sjabloon:Infobox historisch bedrijf
Een obligatie van de VOC.
Het feitelijke octrooi- of handelsgebied. Officieel lag het aan de VOC verleende octrooi tussen Kaap de Goede Hoop en Straat Magellaan (dat niemant, (-)uit deze vereenigde Landen zal mogen vaaren, (-) Beoosten de kaap de Bonne Esperance, ofte door de straat van Magellanes, op de verbeurte van de schepen en goederen.[1]).
Het Aziatisch handelsgebied. (Nicolaas Visscher, 1681)
Reproductie van een plattegrond van Batavia uit circa 1627 , collectie Tropenmuseum
Het scheepswerfterrein van de VOC op Oostenburg in Amsterdam. Foto: bma.amsterdam.nl
Kraakporselein in een museum in Malakka

De Verenigde Oost-Indische Compagnie of in oude spelling Vereenigde Oost-Indische Compagnie, meestal afgekort tot VOC, was een beroemde en machtige Nederlandse handelsonderneming met een jarenlange monopolie op de handel tussen Europa en Azië. De VOC was in de 17e en 18e eeuw het grootste handelsbedrijf ter wereld dat niet alleen op maar ook tussen Aziatische landen voer.

Algemeen

De VOC wordt in de maritieme geschiedenis gezien als de eerste echte multinational en soms ook als het eerste bedrijf dat aandelen uitgaf, teneinde de handelsexpedities te kunnen bekostigen.[2] Dat kwam door de krachtige kapitaalsstroom van voormalige Antwerpse kooplieden in Amsterdam en Middelburg, waardoor het mogelijk was de kostbare reizen te organiseren. Het uitrusten van een vloot kostte handenvol geld en de winsten bleven aanvankelijk dan ook beperkt. In 1607 werd besloten een agressievere politiek te voeren.

De VOC was niet alleen een handelsonderneming, maar ook een staatkundige organisatie. In een groot gebied in Z.O. Azië regelde zij bestuur en rechtspraak, had zij een eigen leger en vloot en sloot zij naar believen tractaten met oosterse vorsten.[3] Voor de VOC was het belangrijk om een militaire structuur in de Oost op te bouwen om de belangen te beschermen of handel met de lokale bevolking af te dwingen. De compagnie stortte zich daarnaast in dure campagnes om de Portugezen te verdrijven. Duizenden soldaten, meestal zonder enige ervaring en op zoek naar erotiek en avontuur, belandden op die manier in de forten en factorijen in de Verre Oost, vaak na een moeizame reis met ziekte en ontberingen.

De VOC groeide in de 17e eeuw tot een bedrijf met naar schatting 11.000 medewerkers en zo'n 20 vestigingen. Er werd door de VOC handel gedreven (hoewel soms maar kort) met onder meer de havenstad Mokha in Jemen, Perzië, Gujarat, de Coromandelkust en de Malabar, Ceylon, Thailand Cambodja, Vietnam, Nederlands Formosa, China, Japan en de Molukken. Op het toppunt van haar macht had de VOC 25.000 medewerkers in Azië in dienst. In Nederland had de VOC zo'n 3000 medewerkers, en indirect waren nog vele duizenden mensen in de toelevering economisch afhankelijk van de Compagnie.

Van hoog tot laag hielden de werknemers zich bezig met smokkel om hun salarissen van de VOC aan te vullen. De VOC kon niet anders dan deze handel oogluikend toestaan om het bedrijf gaande te houden. Het was zelfs levensgevaarlijk je aan de voorschriften te houden. Niettemin is de VOC in de tweede helft van de 18e eeuw ten onder gegaan aan interne corruptie en aanhoudend mismanagement. Bovendien bleek dat compagnie niet opgewassen was tegen de toenemende Engelse invloed in Azië. Zeker is dat ten tijde van de Bataafse Revolutie de handelswijze, (vanuit humanitair oogpunt) en structuur, niet langer aanvaardbaar werd geacht en de schulden en vorderingen zijn overgegaan naar de Nederlandse staat.

Oprichting

Tussen 1498 en 1595 was de handel in Oosterse specerijen volledig in handen van Portugal nadat Vasco da Gama de vaarroute om Afrika ontdekte. Kaarten werden strikt geheimgehouden zodat Portugal in feite het monopolie op de handel had, gedekt door het pauselijke Verdrag van Tordesillas. Pas toen Jan Huygen van Linschoten, die lange tijd in Portugese dienst was, terug kwam uit de Oost, en in 1595 zijn Itinerario publiceerde, verkreeg men de noodzakelijke kennis om zelf een expeditie uit te rusten.

Nog in hetzelfde jaar stuurde de Compagnie van Verre een expeditie van vier schepen uit naar Indië onder leiding van koopman Cornelis de Houtman. Toen in 1597 drie van de vier schepen behouden terugkeerden, bleek dat een dergelijke expeditie mogelijk was zonder al te veel strubbelingen met de Portugezen. In de daaropvolgende jaren werden diverse expedities op touw gezet.[4] Sommige liepen op mislukkingen uit, andere waren een groot succes met winsten van enkele malen de kosten.

Voordat de VOC in 1602 het licht zag bestonden er zeven jaar lang verschillende voorcompagnieën. Johan van Oldenbarnevelt zag de situatie met zorgen aan; de voorcompagnieën waren vooral bezig elkaar te beconcurreren en de winsten namen snel af. Toen in 1600 de Engelse Oost-Indische Compagnie werd opgericht, spoorde hij de Staten-Generaal aan om aan de veelheid van kleine en grote compagnieën een einde te maken en alle voorcompagnieën in één grote compagnie te laten opgaan.

In 1602 werd in Middelburg tot de oprichting van de VOC besloten. De besprekingen, die op 5 maart 1602 in Middelburg aanvingen tussen de Staten van Zeeland en de Staten van Holland - waarbij naast de stadhouder, ook de beide raadpensionarissen aanwezig waren - resulteerden niet zo maar in een handelssamenwerking. De Zeeuwen bleven op het standpunt staan, dat er periodiek ook in hun gewest vergaderd zou worden en dat er per kamer zou worden gestemd en niet hoofdelijk. Stadhouder Maurits riep Middelburg en twee kleine Zeeuwse steden bij elkaar, die ieder ook een bewindhebber eisten en een aandeel in de bouw van schepen. Balthasar de Moucheron wilde wel meewerken, maar eiste vrije vaart op de oostkust van Afrika en uitstel van betaling.[5] De Zeeuwen werden vermaand beter te letten op de schade en de interest.

Van het gezamenlijke kapitaal van 6,5 miljoen gulden bracht Amsterdam 57% in, Zeeland 20%, Enkhuizen 8%, Delft 7%, Hoorn 4% en Rotterdam 3%. De 76 eigenaren van de diverse voorcompagnieën verkregen allen dezelfde waardigheid en behielden die voordelige positie hun leven lang.

Optreden in de eerste jaren

De uitreding van schepen was een zo kostbare gelegenheid dat er aanvankelijk weinig winst werd gemaakt. Typerend is het feit dat de bewindhebber van de VOC aanvankelijk uit eigen zak de boekhouders, kassier en het overige kantoorpersoneel moesten bezoldigen.[6] De koersen van de actiën stegen snel toen Steven van der Hagen in 1605 als eerste met een rijke lading terug kwam en er in 1607 geruchten waren over de verovering van Malakka. Vanwege het op handen zijnde Twaalfjarig Bestand vond de stadhouder uit strategische overwegingen dat de aandacht moest afgeleid worden naar Azië waar de vijand uiteraard zwak vertegenwoordigd was. De oude en nieuwe bewindhebbers gingen akkoord met een offensief optreden van de VOC, hetgeen niet alle bewindhebbers kon bekoren.

Al in 1605 werd Isaac le Maire vanwege malversaties de bewindhebberskamer uitgezet; hij kon zich bij nader inzien niet langer vinden het monopolie en zon op wraak. In 1609 verliet Syvert P. Sem met een aantal medestanders, maar mogelijk ook Cornelis Matelieff de Jonge uit Rotterdam, die zich niet konden verenigen met agressieve politiek, de VOC uit vrije wil. Inmiddels was er een overdreven grote voorraad specerijen opgebouwd, maar een winstuitdeling bleef uit. De verliezen van Matelieff en Paulus van Caerden drukten de koers. De lastige Le Maire beschuldigde de bewindhebbers van slechte bedrijfsvoering en begon een tegenactie door een compagnie in aandelen op te zetten en zodoende de bewindhebbers onder druk te zetten. De Heren XVII benoemden met toestemming van de Staten-Generaal Pieter Both als als eerste gouverneur-generaal met uitgebreide bevoegdheden inzake benoemingen om naar eigen inzicht te handelen met de bedoeling verdere kritiek in de kiem te smoren. Eerst in 1610 werd dividend uitgekeerd aan de participanten [7] De uitkering was evenwel niet naar ieders wens, want ze was in natura en de markt was verzadigd.

Reizen tot 1614

Laurens Reael (ca. 1620)
Als je dit leest ben je gek

Bestuur

Kamers van de VOC

De VOC had een zestal Kamers, die gezamenlijk het startkapitaal voor de VOC bijeenbrachten. De Kamers hadden ieder hun eigen verantwoordelijkheid. Ze konden zelf handelen, zolang ze binnen de door de VOC gestelde normen bleven. Het aantal bewindhebbers van iedere Kamer dat werd afgevaardigd naar de Heeren XVII was zo vastgesteld dat Amsterdam alléén geen absolute meerderheid had (dit op aandringen van de Zeeuwen).

Totale inleg voor de oprichting van de VOC (bedragen per 31 augustus 1602 zoals definitief vastgesteld door de Heeren XVII), uitgesplitst naar kamer, bedragen in gulden; en het aantal afgevaardigden in de Heeren XVII - de zeventiende afgevaardigde kwam afwisselend uit Zeeland of een van de kleinere kamers (Enkhuizen, Delft, Hoorn en Rotterdam):

Kamer kapitaal[9] Afgevaardigden
Amsterdam 3 679 915 8
Zeeland 1 300 405 4
Enkhuizen 540 000 1
Delft 469 400 1
Hoorn 266 868 1
Rotterdam 173 000 1
Totaal: 6 424 588 16 (+1)

Heeren XVII

Het Oostindisch Huis in de Oude Hoogstraat

De VOC werd door de bewindhebbers van deze Kamers, de Heren XVII, afwisselend bestuurd vanuit Amsterdam en Middelburg. De vergaderingen van de Heren XVII werden eerst twee en later drie keer per jaar gehouden. Deze vergaderingen vonden zes jaar achtereen in Amsterdam en daarna twee jaar in Middelburg plaats. Jaarlijks stelden de Heren XVII een lijst op met producten die geïmporteerd moesten worden uit Azië. De vergaderingen duurden meerdere weken en er werden besluiten genomen over het dividend, de omvang van de vloot, de hoeveelheid van voor Azië bestemde goederen inclusief goud en zilver, en de gewenste goederen uit Azië, de veilingdata, en hoeveel iedere kamer maximaal mocht veilen. De bewindhebbers van de afzonderlijke Kamers, waar uiteindelijk de reizen georganiseerd werden, zagen elkaar uiteraard veel vaker. Zij waren verantwoordelijk voor het uitvoeren van het beleid van de Heren XVII.

In geheime instructies (1617) bepaalde de VOC dat er een journaal moest worden bijgehouden en na terugkomst alle papieren moesten worden ingeleverd. Het openbaar maken van informatie was alleen aan de VOC toegestaan (1619). In 1643 werd bepaald dat alle octrooigebieden systematisch moesten worden beschreven.[10]

In 1622 voerden de participanten oppositie tegen de bedrijfsvoering. De winst die Geurt van Beuningen, Cornelis en Jacob Bicker, Elias Trip en anderen had gemaakt, door de hele voorraad op te kopen die onderweg was, ging sommigen te ver.[11] De aandeelhouders beschuldigden de bewindhebbers in een pamflet van mismanagement, persoonlijke verrijking, belangenconflicten en een gebrek aan openheid in de financiële situatie van de VOC.[12] Bij de vernieuwing van het octrooi in 1623 werd de macht van de bewindhebbers enigszins beperkt.[13] Met de nieuwe regel dat ze voor een periode voor drie jaar bewindhebber konden blijven, en vervolgens drie jaar niet, werd al spoedig de hand gelicht.[13] De bewindhebbers konden alleen op publieke veilingen en tegen de dezelfde voorwaarden als anderen handelswaren opkopen. Vanaf 1642 ging men over op het systeem van veilingen.[14] In 1647 probeerde de nagenoeg failliete WIC tot een fusie met de VOC te komen. De bewindhebbers verzetten zich met hand en tand en sloegen een hoge toon aan; zij meenden dat zij het recht hadden het handelsgebied te verkopen, maar vergaten dat ze afhankelijk waren van verlenging van het octrooi door de Staten-Generaal.[3] Vanaf 1647 werden de bewindhebbers vast bezoldigd, evenals het kantoorpersoneel.[15] Tot 1657 hielden de bewindhebbers en boekhouders van de afzonderlijke kamers alles zoveel mogelijk geheim voor elkaar.[16]

De tafel met de 17 stoelen (van "de Heeren XVII") in de (toenmalige) centrale zaal van het VOC-huis te Amsterdam.

In 1693 gaven de Heren XVII op initiatief van Johannes Hudde opdracht aan Pieter van Dam om de geschiedenis te beschrijven.[17] In 1701 verscheen Beschryvinge van de Oostindische Compagnie, alleen bestemd voor de bewindhebbers. De twee gedrukte exemplaren kwamen achter slot en grendel.[18] Van Dam schatte dat er bijna net zoveel particuliere handel werd gedreven als voor rekening van de compagnie.

Raad van Indië

Batavia omstreeks 1652

Vanaf 1609 was het bestuur in Batavia in handen van de Hoge Regering. De Hoge Regering was verantwoording schuldig aan de Heren XVII, maar omdat instructies vanuit Amsterdam gemiddeld 3/4 jaar onderweg waren, was de Hoge Regering in verregaande mate bevoegd zelf beslissingen te nemen. De Hoge Regering werd geleid door de Gouverneur-Generaal en bijgestaan door zes of negen leden van de Raad van Indië.

Handelsgebied

Handelsroutes van de VOC

De VOC mikte vooral op de levering van specerijen, aangevoerd vanaf de Molukken en Banda-eilanden. De compagnie verdreef eerst de Portugezen en vervolgens de Engelsen die een deel van de specerijenhandel opeisten. Ze verkreeg in 1622 het monopolie op nootmuskaat en foelie door de verovering van de Banda-eilanden, en legde de bevolking vervolgens wurgcontracten op. Bij niet naleven volgde een "hongi-tocht", waarbij de aanplant, de oogst, de huizen en boten werden verwoest. (Alleen door smokkel via Makassar was levering aan andere partijen mogelijk.) Nadat de Spanjaarden Ternate in 1663 hadden verlaten, werd de productie op de Molukken beperkt door de vernietiging van de kruidnagelbomen. Op deze wijze kon ook het monopolie op kruidnagel gehandhaafd worden. Voor peper was geen monopolisering mogelijk; dat groeide ook elders in de archipel of op de Malabarkust.

Zie Handelsgebied van de VOC voor het vervolg

Het einde van de VOC

Het schip Vryburg op een schotel, gemaakt in opdracht (1756)
Zie Het einde van de VOC voor het vervolg

Conclusie

De VOC had verregaande voorrechten. Niet alleen had zij een Nederlands monopolie op de handelsroutes rond Kaap de Goede Hoop en door de Straat Magellaan; ook had ze bij haar oprichting het recht gekregen in allerlei situaties op te treden in naam van de Staten-Generaal der Nederlanden. Zo mocht de VOC zelf verdragen sluiten, munten slaan en oorlogshandelingen verrichten. In het begin gebruikte de VOC haar militaire voorrechten vooral om zich te beschermen tegen de Spanjaarden en Portugezen, die de nieuwkomer in Azië bepaald niet hartelijk verwelkomden. Al kort na haar oprichting ging de VOC echter ook geweld gebruiken als onderdeel van haar handelspolitiek. Zo werd agressief opgetreden tegen de bevolking van de Molukken om de gunstige handelsvoorwaarden te af te dwingen; op Java werd bewust een conflict geëscaleerd om Batavia te kunnen stichten.[bron?] Zo werd de VOC al snel, naast een handelsonderneming, ook een politieke en militaire speler in Azië.[19]

Een VOC-duit (1735)

In de gehele bestaansperiode van de VOC zijn meer dan 4700 reizen onder VOC-vlag naar Azië uitgevoerd, waarvan 3000 na 1700 en in totaal 1147 vanaf de Middelburgse rede bij Fort Rammekens. In de twee eeuwen van haar bestaan zijn in totaal bijna 1 miljoen mensen uitgevaren; daarvan keerde een derde deel terug.[20] Gemiddeld stierven er 300 tot 500 man per jaar tijdens de reis; de schattingen lopen uiteen van 5% in de 17e eeuw tot 10% als er epidemieën uit braken.[21] Van de in totaal 1772 VOC-schepen, die tussen 1602 en 1795 van stapel liepen, werden er 336 op de Middelburgse werven gebouwd; 247 schepen gingen in die periode verloren.

Pas vanaf 1634 werd jaarlijks dividend uitgekeerd.[22] Rekening en verantwoording aan de participanten heeft nooit plaats gevonden.[23]

De voorstelling, dat de Bataafse republiek in het bezit kwam van een failliete boedel (134 miljoen), is in de wereld gekomen door een gebrekkige boekhouding bij de Oost-Indische Compagnie [24]; in werkelijkheid verwierf de republiek voor een luttel bedrag een eilandenrijk, dat grote economische mogelijkheden in zich borg.[25]

Zie ook

Overige artikelen en lijsten betreffende de VOC

Olieverfschilderij door Andries Beeckman voorstellende het Kasteel Batavia gezien van Kali Besar west met op de voorgrond de vismarkt (ca 1662), collectie Tropenmuseum

Schrijvende dominees, chirurgen en andere VOC-ambtenaren

Hendrik Adriaan van Rheede

VOC-schepen

Anoniem schilderij met de Tafelberg op de achtergrond (1762)

Rangen aan boord liepen van scheepsjongen tot opperkoopman, schipper of commandant van de retourvloot. De minimum leeftijd was 13, later opgetrokken tot 16 jaar. Een matroos verdiende zo'n 100 gulden per jaar (incl. eten en onderdak, maar zonder winstaandeel).

Andere Oost-Indische Compagnieën

[bron?]

Externe links

Werken van of over dit onderwerp zijn te vinden op de pagina Octrooi van de VOC op Wikisource.
Zie de categorie Vereenigde Oost-Indische Compagnie van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
  1. nl.wikisource.org. Octrooi van de VOC. Geraadpleegd op 23-02-2008.
  2. 's Werelds oudste aandeel. oudsteaandeel.nl. Geraadpleegd op 7 december 2010.
  3. a b Dillen, J.G. (1970) Van Rijkdom en Regenten, p. 127.
  4. In totaal werden er tussen 1595 en 1601 vijftien expedities uitgestuurd waaraan zo'n 65 schepen deelnamen, (exclusief de drie eerdere en mislukte expedities via de Noordkaap).
  5. Hij zou uiteindelijk voor zijn schuldeisers op de vlucht slaan.
  6. Dillen, J.G. (1970) Van Rijkdom en Regenten, p. 113-114.
  7. Zowel J.G van Dillen en H. den Heijer beschouwen 1610 of 1611 als het eerste jaar waarin winstuitkering werd gedaan.
  8. Enigszins problematisch, vanwege het feit dat deze vloot door Isaac le Maire en J.G. van Dillen die over Le Maire publiceerde als niet onder vlag van de VOC wordt gerekend, daarentegen door de bewindhebbers wel. Waarschijnlijk is besloten afzonderlijk af te rekenen over deze reis.
  9. Henk den Heijer, De geoctrooieerde compagnie: de VOC en de WIC als voorlopers van de naamloze vennootschap, Kluwer, 2005, p. 59-61.
  10. Barend-van Haeften, M. (1992) Oost-Indië gespiegeld. Nicolaas de Graaff, een schrijvend chirurgijn in dienst van de VOC, p. 60-64. Zutphen.
  11. Dudok van Heel, S.A.C. (2008) Van Amsterdamse burgers tot Europese aristocraten, p. 155.
  12. Paul Frentrop: Corporate governance 1602-2002 - Ondernemingen en hun aandeelhouders sinds de VOC.
  13. a b De geoctrooieerde compagnie: de VOC en de WIC als voorlopers van de naamloze ... Door Henk den Heijer, p. 83 [1]
  14. Dillen, J.G. (1970) Van Rijkdom en Regenten, p. 122.
  15. Gaastra, F. (2009) Geschiedenis van de VOC, p. 35.
  16. Korte, P.J. (1984) De jaarlijkse financiele verantwoording in de VOC, p. 13.
  17. Korte, P.J. (1984) De jaarlijkse financiele verantwoording in de VOC, p. 35.
  18. Barend-van Haeften, M. (1992) Oost-Indië gespiegeld. Nicolaas de Graaff, een schrijvend chirurgijn in dienst van de VOC, p. 62. Zutphen.
  19. VOC Warfare - War with whom? And why?
  20. De Oost-Indische voyagie van Wouter Schouten (1676), p. 11. Michael Breet (2003) met medewerking van dr. Marijke Barend-van Haeften.
  21. Barend-van Haeften, M. (1992) Oost-Indië gespiegeld. Nicolaas de Graaff, een schrijvend chirurgijn in dienst van de VOC, p. 66. Zutphen.
  22. Dillen, J.G. (1970) Van Rijkdom en Regenten, p. 126.
  23. Korte, P.J. (1984) De jaarlijkse financiele verantwoording in de VOC, p. 6.
  24. Mansvelt, W.M.F. (1922) Rechtsvorm en beheer bij de Oost-Indische Compagnie, blz. 77-111.
  25. Brugmans, I.J. (1969) Van paardenkracht tot mensenmacht, p. 22.