Koninklijke Marine: verschil tussen versies

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
samenstelling en geschiedenis terug in infobox, infobox is juist samenvattend. Bronfix
Grmbl76 (overleg | bijdragen)
Regel 80: Regel 80:
In het begin van de jaren 1930 was het vlootplan ''Deckers'' aangenomen - de toenmalige Minister van Marine. Een bouwprogramma voor 1 [[Hr. Ms. De Ruyter (1936)|lichte kruiser]], 2 flottieljeleiders, 4 [[Gerard Callenburghklasse|torpedobootjagers]] en enkele onderzeeboten. Niet alle schepen uit dit plan konden voorde oorlog gerealiseerd worden. De Koninklijke Marine ging de oorlog in met 3 lichte kruisers,<ref>''De '''[[Hr. Ms. Java|Java]]''', '''[[Hr. Ms. Sumatra (1926)|Sumatra]]''' en '''[[Hr. Ms. De Ruyter (1936)|De Ruyter]]''', die alle drie in de oorlog werden vernietigd.''</ref> 2 flottieljeleiders,<ref>''De beide flottieljeleiders, '''Tromp''' en '''Jacob van Heemskerck''', werden in het begin van de oorlog geherclassificeerd als (lichte) kruisers. Beide hebben de oorlog overleefd.''</ref> acht torpedobootjagers,<ref>''Van de 8 torpedobootjagers van de [[Admiralenklasse]] ging er 1 verloren tijdens de meidagen in [[1940]]. 4 torpedobootjagers van de [[Callenburghklasse]] waren in aanbouw waarvan 1 - de '''Isaac Sweers''' - naar Engeland werd versleept en werd afgebouwd. Alle torpedobootjagers zijn in de oorlog tot zinken gebracht.''</ref> ook een klein aantal [[Fast Attack Craft|torpedoboten]] en kanonneerboten en een twintigtal onderzeeboten.
In het begin van de jaren 1930 was het vlootplan ''Deckers'' aangenomen - de toenmalige Minister van Marine. Een bouwprogramma voor 1 [[Hr. Ms. De Ruyter (1936)|lichte kruiser]], 2 flottieljeleiders, 4 [[Gerard Callenburghklasse|torpedobootjagers]] en enkele onderzeeboten. Niet alle schepen uit dit plan konden voorde oorlog gerealiseerd worden. De Koninklijke Marine ging de oorlog in met 3 lichte kruisers,<ref>''De '''[[Hr. Ms. Java|Java]]''', '''[[Hr. Ms. Sumatra (1926)|Sumatra]]''' en '''[[Hr. Ms. De Ruyter (1936)|De Ruyter]]''', die alle drie in de oorlog werden vernietigd.''</ref> 2 flottieljeleiders,<ref>''De beide flottieljeleiders, '''Tromp''' en '''Jacob van Heemskerck''', werden in het begin van de oorlog geherclassificeerd als (lichte) kruisers. Beide hebben de oorlog overleefd.''</ref> acht torpedobootjagers,<ref>''Van de 8 torpedobootjagers van de [[Admiralenklasse]] ging er 1 verloren tijdens de meidagen in [[1940]]. 4 torpedobootjagers van de [[Callenburghklasse]] waren in aanbouw waarvan 1 - de '''Isaac Sweers''' - naar Engeland werd versleept en werd afgebouwd. Alle torpedobootjagers zijn in de oorlog tot zinken gebracht.''</ref> ook een klein aantal [[Fast Attack Craft|torpedoboten]] en kanonneerboten en een twintigtal onderzeeboten.


Tijdens de oorlog zetten eenheden van de marine de strijd tegen [[Duitsland]] en [[Japan]] voort in geallieerd verband. Nederlandse eenheden werden gecoördineerd vanuit het (opnieuw verzelfstandigde) Ministerie van Marine in [[Londen]] en de hoofdkwartieren op [[Sri Lanka|Ceylon]] en in Australië. Wereldwijd werden Nederlandse eenheden ingezet voor troepentransport, konvooien en acties op vijandelijke doelen. Er werden zware verliezen geleden, vooral bij de verdediging van Nederlands-Indië. Na de [[Slag in de Javazee]] op [[27 februari|27]] en [[28 februari]] [[1942]], toen de Combined Striking Force van de [[American-British-Dutch-Australian Command|ABDACOM]] onder bevel van [[schout-bij-nacht]] [[Karel Doorman]] werd verslagen, was een grote rol van de marine niet meer mogelijk. Individueel bleven schepen, zoals de kruiser Tromp en meerdere onderzeeboten, in het Verre Oosten successen boeken. Zo zonken een klein aantal onderzeeboten, die in West-Australië waren gestationeerd, meer Japanse schepen in de eerste paar weken van de oorlog, dan de Britse en Amerikaanse marine gezamenlijk. Hiermee verdiende admiraal [[Helfrich]] zijn bijnaam "Ship-a-day Helfrich".[8] Zowel de Britten als de Amerikanen waren overigens van mening dat de aanpak van deze Nederlandse admiraal veel te agressief was. Later in de oorlog scoorden Nederlandse onderzeeboten nog enige opmerkelijke successen, waaronder het zinken van een [[Kriegsmarine]] [[U-boot]] in de [[Middellandse Zee|Middellandse zee]]. Relatief gezien werden echter de meeste van die successen geboekt in Aziatische wateren. Verder waren onderzeeboten ingezet in de Middellandse Zee en werden de kanonneerboten ''Flores'' en ''Soemba'' bij de landingen op Sicilië en later bij Normandië ingezet. Tijdens de oorlog kwamen naar Engels voorbeeld voor het eerst vrouwen (Marva's) in dienst. Pas in [[1981]] integreerde deze [[Marine Vrouwenafdeling]] geheel in de Koninklijke Marine.
Tijdens de oorlog zetten eenheden van de marine de strijd tegen [[Duitsland]] en [[Japan]] voort in geallieerd verband. Nederlandse eenheden werden gecoördineerd vanuit het (opnieuw verzelfstandigde) Ministerie van Marine in [[Londen]] en de hoofdkwartieren op [[Sri Lanka|Ceylon]] en in Australië. Wereldwijd werden Nederlandse eenheden ingezet voor troepentransport, konvooien en acties op vijandelijke doelen. Er werden zware verliezen geleden, vooral bij de verdediging van Nederlands-Indië. Na de [[Eerste slag in de Javazee|Slag in de Javazee]] op [[27 februari|27]] en [[28 februari]] [[1942]], toen de Combined Striking Force van de [[American-British-Dutch-Australian Command|ABDACOM]] onder bevel van [[schout-bij-nacht]] [[Karel Doorman]] werd verslagen, was een grote rol van de marine niet meer mogelijk. Individueel bleven schepen, zoals de kruiser Tromp en meerdere onderzeeboten, in het Verre Oosten successen boeken. Zo zonken een klein aantal onderzeeboten, die in West-Australië waren gestationeerd, meer Japanse schepen in de eerste paar weken van de oorlog, dan de Britse en Amerikaanse marine gezamenlijk. Hiermee verdiende admiraal [[Helfrich]] zijn bijnaam "Ship-a-day Helfrich".[8] Zowel de Britten als de Amerikanen waren overigens van mening dat de aanpak van deze Nederlandse admiraal veel te agressief was. Later in de oorlog scoorden Nederlandse onderzeeboten nog enige opmerkelijke successen, waaronder het zinken van een [[Kriegsmarine]] [[U-boot]] in de [[Middellandse Zee|Middellandse zee]]. Relatief gezien werden echter de meeste van die successen geboekt in Aziatische wateren. Verder waren onderzeeboten ingezet in de Middellandse Zee en werden de kanonneerboten ''Flores'' en ''Soemba'' bij de landingen op Sicilië en later bij Normandië ingezet. Tijdens de oorlog kwamen naar Engels voorbeeld voor het eerst vrouwen (Marva's) in dienst. Pas in [[1981]] integreerde deze [[Marine Vrouwenafdeling]] geheel in de Koninklijke Marine.


=== Indonesië ===
=== Indonesië ===

Versie van 4 jan 2014 13:00

Koninklijke Marine
Embleem Koninklijke Marine
De geus van de Koninklijke Marine
Oprichting 8 januari 1488
Land Vlag van Nederland Nederland
Organisatie Ministerie van Defensie
Onderdeel van Nederlandse krijgsmacht
Type Marine
Aantal 10500 actief personeel[1]
850 reservisten[2]
Uitrusting 6 fregatten
4 patrouilleschepen
6 mijnenjagers
2 amfibische transportschepen
4 onderzeeboten
1 bevoorradingsschip
1 torpedowerkschip
±40 overige schepen
Veldslagen Tachtigjarige oorlog
Portugees-Nederlandse oorlog
Engels-Nederlandse oorlogen
Spaanse Successieoorlog
Oorlog van de Quadruple Alliantie
Tweede Wereldoorlog
Commandanten Michiel de Ruyter
Maarten Tromp
Jan van Speyk
Karel Doorman
Defensie van Nederland
Instanties

Ministerie van Defensie
Nederlandse Krijgsmacht
Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst

Krijgsmachtdelen

Koninklijke Landmacht
Koninklijke Luchtmacht
Koninklijke Marine
Koninklijke Marechaussee

Interservice-organisaties

Defensie Ondersteuningscommando
Commando Materieel en IT

Functies

Minister van Defensie
Commandant der Strijdkrachten
Inspecteur-generaal der Krijgsmacht

De Koninklijke Marine (KM) is een Nederlands krijgsmachtdeel, naast de Koninklijke Landmacht, de Koninklijke Luchtmacht en de Koninklijke Marechaussee.[3] Het is het oudste krijgsmachtdeel van Nederland en haar motto luidt: wereldwijd veiligheid op en vanuit zee. [4]

Sinds november 2005 is de Koninklijke Marine geen zelfstandige organisatie met een eigen bevelhebber meer. De operationele eenheden van de Marine zijn toen opgegaan in het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK) en met het Commando Landstrijdkrachten en het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) als deel van de Nederlandse krijgsmacht direct onder de Commandant der Strijdkrachten geplaatst. De overige onderdelen van de landmacht zijn samengevoegd met soortgelijke onderdelen van marine en luchtmacht in twee ondersteunende defensieonderdelen: de Defensie Materieel Organisatie (DMO) en het Commando DienstenCentra (CDC).

Het Korps Mariniers maakt deel uit van de Koninklijke Marine. De vroegere Marine Luchtvaartdienst (MLD) is in 2008 opgeheven en geïntegreerd in het Defensie Helikopter Commando.

In 2005 werd een nieuwe bestuursorganisatie binnen de krijgsmacht ingevoerd, waarbij de operationele eenheden van de Koninklijke Marine onder bevel werden gebracht van het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK).

Korte geschiedenis

Voorlopers

Zie Admiraal der Nederlanden, Admiraliteit en Staatse vloot voor de hoofdartikelen over dit onderwerp.
Slag bij de Doggersbank

Onder andere door de kaapvaart, maar ook in tijden van oorlog, ontstond de behoefte aan een vloothoofd. Lodewijk van Male, de graaf van Vlaanderen, het gebied dat in die tijd het meest ontwikkeld was in de Nederlanden, stelde in 1356 voor het eerst een admiraal aan. Aanvankelijk een tijdelijke functie maar na verloop van tijd werd de functie van admiraal van Vlaanderen vast.

In de overige gebieden was het echter nog steeds een tijdelijk vloothoofd. Onder de Bourgondiërs werd gepoogd dit te centraliseren. Onder de Habsburgers werd in 1485 Filips van Kleef de eerste admiraal die voor de gehele Nederlanden werd aangesteld. Op 8 januari 1488 werd de Ordonnantie op de Admiraliteit uitgegeven. De gewestelijke belangen kwamen echter vaak niet overeen met die van elkaar of de Habsburgers. Na het uitbreken van De Opstand kwam het in de Republiek tot een decentralisatie in de verschillende Admiraliteiten. In de Spaanse Nederlanden werd de centralisatie wel doorgezet.

In de 18e eeuw kon de Staatse vloot niet meer op tegen Groot-Brittannië en Frankrijk. Een ambitieus bouwprogramma in de jaren tachtig van de 18e eeuw kon het rampzalige verloop van de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog (1780-1784) tegen Engeland niet keren. Bij de Vrede van Parijs kreeg Engeland het recht op de vrije vaart in de Oost-Indische wateren en had de totale heerschappij op zee.

Franse tijd

De Franse tijd (1795-1813) kenmerkte zich door een verdere achteruitgang van de marine ondanks toepassing van enkele hervormingsvoorstellen. De vijf admiraliteiten werden vervangen door een centrale organisatie, later ministerie in Den Haag. Ondanks de centralisatie liet men vele werven en werkplaatsen - omwille van werkgelegenheid - nog lang bestaan. Uiteindelijk resteerde een bescheiden en neutrale rol, voor de marine in de 19e en het begin van de 20e eeuw beperkt tot patrouilletaken in de Indische wateren.

De oorlogsschepen bleven noodgedwongen binnengaats. Een aantal schepen wist Willem V naar Groot-Brittannië te volgen en andere werden op weg naar of in Indische wateren door de Britten buitgemaakt. Na overgave van een eskader Oost-Indiëvaarders in de Saldanhabaai in 1796 (zie Capitulatie in de Saldanhabaai) en de verloren Zeeslag bij Kamperduin in 1797, was het Vlieter-incident - waarbij schout-bij-nacht Samuel Story zijn eskader overgaf aan de Britten bij De Vlieter in 1799 - de genadeslag voor de Bataafse vloot. Na inlijving bij het Franse Keizerrijk in 1810 kon de marine niet meer zelfstandig opereren.

Koninkrijk der Nederlanden

In 1813 eindigde de Franse periode en ontstond het Koninkrijk der Nederlanden onder koning Willem I. Op 7 december 1813 werd Joan Cornelis van der Hoop benoemd tot commissaris-generaal, later minister, van Marine en was er weer sprake van een zelfstandige organisatie: eerst de Koninklijke Nederlandse Zeemacht en vanaf 1905 de Koninklijke Marine.

Na het verdwijnen van het linieschip in het midden van de 19e eeuw wisselden vele scheepstypen elkaar af. De uitvinding van de scheepsschroef eind jaren dertig van de 19e eeuw bespoedigde de toepassing van stoomvoortstuwing. Vanaf 1875 bouwde men stoomschepen waarmee de zeilperiode werd afgesloten. Ook werd hout vervangen door ijzer; ontwikkelingen op artilleriegebied verbeterden het geschutsbereik, het kaliber en de trefzekerheid waardoor bepantsering noodzakelijk werd.

T.g.v. Amerikaanse en Oostenrijkse successen kwam het rammen in de tweede helft van de 19e eeuw korte tijd in de belangstelling. Zodoende werd voor de Koninklijke Marine in 1868 de Schorpioen in dienst gesteld. In datzelfde jaar werden 3 zusterschepen door de marine in gebruik genomen: de Stier, de Buffel en de Guina zogeheten ramtorenschepen; een belangrijke modernisering van de vloot. Ze waren bedoeld ter vervanging van de houten schepen met stoom- en zeilkracht en gladloopvoorlaadkanons van de Nederlandse marine. Rond de eeuwwisseling werden torpedo’s en mijnen een geducht aanvals- en verdedigingswapen.

Op technisch gebied liep de Koninklijke Marine steeds meer achter bij de Europese mogendheden. Ontwikkelingen als de stoommachine, bepantsering, torpedo's en onderzeeboten werden veel later geïntroduceerd. Zo bouwde de Koninklijke Marine nog pantserschepen toen dat concept door de komst van de Dreadnought type slagschepen elders al achterhaald was. Slagschepen, opgenomen in een vlootplan van 1912-1913, kwamen er niet. Nog in 1925 werden kruisers in gebruik genomen met kanons achter schilden, terwijl andere marines al gesloten geschutskoepels hanteerden. Bij de bouw van moderne oorlogsschepen gebruikte de marine buitenlandse ontwerpen. Zowel de Wolf- als Admiralenklasse torpedobootjagers waren gebaseerd op Britse ontwerpen en de eerste onderzeeboot was gebouwd naar een Amerikaans ontwerp.

De onderzeedienst werd opgericht op 21 december 1906.

De Koninklijke Nederlandse Marine oefent op de Noordzee. (1936)

Toch werd in de jaren 1930 een belangrijke technische verbetering gedaan. Luitenant-ter-zee Jan Jacob Wichers introduceerde de snuiver-installatie, waardoor onderzeeboten onder water varend op de dieselmotor de accu's konden bijladen. In 1938 werd dit systeem voor het eerst toegepast. Merkwaardig genoeg liet de Royal Navy dit apparaat in de Tweede Wereldoorlog verwijderen. De Duitsers, die met de snuiver kennis maakten na de inval in Nederland, ontwikkelden het echter verder en rustten er al hun onderzeeboten er mee uit! De Amerikanen ontdekten het systeem aan het eind van de oorlog, toen een Duitse onderzeeboot in hun handen viel en zij beschouwden het als een Duitse uitvinding. Een andere innovatie was het op 3 assen gestabiliseerde 40 mm luchtdoelgeschut. Door Hr. Ms. Van Kinsbergen werd dit op 20 augustus 1940 getoond aan de bemanning van de Amerikaanse kruiser Tuscaloosa. Het systeem viel bij de Amerikanen zo in de smaak, dat zij de technische gegevens overnamen en het in de 2e wereldoorlog op grote schaal produceerden en toepasten.

Voor de Nederlandse kustverdediging deden kleine scheepstypen als monitors en kanonneerboten dienst. In Nederlands-Indië was lange tijd het schroefstoomschip de kern van de vloot, gevolgd door pantserschepen, torpedoboten, kruisers en onderzeeboten. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was de marine hoofdzakelijk in Indische wateren aanwezig. Na de oorlog kreeg de marine een nieuw wapen, het vliegtuig en werd in 1917 de Marine Luchtvaartdienst opgericht. Per 1 september 1928 werd het zelfstandige Ministerie van Marine opgenomen in een nieuw Ministerie van Defensie. In de jaren 1920 en 1930 kwamen de bezuinigingen op gang wat leidde tot staking en muiterij op Hr.Ms. De Zeven Provinciën in 1933. De regering liet er een bom op gooien wat 23 doden en 14 gewonden opleverde.

Opleiding

Hoewel het merendeel van de aspirant-officieren hun opleiding in de praktijk aan boord kreeg, kwam er voor het eerst een adelborstenopleiding aan de wal. Op 10 januari 1816 werd het Marine-Instituut voor de opleiding tot officier opgericht. Op 28 augustus 1829 werd het Koninklijk Instituut voor de Marine opgericht.

Nederlands-Indië

Onderzeeboot K XIII in de haven van Ambon

Tussen 1783 en 1789 werden voor het eerst marine-eskaders naar Nederlands-Indië gezonden ter ondersteuning van de VOC. In de 19e eeuw, na de opheffing van de VOC, verschoof de hoofdtaak van de Nederlandse zeemacht naar Nederlands-Indië. Dit was mogelijk door beperking van de taak in Europa tot kustverdediging.

Op bombardementen op Algiers na en enige schermutselingen tegen de Zuidelijke opstandelingen tussen 1830 en 1832, bleef Nederland tot de Tweede Wereldoorlog neutraal. In Indië legde de zeemacht zich, naast de verdediging van het gebied, toe op de bestrijding van piraterij en ondersteuning van troepen in het binnenland en buitengewesten. Er was een Auxiliair eskader van wisselende schepen actief in Azië ten behoeve van vlagvertoon en ter assistentie van de Indische Militaire Marine. De werkzaamheden van het Nederlands eskader breidden zich echter zo uit dat in de tweede helft van de 19e eeuw bijna 60% van schepen en personeel in Indië verbleef.

Zie ook Expeditie naar de westkust van Guinea (1869-1870) voor een actie van de Marine in de negentiende eeuw

Tweede Wereldoorlog

Zowel voor de Eerste als de Tweede Wereldoorlog bestonden er plannen voor de bouw van slagschepen. In 1940 werd het Slagkruiserplan aangenomen. Dit omvatte de bouw van 3 slagkruisers (of cruiser-killers; Design 1047), voor verdediging van Nederlands Oost-Indië. Binnen de marine was dit plan omstreden, men voorzag problemen met het bemannen van dergelijke schepen. Het zou een grote aanslag zijn op het beschikbare personeel. Sommige officieren in de marinetop wilden de beschikbare fondsen ook liever besteden aan kleinere schepen en vliegtuigen, die sneller beschikbaar zouden zijn. De Duitse inval, enkele maanden later, boorde dit plan de grond in.

In het begin van de jaren 1930 was het vlootplan Deckers aangenomen - de toenmalige Minister van Marine. Een bouwprogramma voor 1 lichte kruiser, 2 flottieljeleiders, 4 torpedobootjagers en enkele onderzeeboten. Niet alle schepen uit dit plan konden voorde oorlog gerealiseerd worden. De Koninklijke Marine ging de oorlog in met 3 lichte kruisers,[5] 2 flottieljeleiders,[6] acht torpedobootjagers,[7] ook een klein aantal torpedoboten en kanonneerboten en een twintigtal onderzeeboten.

Tijdens de oorlog zetten eenheden van de marine de strijd tegen Duitsland en Japan voort in geallieerd verband. Nederlandse eenheden werden gecoördineerd vanuit het (opnieuw verzelfstandigde) Ministerie van Marine in Londen en de hoofdkwartieren op Ceylon en in Australië. Wereldwijd werden Nederlandse eenheden ingezet voor troepentransport, konvooien en acties op vijandelijke doelen. Er werden zware verliezen geleden, vooral bij de verdediging van Nederlands-Indië. Na de Slag in de Javazee op 27 en 28 februari 1942, toen de Combined Striking Force van de ABDACOM onder bevel van schout-bij-nacht Karel Doorman werd verslagen, was een grote rol van de marine niet meer mogelijk. Individueel bleven schepen, zoals de kruiser Tromp en meerdere onderzeeboten, in het Verre Oosten successen boeken. Zo zonken een klein aantal onderzeeboten, die in West-Australië waren gestationeerd, meer Japanse schepen in de eerste paar weken van de oorlog, dan de Britse en Amerikaanse marine gezamenlijk. Hiermee verdiende admiraal Helfrich zijn bijnaam "Ship-a-day Helfrich".[8] Zowel de Britten als de Amerikanen waren overigens van mening dat de aanpak van deze Nederlandse admiraal veel te agressief was. Later in de oorlog scoorden Nederlandse onderzeeboten nog enige opmerkelijke successen, waaronder het zinken van een Kriegsmarine U-boot in de Middellandse zee. Relatief gezien werden echter de meeste van die successen geboekt in Aziatische wateren. Verder waren onderzeeboten ingezet in de Middellandse Zee en werden de kanonneerboten Flores en Soemba bij de landingen op Sicilië en later bij Normandië ingezet. Tijdens de oorlog kwamen naar Engels voorbeeld voor het eerst vrouwen (Marva's) in dienst. Pas in 1981 integreerde deze Marine Vrouwenafdeling geheel in de Koninklijke Marine.

Indonesië

Na de oorlog waren de verhoudingen tussen het moederland en zijn kolonie drastisch veranderd. De uitroeping van de Republik Indonesia, twee dagen na de Japanse capitulatie, haalde een streep door de plannen het koloniale gezag te herstellen. Na vier jaar strijd werd Nederland eind 1949 gedwongen de soevereiniteit over te dragen aan de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië. De marine leverde een bescheiden bijdrage aan de dekolonisatieoorlog. Na de soevereiniteitsoverdracht verloor de marine haar voornaamste werkterrein in de Oost. Tot 1962 was de marine nog aanwezig in Nederlands Nieuw-Guinea maar de bescherming van dit gebied was van ondergeschikt belang.

Koude Oorlog

Hr.Ms. Karel Doorman

De marineleiding in Den Haag had de taak in de Oost het liefst direct na de oorlog afgestoten.[bron?] Het materieel dat in de Indische archipel werd ingezet was ongeschikt voor de beoogde wereldwijde taak. De naoorlogse opvattingen over de wereldwijde oriëntatie en omvang van de vloot waren ook onrealistisch. De periode na de Tweede Wereldoorlog stond vooral in het teken van de Koude Oorlog en de lidmaatschappen van de West-Europese Unie en de NAVO en in dit verband voerden land en luchtmacht de boventoon. Na de Koreaanse Oorlog (1950-1953) kreeg de marine meer waardering. De politiek steunde de opbouw van een vloot met 2 smaldelen. Met de lessen van de oorlog in het geheugen werd een voor die jaren moderne vloot opgebouwd rond een licht vliegdekschip Hr.Ms. Karel Doorman, 2 lichte kruisers, 12 onderzeebootjagers, 8 onderzeeboten en diverse mijnenvegers. Ook had de toenmalige MLD enkele tientallen vliegtuigen en helikopters beschikbaar.

De jagers hadden rondzoekradars voor lucht- en zeedoelen, in die tijd nog niet gebruikelijk. Hoewel de schepen van Nederlands ontwerp waren, werd in de jaren zestig gebruikgemaakt van een Brits ontwerp voor de bouw van nieuwe fregatten (Van Speijkklasse). Ook kreeg de marine in die periode voor niets grote aantallen overtollig Amerikaans materieel i.h.k.v. het MDAP programma, zoals fregatten (Van Amstelklasse), korvetten (Roofdierklasse), mijnenvegers, onderzeeboten en vliegtuigen voor de MLD.

In 1962 raakte de marine betrokken bij een conflict tussen Nederland en de Republiek Indonesia over Nieuw-Guinea. Hierbij werd tijdens de Slag bij Vlakke Hoek de Indonesische torpedoboot Matjan Tutul door Nederlandse schepen beschadigd.

Direct had de overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië gevolgen voor de samenstelling van de marine. Het operatiegebied van de marine werd beperkt tot Europa en de noordelijke Atlantische Oceaan. Men richtte zich op beveiliging van de scheepvaartroutes op de Atlantische Oceaan en onderzeebootbestrijding. Omdat een vliegdekschip hiervoor niet belangrijk en bovendien te duur was, werd het in 1968 verkocht en vervangen door Breguet Atlantic patrouillevliegtuigen die vanaf land opereerden.

Zuiderkruis (A832), De Ruyter (F804) en Van Nes (F833), Exercise Joint Caribbean Lion 2006

Nederland ontwikkelde als lid van de NAVO zijn veiligheidsbeleid i.s.m. andere lidstaten. De oprichting van het Warschaupact in 1955 verscherpte de bewapeningswedloop tussen Oost en West. Technische vernieuwingen namen een vlucht: op toepassing van sonar en radar volgde introductie van wapensystemen met tactische kernwapens en langeafstandsraketten. In de jaren 1960 maakte de marine voor het eerst kennis met geleide wapens met de De Zeven Provinciën, waarmee het gevecht op steeds grotere afstand van het eigen scheepsverband gevoerd kon worden. Het duidelijke vijandsbeeld bepaalde de militaire strategie. Uitbreiding en inzet van materieel waren inpasbaar in de NAVO strategie. Zo nam de marine vanaf het midden van de jaren 1960 deel aan permanente NAVO-smaldelen als de Standing Naval Force Atlantic.

Bij de bouw van onderzeeboten viel een eigen vinding op: een romp uit drie cilinders. Dit verbeterde de stabiliteit van de boot belangrijk en maakte het mogelijk de waterdruk beter te weerstaan waardoor een grotere duikdiepte mogelijk werd. Toch is het bij de bouw van vier onderzeeboten van dit 3 cilinder-type gebleven, twee van Dolfijnklasse en twee van Potvisklasse. Vanwege de kosten werd het type niet doorontwikkeld.

Door samenwerking tussen marine en scheepsbouwindustrie werden de schepen steeds beter en vanaf de jaren zeventig trokken ontwerpen ook in het buitenland aandacht. Soms werd zelfs een bescheiden exportsucces geboekt, zoals de Kortenaerklasse.

De hedendaagse marine

Taken

De taken van de marine tonen net als bij de andere krijgsmacht onderdelen een verschuiving van gevechtstaken naar crisisbeheersing. De nieuwe missie van de Koninklijke Marine is het wereldwijd leveren van veiligheid op zee. In hoofdlijnen betekent dit verdediging van eigen en bondgenootschappelijk gebied, bescherming en bevordering van internationale rechtsorde en stabiliteit, nationale en internationale ondersteuning van civiele autoriteiten bij rechtshandhaving en de rampenbestrijding en humanitaire hulp. Voor wat betreft de oude gevechtstaak, wordt met NAVO of EU bondgenoten samengewerkt.

Crisisbeheersingstaken en acties in het kader van de internationale rechtsorde vallen onder de vlag van de NAVO, WEU of Verenigde Naties. Deze omvatten ondersteuning van land en luchtoperaties in crisisgebied, toezicht op handels- en wapenembargo's door controle van scheepvaartverkeer, afluisteren van radioverkeer en peilen van radar, voor zover dat onder embargo valt en optreden tegen piraterij.

Ondersteuning van burgerautoriteiten vormt ook een taak van de marine. Daaronder vallen kustwachttaken als opsporing- en reddingsacties, milieuhandhaving, visserij-inspectie, het ruimen van explosieven en de ondersteuning bij terrorismebestrijding en bestrijding van zware criminaliteit.

Organisatie

Kort voor het begin van de Tweede Wereldoorlog werd de functie van Bevelhebber der Zeestrijdkrachten (BDZ) ingevoerd. Deze functie is, als hoogste operationele commandant, tot 2005 blijven bestaan. De BDZ gaf leiding aan de Commandant der Zeemacht in Nederland, de Commandant der Zeemacht in het Caraïbisch Gebied en de Commandant van het Korps Mariniers. De BDZ was tevens Chef van de Marinestaf en gaf daarmee leiding aan de stafafdelingen die in Den Haag waren gehuisvest.

In 2005 werd een nieuwe organisatiestructuur ingevoerd bij de gehele krijgsmacht. De achterliggende bedoeling daarvan was bezuiniging én een betere samenwerking tussen de afzonderlijke krijgsmachtdelen te bereiken. De rol van de Chef van de Defensiestaf werd groter en als Commandant der Strijdkrachten ging hij rechtstreeks bevel geven aan de krijgsmachtdelen. De functie van de bevelhebbers van luchtmacht, marine en landmacht kwamen daarmee te vervallen.

De operationele eenheden van de Koninklijke Marine zijn opgegaan in het Commando Zeestrijdkrachten. De hoogste marinefunctie is nu de Commandant Zeestrijdkrachten (CZSK) in Den Helder. De voormalige directies voor Materieel, Personeel en Financieel Beheer zijn opgeheven: een deel van de taken is overgenomen door de Directoraten-generaal op het ministerie en een ander deel is opgegaan in de staf van de Commandant Zeestrijdkrachten. Andere onderdelen zijn opgegaan in het Commando DienstenCentra (CDC) en de Defensie Materieel Organisatie.

De Commandant Zeestrijdkrachten geeft nu leiding aan:

en de operationele directies:

  • Directie Operaties (DOPS) - verantwoordelijk voor opwerken/aansturen van operationele eenheden, ontwikkelen/behouden van kennis en voor de hydrografie;
  • Directie Materieel Instandhouding (DMI) – verantwoordelijk voor de maritieme instandhouding, techniek, logistiek en ondersteuning;
  • Directie Personeel Bedrijfsvoering (DPBV) – verantwoordelijk voor de bestuurlijke ondersteuning en personele gereedstelling.

De Commandant Zeestrijdkrachten is tevens Admiraal Benelux. Tot 1995 een functie die binnen de NAVO alleen in oorlogstijd of bij internationale oefeningen bestond. Door de vorming van het Belgisch-Nederlands eskader is de functie permanent geworden. Een deel van de Belgische marinestaf bevindt zich in Den Helder en vanuit een gezamenlijk hoofdkwartier worden zowel Belgische als Nederlandse marineschepen geleid.

De huidige marine organisatie bestaat uit

Organisatie element Taak en Onderverdeling
Commandant Zeestrijdkrachten (CZSK) de marinestaf.
Netherlands Maritime Force (NLMARFOR de uitzendbare staf van het Commando Zeestrijdkrachten.
Operationele schepen fregatten, amfibische transportschepen, onderzeeboten, enz.
Korps Mariniers lichte infanterie-eenheden

Samenstelling

Onderdeel Eenheden Type en /of klasse
Groep Eskaderschepen 6 fregatten 4 De Zeven Provinciënklasse
2 Karel Doormanklasse
4 patrouilleschip Hollandklasse
2 amfibische transportschepen Zr. Ms. Rotterdam
Zr. Ms. Johan de Witt
1 bevoorradingsschip Zr. Ms. Amsterdam
Mijnendienst 6 mijnenjagers Alkmaarklasse
4 duikvaartuigen
Onderzeedienst 4 onderzeeboten Walrusklasse
1 torpedowerkschip Zr. Ms. Mercuur
Dienst der Hydrografie 2 hydrografische opnemingsvaartuigen
Overige vaartuigen 3 kustwachtcutters [8]
1 opleidingsvaartuig
1 zeilend schoolschip
1 logistiek ondersteuningsvaartuig [9]
4 kustsleepboten
7 havensleepboten
1 brandstoflichter
1 logementsschip
4 communicatievaartuigen
1 rondvaartboot
17 landingsvaartuigen
Korps Mariniers 2 parate infanteriebataljons
1 logistiek bataljon (LOGBAT)
1 amfibisch gevechtssteun bataljon (AMFGEVSTBAT)
  • Opmerkingen
In 2008 is de bouw gestart van 4 patrouilleschepen ter vervanging van de 6 M-fregatten die verkocht zijn. Inmiddels zijn 3 schepen in aanbouw. Afbouw vindt plaats in Vlissingen. Het eerste patrouilleschip Zr. Ms. Holland is in 2012 in dienst gesteld.
Gepland is de bouw van een Joint Logistiek Ondersteuningsschip (JLOS - of Joint Support Ship (JSS) ) genaamd Zr. Ms. Karel Doorman, ter vervanging van het bevoorradingsschip Zuiderkruis. Het krijgt amfibische transportcapaciteit en zal rond 2018 in dienst komen.
De kustwacht is in Nederland niet zelfstandig maar een samenwerkingsverband van een aantal ministeries. De leiding is in handen van de Koninklijke Marine.
De Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch Gebied (Kustwacht Caribisch Gebied) is een zelfstandige civiele Koninkrijk organisatie en wordt geleid door de Directeur Kustwacht Caribisch Gebied (nevenfunctie van Commandant der Zeemacht in het Caraïbisch Gebied). Het stafgebouw, met daarin het Redding en Coördinatie Centrum (RCC), staat op Marinebasis Parera . Verder zijn er 3 nautische steunpunten op Curaçao (Marinebasis Parera), Aruba (Marinierskazerne Savaneta) en Sint Maarten. Tevens is er een Aeronautisch steunpunt op Curaçao (Hato). De kustwacht heeft drie cutters, twaalf Super Rigid Hull Inflatable Boats (Super RHIB), 5 Boston Whalers, twee civiele vliegtuigen (DASH-8) en twee civiele helikopters (AB139) ter beschikking.

Bases

Vrijwel alle varende eenheden hebben als thuishaven de Nieuwe Haven in Den Helder. In Vlissingen, Amsterdam en Rotterdam zijn steunpunten zonder varende eenheden.

Het Korps Mariniers heeft kazernes in Rotterdam, Doorn (zal worden verplaatst naar Vlissingen) en op Texel.

In het Caraïbisch gebied heeft de marine nog steunpunten op Curaçao (marinebasis Parera en de Marine Kazerne Suffisant) en op Aruba (de marinierskazerne Savaneta).

Ontwikkelingen

Heroriëntatie

Het einde van de Koude Oorlog in 1989 maakte herbezinning op de rol van de krijgsmacht noodzakelijk. Grote aantallen (mobilisabele) strijdkrachten waren niet meer nodig; wel parate, flexibele eenheden voor deelname aan internationale vredesmissies in VN verband. Na 2001 zijn er taken bijgekomen in het kader van terrorismebestrijding, die onder Amerikaans bevel worden uitgevoerd. Concreet betekenden deze veranderingen voor de Nederlandse krijgsmacht forse bezuiniging en inkrimping. T.o.v. de laatste defensienota, die tijdens de Koude Oorlog werd opgesteld (1984), werd de gehele krijgsmacht ingekrompen. Ook t.o.v. de prioriteitennota van 1993, blauwdruk voor de krijgsmacht nieuwe stijl, is ingeleverd.

In de jaren 1990 leek onder Amerikaanse invloed, sprake te zijn van verschuiving van VN taken naar directe inzet bij acties in diverse geweldsspectra. Het voornemen om kruisvluchtwapens voor de marine aan te schaffen paste toen in dit beeld.

Marinestudie 2005

Na prinsjesdag 2005 werd, mede na aandringen van de Tweede Kamer, de marinestudie 2005 gepresenteerd. Met dit plan werden 30 kruisvluchtwapens, 4 grote patrouilleschepen en een Joint Support Ship (JSS) aangeschaft. Ook werd aanschaf van nieuwe sonarapparatuur voor de overblijvende M-fregatten en de onderzeeboten en voortzetting van de modernisering van de mijnenjagers van de Alkmaarklasse gepland en zou de marine deelnemen aan proeven i.h.k.v. Theatre Ballistic Missile Defence, waarvoor de SMART-L radar aanpassingen onderging en moesten 2 LC fregatten worden uitgerust met Standard missile-3 geleide wapens.

Het voorstel werd in 2005 aangenomen en met België werd overeenstemming bereikt over verkoop van de fregatten Karel Doorman en de Willem van der Zaan in 2007 en 2008. Deze vervingen de 2 resterende fregatten van de Wielingenklasse. In 2006 werd met Portugal een overeenkomst getekend over verkoop van nog eens twee M-fregatten, in 2008 en 2009. Hierdoor zou de marine in 2012 de volgende schepen bezitten:
4 LC fregatten, 2 M-fregatten, 4 grote patrouilleschepen, 2 amfibische transportschepen, een JSS, een bevooradingsschip, 4 onderzeeboten, 10 mijnenjagers, een torpedowerkschip, een logistiek vaartuig (ten behoeve van het Caraïbisch Gebied), 2 hydrografische vaartuigen en diverse kleine vaartuigen als sleepboten en duikvaartuigen.

In 2007 besloot het kabinet af te zien van aanschaf van kruisraketten en verdere personeels en materieels bezuinigingsrondes in 2010 en 2011 voor de gehele krijgsmacht maakten de marinestudie verder overbodig (zie Defensie in zwaar weer).

Plansterkte

De sterkte van de marine in de afgelopen 30 jaar:[10]

Type schip Defensienota 1974 Defensienota 1984 Prioriteitennota 1993 Marinestudie 2005 Bezuinigingen 2011
LC fregat 4 4
M fregat 4 [11] 8 [12] 8 2 2
GW fregat 2 2 2
L fregat 1 [13] 2 2
S fregat 12 10 6
MLM fregat [14] 6
Fregatten 25 22 18 6 6
Patrouilleschip 4 4
Onderzeeboten 6 6 4 4 4
Bevoorradingsschip 2 2 2 1
ATS 1 2 2
JSS 1 1
Mijnenjagers 15 15 15 10 6
Mijnenvegers 11 11 [15]
Totaal Schepen 59 56 40 28 23
LRMP vliegtuigen 21 13 [16] 13
Helikopters 36 [17] 30 [18] 20 20 0
Totaal Vliegtuigen 57 43 33 20 0

Defensie in zwaar weer

In november 2010 [19] heeft de nieuwe minister van defensie Hillen aangegeven dat defensie € 800 miljoen dient te bezuinigen en dat rekening gehouden moet worden met een verlies van 10.000 arbeidsplaatsen in de gehele krijgsmacht, waarbij gedwongen ontslagen niet zijn uit te sluiten.

Inmiddels zijn de directe effecten op het CZSK door minister van defensie Hillen op 8 april 2011 bekendgemaakt:

  • Reductie van het aantal mijnenjagers van tien naar zes stuks (vier stuks worden verkocht)
  • Afstoting van twee support schepen Hr. Ms Zuiderkruis en Zr.Ms. Amsterdam (resp. in 2012 en 2014) en latere in dienstneming van het nieuwe joint support ship in 2016
  • Alle luchtverdedigingsmiddelen en de 120mm-mortieren van het Korps Mariniers worden met eenheden van andere krijgsmachtdelen geïntegreerd in het Defensie Grondgebonden Luchtverdedigings Commando.

Defensiebegroting 2014

De vastgestelde defensiebegroting voor 2014 [20] heeft voor het CZSK wederom negatieve effecten. Het Joint Support Ship (JSS) wordt niet in dienst gesteld, maar afgestoten zodra het is afgebouwd. De behoefte aan een JSS vervalt door uitfasering van de Leopard-2 tanks, die met het JSS getransporteerd hadden kunnen worden. Vanwege de verkleining van de krijgsmacht wordt ook niet meer ingezet op tactisch luchttransport met zware amfibische helikoptercapaciteit. Hierdoor kan maritieme bevoorradingscapaciteit worden geleverd door een kleiner bevoorradingsschip dan het JSS. Als gevolg hiervan heeft Defensie, in afwijking van de beleidsbrief 2011, besloten Zr.Ms. Amsterdam in 2014 niet uit dienst te stellen maar in de vaart te houden tot indienststelling van een nog te verwerven klein bevoorradingsschip. Ook op het Korps Mariniers wordt bezuinigd.

Vliegkamp de Kooy

De sluiting van vliegkamp de Kooy lag voor de hand; openhouden zou te veel geld kosten. Omdat het vliegveld ook voor de offshore sector wordt gebruikt moest de civiele sector ook bijdragen aan het openhouden van het veld. In augustus 2011 is bekendgemaakt dat de provincie Noord-Holland tot 2016 1,1 miljoen per jaar meebetaalt. Daarmee lijkt het vliegveld voorlopig te zijn gered.

Alle andere krijgsmachtdelen worden met evenredige inkrimpingen geconfronteerd.

Tradities

Naamgeving van schepen

De namen van de schepen van de marine werden tot aan de troonswisseling van 30 april 2013 voorafgegaan door Hr.Ms. (Harer Majesteits), als tot dan behorende aan de koningin. Nu is dit Zr.Ms. (Zijner Majesteits). Niet alle schepen worden aangeduid met Zr.Ms.. Dit predicaat is voorbehouden aan indienstgestelde oorlogsschepen, met een officier (soms onderofficier) als commandant en een militaire bemanning. Sleepboten en sommige kleine hulpvaartuigen (zoals het opleidingsschip Van Kinsbergen) ontberen het predicaat.

In de periode van de Republiek werden oorlogsschepen soms aangeduid met: 's Lands Schip of 's Lands Schip van Oorlog, hoewel daar waarschijnlijk geen officiële regels voor bestonden.

Moderne schepen zijn herkenbaar aan een letter en volgnummer op de romp. Hierbij staat de R (aircraftcarrier) voor vliegdekschip, C (cruiser) voor kruiser, D (destroyer) voor jager, F (frigate) voor fregat, S (submarine) voor onderzeeboot, M (minehunter/minesweeper) voor mijnenjager of mijnenveger, L (landingschip of landingcraft) voor landingsschip of landingsvaartuig, P (patrol vessel) voor patrouillevaartuigen en A (auxilliary ship) voor hulp-vaartuig. Kleine hulpvaartuigen die beperkt zijn tot havens en binnenwateren voeren een Y (yard).

De grootste schepen worden meestal vernoemd naar historische zeelieden als Michiel de Ruyter, Maarten Harpertszoon Tromp en Jan van Speijk. Ook de naam van het oude vlaggenschip van De Ruyter, De Zeven Provinciën, wordt vaak gebruikt. Daarnaast worden geografische namen zoals namen van provincies, steden, en vroeger koloniale gebiedsdelen gebruikt.

Vlaggen en wimpels

Dubbele Geus

De "Dubbele Geus" van de Koninklijke Marine

In Nederland voert de Koninklijke Marine krachtens een Koninklijk Besluit van 20 april 1931 een zogeheten Dubbele- of Prinsengeus met twaalf segmenten in de kleuren van de nationale vlag. Pleziervaartuigen voeren een vereenvoudigde, zogeheten "enkele geus" of "geusje" in de kleuren rood, wit en blauw, die in acht segmenten zijn aangebracht. Bij traditionele roeiverenigingen is het gebruikelijk dat de oudste roeiboot van de "vloot" een geus in de kleuren van de vereniging voert.

De vlag die tijdens de Tachtigjarige Oorlog aan de boegspriet van de Nederlandse oorlogsschepen hing werd de geus (ook wel Prinsengeus) genoemd. De Prinsengeus zou voor het eerst gezien zijn bij de inname van Den Briel in 1572. De overlevering dat de geus geïnspireerd zou zijn door de bedelaarsdracht wordt in de literatuur niet bevestigd.[bron?]

Rond 1590 bestond de geus uit een horizontale driekleur in de kleurencombinatie oranje-wit-blauw, die later de nationale vlag van Nederland zou gaan worden. In de loop der jaren werd het oranje-wit-blauw vervangen door het huidige rood-wit-blauw.

De geus van een marineschip van de Koninklijke Marine wordt gevoerd als het schip op zon- en feestdagen voor anker of aan de kade ligt, als er een buitenlands marineschip in de haven ligt of als een Nederlands marineschip in een buitenlandse haven ligt. De geus wordt dus niet gevoerd als het schip onderweg is.

Oorlogswimpel De oorlogswimpel is een wimpel die uitsluitend door marineschepen wordt gevoerd en waarmee deze zich onderscheiden van andere (koopvaardij-)schepen. De Nederlandse oorlogswimpel is een lange, rood-wit-blauwe wimpel waarvan het uiteinde in twee punten uitloopt. Bij commando-overdracht of het uit dienst nemen van een marineschip wordt de oorlogswimpel(-kist) ceremonieel overhandigd aan de commandant door de jongste matroos.

De oorlogswimpel kan worden vervangen door een commandovlag (of standaard).
Nederlandse oorlogswimpel

Commandovlaggen De commandovlag vervangt aan boord van marineschepen bij het hijsen ervan de oorlogswimpel. In de tijd dat communicatie tussen de schepen onderling werd gevoerd met behulp van vlaggen was de commandovlag nuttig om aan te geven waar de bevelvoerder zich bevond; vanaf dat schip werden de commando's gegeven. Hier komt ook de term vlaggenschip vandaan.

Naast commandovlaggen kent de KM ook onderscheidingsvlaggen, die qua uiterlijk en functie veel op de commandovlaggen lijken. Het verschil tussen een commandovlag en een onderscheidingsvlag is dat een commandovlag wordt gehesen wanneer de vlagofficier daadwerkelijk de rol van bevelhebber uitoefent. Commandovlaggen bij de Nederlandse Koninklijke Marine zijn vierkant van vorm, terwijl de onderscheidingsvlaggen een hoogte-breedteverhouding hebben van 2:3.

De Nederlandse krijgsmacht kent verschillende commando- en onderscheidingsvlaggen: leden van het Koninklijk Huis hebben een eigen onderscheidingsvlag; voor vlagofficieren is er een vlag per rang. Bij de Koninklijke Marine zijn deze rangen: admiraal, luitenant-admiraal, viceadmiraal, schout-bij-nacht en commandeur. Door een kapitein ter zee die de functie van eskadercommandant of van regionale bevelhebber bekleedt wordt een standaard gevoerd.

Blauwe hap

Iedere woensdag wordt op de schepen en bij walinrichtingen van de Koninklijke Marine een Indonesische rijsttafel geserveerd, in marinejargon de ‘blauwe hap’ genoemd. Een ‘blauwe’ was de bijnaam voor een persoon van Indonesische afkomst. De traditie om op een vaste dag in de week de Indonesische rijsttafel op het menu te plaatsen, vindt haar oorsprong in de negentiende eeuw. Tussen 1816 en 1949 waren schepen van de Koninklijke Marine in het toenmalige Nederlands-Indië gestationeerd ter verdediging van de overzeese kolonie. Na de soevereiniteitsoverdracht was de Nederlandse militaire rol in het Verre Oosten uitgespeeld, met uitzondering van Nieuw-Guinea. Veel Indische gebruiken en woorden bij de Koninklijke Marine herinneren aan deze tijd.

Rangen en standen

De marine kent een rangensysteem, dat in naamgeving en versiering iets afwijkt van het bij de overige krijgsmachtdelen gebruikte systeem, maar daarmee hiërarchisch wel vergelijkbaar is. Bij het Korps Mariniers gebruikt men rangonderscheidingstekens van de marine maar wordt wel weer de benaming van de landmacht gevolgd. Voor alle details

Functies binnen de marine

De marine kent vele specifieke functies met afkortingen. Officieren:

  • EO= eerste officier= afhankelijk van de plaatsing kan dit een LTZ2OC, LTZ1 of KLTZ zijn, dit is de oudste officier onder de commandant en daardoor ook waarnemend commandant.
  • CCO= Commando centrale officier = een zeeofficier met meestal de rang van LTZ 2 OC die de CCO opleiding aan de Operationele school (OPSCHOOL) succesvol heeft doorlopen. Een CCO werkt in de commandocentrale van een fregat en voert van daaruit de oorlog. verschillende subspecialisaties zijn mogelijk.
  • Hoofden van dienst krijgen de toevoeging H voor hun dienstvak. Het hoofd is meestal een LTZ 1 of KLTZ
    • HTD= Hoofd technische dienst/HWD= Hoofd wapentechnische Dienst/Soms zijn deze diensten ook samengevoegd en krijg men de term HMD= Hoofd Materieelsdienst/HLD= Hoofd logistieke dienst/HFACMID= Hoofd facilitaire middelen/HCZB= hoofd centrale ziekenboeg
  • Ieder hoofd heeft ook een plaatsvervanger die de term ondergeschikt of opvolgend krijgt met de toevoeging OG of O, meestal heeft deze de rang LTZ 2, 2 OC of 1.
    • OGHTD= ondergeschikt hoofd technische dienst/OGHLD= ondergeschikt hoofd logistieke dienst/OCC=opvolgend Compagnies commandant
    • de uitzondering is de SVO = systeemverantwoordelijk officier die eigenlijk opvolgend HWD is maar niet OGHWD heet.
  • OBGD= officier belast met de geneeskundige dienst, de arts van een eenheid met de rang van LTZAR 2OC of 1
  • TACCO= tactical coordinator van de marine luchtvaartdienst met de rang van LTZ 2 OC of 1

Onderofficieren:

  • Chef d'equipage= oudste onderofficier van een eenheid, meestal een adjudant onderofficier
  • Chefs van dienst krijgen de toevoeging C of worden voluit bij functie genoemd.
    • CTD= chef technische dienst, CWD= chef wapentechnische dienst, CLD= chef logistieke dienst, Chef ziekenboeg, Chef platform, etc.
    • onderofficier van politie= een militair van de marine verantwoordelijk voor de interne discipline, dus geen marechaussee.

mariniers hebben eigen specifieke functies

Open dagen

2 maal per 3 jaar, in juli, zijn de Marinedagen (voorheen Nationale Vlootdagen) in Den Helder. Diverse schepen zijn dan opengesteld voor publiek. Eenheden verzorgen tevens demonstraties voor publiek. Kleinere evenementen waarbij de marine aanwezig is zijn de Wereldhavendagen in Rotterdam en de Caraïbische Vlootdagen in Willemstad, Curaçao. Bij luchtshows (zowel van de Koninklijke Luchtmacht als op vliegveld de Kooy zijn helikopters met een maritieme missie te bezichtigen.

Vlootschouw op de rede van Vlissingen

Bekende en markante oud-marinemensen

Karel Doorman, schout-bij-nacht

Zie ook

Externe links

Zie de categorie Navy of the Netherlands van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.