Kerktoonladder: verschil tussen versies

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k Linkfix ivm sjabloonnaamgeving met AWB
JAnDbot (overleg | bijdragen)
k r2.5.2) (Robot: toegevoegd: da:Kirketoneart, sv:Kyrkotonart
Regel 65: Regel 65:
[[ca:Mode (música)]]
[[ca:Mode (música)]]
[[cs:Modus (hudba)]]
[[cs:Modus (hudba)]]
[[da:Kirketoneart]]
[[de:Kirchentonart]]
[[de:Kirchentonart]]
[[en:Musical mode]]
[[en:Musical mode]]
Regel 82: Regel 83:
[[ro:Mod (muzică)]]
[[ro:Mod (muzică)]]
[[ru:Лад (музыка)]]
[[ru:Лад (музыка)]]
[[sv:Kyrkotonart]]
[[uk:Лад (музика)]]
[[uk:Лад (музика)]]
[[zh:调式]]
[[zh:调式]]

Versie van 13 jul 2011 15:19

Voorbeelden van kerktoonladder
Voorbeelden van kerktoonladder

Kerktoonladders zijn de 6 of 7 toonladders uit de modale muziek. Het zijn diatonische toonladders (geconstrueerd met twee verschillende toonafstanden: de diatonische hele en halve toon) van 8 tonen, met telkens twee halve afstanden (kleine secunde) en vijf hele afstanden (grote secunde). Kerktoonladders kunnen op de volgende manier eenvoudig geconstrueerd worden:

Neem de witte toetsen van een piano en speel steeds 8 opeenvolgende witte toetsen.

Daaronder zijn er nog toonladders:

De 'hypo-toonladders', worden ook wel plagale toonladders genoemd, zo is hypolydisch hetzelfde als lydisch plagaal.

De toonladder van D-Dorisch is dan D-E-F-G-A-B-C-D ofwel met intervallen heel-half-heel-heel-heel-half-heel. Getransponeerd naar C wordt dat: C-D-Eb-F-G-A-Bb-C

De bovenstaande moderne indeling (vanaf 19e eeuw) is gebaseerd op, maar niet gelijk aan de modi zoals de Kerk die in de Middeleeuwen voor het Gregoriaans hanteerde. In die dagen kende men 8 modi:

  • tonica re
    • I Dorisch
    • II Hypodorisch
  • tonica mi
    • III Phrygisch
    • IV Hypophrygisch
  • tonica fa
    • V Lydisch
    • VI Hypolydisch
  • tonica sol
    • VII Mixolydisch
    • VIII Hypomixolydisch

De modi I, III, V en VII hebben dezelfde serie intervallen als boven. Het voorvoegsel hypo- geeft aan dat de intervallenreeks dezelfde is, maar de toonladder begint op de dominant onder de tonica. In een hypodorische melodie bewoog de melodie zich dus rond de grondtoon re, in een dorisch boven de re. (De grondtoon kon op D,E,F of G liggen).
Opvallend is dat de twee reeksen die in latere tijd de westerse muziek zouden beheersen (ionisch en aeolisch, die gelijk zijn aan resp. majeur en authentieke (zonder verhoogde leidtoon)mineur toonladders), buiten de kerkelijke canon vielen. Overigens was er al vroeg de neiging om in modi V en VI de lydische kwart te verlagen, waardoor de facto een ionische reeks ontstaat. Heden ten dage worden in het Gregoriaans zelden lydische kwarten gezongen, ook al heet de melodie lydisch. Dezelfde neiging bestond ook voor de dorische melodie. Door hierin, evenals bij de lydische melodie, de zgn. b-rotundum (=bes) toe te passen trad een tendens naar aeolisch op.

Op hun beurt waren de modi weer gebaseerd op de toonreeksen van de Byzantijnse kerk. In de tijd van Karel de Grote probeerde men de kerk in allerlei opzichten te standaardiseren en uniform te maken. Muzikaal speelde men daarbij leentjebuur bij Byzantium. Overigens ging dat met fouten gepaard: zo zijn de Griekse namen aan andere middeleeuwse kerktoonsoorten verbonden dan de oorspronkelijke Griekse toonsoort.

De kerktoonaarden werden voor het eerst genoemd door Alcuinus van York. Hij gaf ze de Griekse namen Protos, Deuteros, Tritos en Tetrardos. Deze zijn later de hoofdkerktoonsoorten geworden.

In het boek Dodekachordon (1547) van Glareanus werden de nieuwe 12 toonladders beschreven (de locrische en hypolocrische toonladders werden vanwege de imperfectie van de verminderde kwint verworpen). Vanaf toen werden deze toonladders door de kerk geaccepteerd als bestaande toonladders.

Zie ook