Staatsmijn Maurits: verschil tussen versies

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Mijnschade (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
→‎Beschrijving: Iets compacter
Regel 14: Regel 14:


== Beschrijving ==
== Beschrijving ==
Bij de [[Koninklijke Besluit]]en van 12 maart 1915 en 21 januari 1916 werd respectievelijk de vestigingsplaats en de naam van de vierde Staatsmijn bepaald: de zetel zou in Lutterade-Geleen worden gevestigd, de naam werd ''Staatsmijn Maurits'', naar de tweede zoon van Willem van Oranje.
Bij Kon. Besluit van 12 Maart 1915 werd bepaald, dat de zetel van de vierde Staatsmijn in Lutterade-Geleen zou worden gevestigd. Bij Kon. Besluit van 21 Januari 1916 werd aan de vierde Staatsmijn de naam ‘Staatsmijn Maurits’ gegeven, naar de tweede zoon van Willem van Oranje. Met de aanleg van de mijn werd in [[1915]] begonnen, een jaar later startte men met de bouw van de eerste twee schachten. In [[1923]] werd een begin gemaakt met de ontsluiting van de bovenste twee verdiepingen. Officieel kwam Staatsmijn Maurits in [[1926]] in bedrijf. De in de mijn geproduceerde vetkolen werden toegepast als industriebrandstof, de fijnkool werd verwerkt in de cokesfabriek van de onderneming. Op haar hoogtepunt werden er jaarlijks ongeveer 2½ miljoen ton kolen naar boven gebracht. De totale productie bedroeg meer dan 96 miljoen ton. De mijn beschikte over vijf verdiepingen die aangelegd waren op 391, 455, 548, 660 en 810 meter onder het [[maaiveld]]. De verdiepingen strekten zich in het concessieveld op verschillende plaatsen tot meer dan vijf kilometer vanaf de schachten uit, ze hadden elk een oppervlakte zo groot als die van de stad Amsterdam.

Met de aanleg van de mijn werd in [[1915]] begonnen, een jaar later startte men met de bouw van de eerste twee schachten. In [[1923]] werd een begin gemaakt met de ontsluiting van de bovenste twee verdiepingen. Officieel kwam Staatsmijn Maurits in [[1926]] in bedrijf. De in de mijn geproduceerde vetkolen werden toegepast als industriebrandstof, de fijnkool werd verwerkt in de cokesfabriek van de onderneming. Op haar hoogtepunt werden er jaarlijks ongeveer 2½ miljoen ton kolen naar boven gebracht. De totale productie bedroeg meer dan 96 miljoen ton. De mijn beschikte over vijf verdiepingen die aangelegd waren op 391, 455, 548, 660 en 810 meter onder het [[maaiveld]]. De verdiepingen strekten zich in het concessieveld op verschillende plaatsen tot meer dan vijf kilometer vanaf de schachten uit, ze hadden elk een oppervlakte zo groot als die van de stad Amsterdam.


Vanaf [[1947]] was de mijn verbonden met de [[Staatsmijn Emma]] door een ondergrondse steengang met een lengte van dertien kilometer. Daar de Staatsmijn Emma sinds [[1956]] op haar beurt ondergronds verbonden was met de [[Staatsmijn Hendrik]], was het mogelijk om ondergronds van Geleen naar [[Brunssum]] te reizen, een tocht die nagenoeg de gehele mijnstreek (en daarmee de provincie Limburg) van west naar oost doorkruiste.
Vanaf [[1947]] was de mijn verbonden met de [[Staatsmijn Emma]] door een ondergrondse steengang met een lengte van dertien kilometer. Daar de Staatsmijn Emma sinds [[1956]] op haar beurt ondergronds verbonden was met de [[Staatsmijn Hendrik]], was het mogelijk om ondergronds van Geleen naar [[Brunssum]] te reizen, een tocht die nagenoeg de gehele mijnstreek (en daarmee de provincie Limburg) van west naar oost doorkruiste.

Versie van 30 dec 2013 16:29

Staatsmijn Maurits
Ingang hoofdgebouw
Locatie Lutterade, Geleen
Start productie 1926
Einde productie 1967
Totale productie 96.214.000 ton
Aantal schachten 3
Diepste schacht 895 m
Primair kooltype vetkool
Werkmaatschappij Staatsmijnen

De Staatsmijn Maurits stond in Lutterade, Geleen (tegenwoordig Sittard-Geleen), en was de grootste steenkolenmijn van Nederland. Tot de aanleg van de derde schacht in 1958 was het tevens de grootste tweeschachtenmijn ter wereld.

Beschrijving

Bij de Koninklijke Besluiten van 12 maart 1915 en 21 januari 1916 werd respectievelijk de vestigingsplaats en de naam van de vierde Staatsmijn bepaald: de zetel zou in Lutterade-Geleen worden gevestigd, de naam werd Staatsmijn Maurits, naar de tweede zoon van Willem van Oranje.

Met de aanleg van de mijn werd in 1915 begonnen, een jaar later startte men met de bouw van de eerste twee schachten. In 1923 werd een begin gemaakt met de ontsluiting van de bovenste twee verdiepingen. Officieel kwam Staatsmijn Maurits in 1926 in bedrijf. De in de mijn geproduceerde vetkolen werden toegepast als industriebrandstof, de fijnkool werd verwerkt in de cokesfabriek van de onderneming. Op haar hoogtepunt werden er jaarlijks ongeveer 2½ miljoen ton kolen naar boven gebracht. De totale productie bedroeg meer dan 96 miljoen ton. De mijn beschikte over vijf verdiepingen die aangelegd waren op 391, 455, 548, 660 en 810 meter onder het maaiveld. De verdiepingen strekten zich in het concessieveld op verschillende plaatsen tot meer dan vijf kilometer vanaf de schachten uit, ze hadden elk een oppervlakte zo groot als die van de stad Amsterdam.

Vanaf 1947 was de mijn verbonden met de Staatsmijn Emma door een ondergrondse steengang met een lengte van dertien kilometer. Daar de Staatsmijn Emma sinds 1956 op haar beurt ondergronds verbonden was met de Staatsmijn Hendrik, was het mogelijk om ondergronds van Geleen naar Brunssum te reizen, een tocht die nagenoeg de gehele mijnstreek (en daarmee de provincie Limburg) van west naar oost doorkruiste.

Bombardement van Geleen 1942

Op 5 oktober 1942 werd Geleen en omgeving per ongeluk gebombardeerd door de RAF met 30 toestellen. Bij de aanval, die plaats vond in de late avond, kwam ook de Staatsmijn Maurits onder vuur te liggen. Schacht I werd door brandbommen getroffen, waardoor deze onbruikbaar werd. Schacht II had nauwelijks schade. De mijnwerkers die ondergronds verbleven werden via de ladderafdeling van deze schacht geëvacueerd. Na inspectie werd de schacht de volgende dag weer vrijgegeven voor personenvervoer. Er vielen negen bommen op het Mauritscomplex, hierbij ontstonden forse branden, onder meer op het houtterrein en het emplacement. De branden werden bestreden door de bedrijfsbrandweer en korpsen van andere mijnen en andere gemeenten, geholpen door de brandweer uit het Duitse Geilenkirchen. Op de mijn vond een arbeider de dood. Daarbij vielen nog twee zwaargewonden en 42 lichtgewonden. Op de cokesfabriek Maurits kwam ook een arbeider om. De materiële schade werd op 1.6 miljoen gulden geschat. Na ongeveer een half jaar lag de productie weer op het oude peil[1]

Mijnongeluk 1958

Op 3 maart 1958 kwamen in de mijn zeven mijnwerkers om het leven door een instorting in een pijler. Het betrof drie Nederlanders, twee Italianen, een Pool en een Engelsman. Het duurde drie dagen voordat alle slachtoffers waren geborgen.

Het ongeluk voltrok zich in een pijler die gelegen was tussen de verdiepingen op 391 en 455 meter, zo’n anderhalve kilometer van de schacht. De 96 meter lange pijler was een week vóór de instorting in bedrijf genomen vanuit een zogenoemde doortocht. Het betrof een breukpijler, hier laat men een van steenkool ontdaan gedeelte gecontroleerd instorten door het ondersteuningsmateriaal weg te nemen. Deze laatste handeling wordt roven genoemd.

De toestand in de pijler leek bij de uitvoering van de werkzaamheden normaal, ook bij voorafgaande inspectie waren geen onregelmatigheden ontdekt. Op 3 maart is plotseling de daklaag boven de pijler gaan schuiven. Hierbij werd de ijzeren pijlerondersteuning over een lengte van 37 meter omver gedrukt. Van de 18 mijnwerkers die in het ingestorte stuk werkten wisten er 11 nog tijdig te vluchten, de overige zeven mijnwerkers werden onder instortend gesteente bedolven en kwamen om. Met het opruimingswerk werd onmiddellijk begonnen. Doordat de instorting zich nabij de afvoergalerij had voorgedaan, was het bouwwerk hiervan verschoven. Deze galerij moest daarom eerst worden beveiligd. Vervolgens werd begonnen met het opruimen van de instorting. De eerste twee slachtoffers werden binnen 12 uur bovengronds gebracht. Na drie dagen van onafgebroken doorwerken waren alle zeven omgekomen mijnwerkers geborgen.

Bij onderzoek naar de oorzaak van de ramp bleek dat zich boven de kolenlaag een laag gesteente van circa 1,70 meter dikte bevond die plotseling is afgeschoven. Daarboven bevond zich, door een glad scheidingsvlak begrensd, een hardere gesteentelaag die bij de instorting geheel intact bleef. Deze laag was dermate hard en samenhangend, dat zij het breken van de onderste daklaag niet volgde. Doordat de onderste daklaag loskwam en wegschoof werd de pijlerondersteuning omver gedrukt.

Herbestemming

Na de sluiting van de mijn in 1967 heeft DSM, dat al in 1929 de cokesfabriek Maurits en het stikstofbindingsbedrijf (SBB) op het mijnterrein had gevestigd, ook haar nieuwe petrochemische tak op het terrein gevestigd, dit is tegenwoordig het zuidelijke deel van bedrijventerrein Chemelot, het noordelijk deel staat nog altijd in het teken van de anorganische chemie net als ten tijde van de Staatsmijn.

Referenties


Sjabloon:Navigatie staatsmijnen Limburg