Volksduitsers: verschil tussen versies

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Regel 5: Regel 5:
Vanaf het begin van de 12de eeuw kwamen [[emigratie]]golven van stedelingen en boeren uit de landen van het [[Heilige Roomse Rijk]], kortweg [[Duitse Rijk]] naar het oosten op gang. Deze [[Ostsiedlung]] kwam vooral vanuit het noorden van het toenmalige Duitse Rijk, dus de Nederlanden inbegrepen, en ging in de richting van [[Silezië]], [[Pommeren (landstreek)|Pommeren]], [[Oost-Pruisen]] en de [[Neumark]], en vanuit Midden-Duitsland naar [[Bohemen]] en [[Moravië (regio)|Moravië]] (het huidige [[Tsjechië]])en het toentertijd Hongaarse [[Slowakije]]. De rechtsongelijkheid tussen vaak horige inheemsen en vrije kolonisten zou aan het einde van de Middeleeuwen verdwijnen, toen de verschillende bevolkingsgroepen verregaand met elkaar geïntegreerd waren en het verschil in rechtspositie verdween.
Vanaf het begin van de 12de eeuw kwamen [[emigratie]]golven van stedelingen en boeren uit de landen van het [[Heilige Roomse Rijk]], kortweg [[Duitse Rijk]] naar het oosten op gang. Deze [[Ostsiedlung]] kwam vooral vanuit het noorden van het toenmalige Duitse Rijk, dus de Nederlanden inbegrepen, en ging in de richting van [[Silezië]], [[Pommeren (landstreek)|Pommeren]], [[Oost-Pruisen]] en de [[Neumark]], en vanuit Midden-Duitsland naar [[Bohemen]] en [[Moravië (regio)|Moravië]] (het huidige [[Tsjechië]])en het toentertijd Hongaarse [[Slowakije]]. De rechtsongelijkheid tussen vaak horige inheemsen en vrije kolonisten zou aan het einde van de Middeleeuwen verdwijnen, toen de verschillende bevolkingsgroepen verregaand met elkaar geïntegreerd waren en het verschil in rechtspositie verdween.
Na de Middeleeuwen volgde een in omvang kleinere emigratiebeweging van vooral boeren en mijnwerkers, die veel langere afstanden besloeg, vaak zonder directe geografische aansluiting bij het Duitstalige moedergebied in Centraal-Europa. Duitsland werd in de [[17e eeuw]] geteisterd door armoede, verdrijving om het geloof en door de verschrikkingen van oorlogen als de [[Dertigjarige Oorlog]]. Duitsers, in de ruimste zin van het woord, immers ook vluchtelingen uit de Nederlanden behoorden ertoe, hadden meestal een hoge land- en waterbouwtechnische en commerciële ontwikkelingsgraad en daarom waren zij gewild om mijnbouw- en bos- en moerasgebieden te ontginnen en met hun stadsrecht nieuwe steden te stichten of oude verarmde steden nieuw leven in te blazen. De inheemse vorsten, die, zoals eerder in de middeleeuwse kolonisatieperiode, hun autochtone bevolking in een lijfeigen positie wilden houden, wierven de kolonisten aan onder toekenning van voorrechten, die hun uiteindelijk zelf profijt zouden brengen via belastingheffing.
Na de Middeleeuwen volgde een in omvang kleinere emigratiebeweging van vooral boeren en mijnwerkers, die veel langere afstanden besloeg, vaak zonder directe geografische aansluiting bij het Duitstalige moedergebied in Centraal-Europa. Duitsland werd in de [[17e eeuw]] geteisterd door armoede, verdrijving om het geloof en door de verschrikkingen van oorlogen als de [[Dertigjarige Oorlog]]. Duitsers, in de ruimste zin van het woord, immers ook vluchtelingen uit de Nederlanden behoorden ertoe, hadden meestal een hoge land- en waterbouwtechnische en commerciële ontwikkelingsgraad en daarom waren zij gewild om mijnbouw- en bos- en moerasgebieden te ontginnen en met hun stadsrecht nieuwe steden te stichten of oude verarmde steden nieuw leven in te blazen. De inheemse vorsten, die, zoals eerder in de middeleeuwse kolonisatieperiode, hun autochtone bevolking in een lijfeigen positie wilden houden, wierven de kolonisten aan onder toekenning van voorrechten, die hun uiteindelijk zelf profijt zouden brengen via belastingheffing.
In het begin van de 18de eeuw kwam een, ook weer door armoede gedreven, laatste bevolkingsbeweging op gang, vanuit vooral de zuidwestelijke Duitse staten, en deze kolonisten werden daarom als [[Zwaben]] aangeduid. Deze stroom ging naar ontvolkte gebieden in Hongarije, na de verdrijving van het Turkse gezag. Ze werd geïnitieerd door het Habsburgse hof dat het Hongaarse koningschap had overgenomen en de Hongaarse domeinen bezat, en gevolgd door de regionale grootgrondbezitters. Eveneens na de verdrijving van het Turkse gezag wierven de heersers van het [[Keizerrijk Rusland|Russische Rijk]], zoals [[Catharina de Grote]], in de tweede helft van de 18de eeuw kolonisten voor de nieuwe domeingronden in het zuiden van de Oekraïne, op de Krim en langs de [[Wolga]]. Deze kolonisten waren grotendeels eveneens voornamelijk afkomstig uit het zuidwesten van het Duitse Rijk, en ook uit Elzas-lotharingen. Onder de naam van de [[Rusland-Duitsers]], en in het bijzonder de [[Wolga-Duitsers]], stichtten zij vier tot vijf honderd dorpsgemeenschappen.
In het begin van de 18de eeuw kwam een, ook weer door armoede gedreven, laatste bevolkingsbeweging op gang, vanuit vooral de zuidwestelijke Duitse staten, en deze kolonisten werden daarom als [[Zwaben (streek)|Zwaben]] aangeduid. Deze stroom ging naar ontvolkte gebieden in Hongarije, na de verdrijving van het Turkse gezag. Ze werd geïnitieerd door het Habsburgse hof dat het Hongaarse koningschap had overgenomen en de Hongaarse domeinen bezat, en gevolgd door de regionale grootgrondbezitters. Eveneens na de verdrijving van het Turkse gezag wierven de heersers van het [[Keizerrijk Rusland|Russische Rijk]], zoals [[Catharina de Grote]], in de tweede helft van de 18de eeuw kolonisten voor de nieuwe domeingronden in het zuiden van de Oekraïne, op de Krim en langs de [[Wolga]]. Deze kolonisten waren grotendeels eveneens voornamelijk afkomstig uit het zuidwesten van het Duitse Rijk, en ook uit Elzas-lotharingen. Onder de naam van de [[Rusland-Duitsers]], en in het bijzonder de [[Wolga-Duitsers]], stichtten zij vier tot vijf honderd dorpsgemeenschappen.
De middeleeuwse kolonisten en de inheemse bevolkingen integreerden zich in taal en cultuur al grotendeels voor 1500 met elkaar. Hun woongebieden kwamen al tussen de 10de en de 14de eeuw binnen het [[Duitse Rijk]] terecht, waardoor hun nakomelingen uiteindelijk in de 19de eeuw Duitse staatsburgers zouden worden. Waar zij buiten dat Rijk gevestigd bleven, kwamen ze terecht in de status van (Duitstalige) minderheid binnen andere staten. Dat betekende voor velen van hun assimilatie in de Poolse, Tsjechische, Slowaakse of Hongaarse omgeving. De zogenaamde Volksduitsers bleven meestal in eigen gemeenschappen wonen, zeker als zij zich ook in religieus opzicht onderscheidden van de overige bevolking, zoals de lutheranen in Hongarije en Polen, dit in tegenstelling tot de katholieken die daar in kerkelijk verband vaak geassimileerd werden. De Duitstalige lutheranen, katholieken en mennonieten in Rusland vermengden zich niet het de orthodoxe Russen waarvoor overigens een overgang naar de orthodoxe staatskerk voorwaarde was. Zij behielden in Rusland en [[Transsylvanië]] tot ver in de 19de eeuw speciale rechten. Na de [[Eerste Wereldoorlog]], toen hun woongebieden binnen nieuwe nationale staten terechtkwamen, verslechterde de minderheidspositie van deze Volksduitsers. In de [[Sovjet-Unie]] verloren ze al hun bezit door de collectivisering en in de andere staten van Midden-Europa werden ze gediscrimineerd, wat velen van hen in de armen van de [[nationaalsocialisme|nazi's]] zou gaan drijven. De afrekening voor deze collaboratie kwam na de bevrijding van Midden-Europa door het Sovjet-leger in de vorm van deportatie, onteigening en ontrechting. Ca. vijf miljoen Volksduitsers zijn na 1944 verdreven, zie de [[Verdrijving van Duitsers na de Tweede Wereldoorlog]] en ook [[Etnische Zuivering]].
De middeleeuwse kolonisten en de inheemse bevolkingen integreerden zich in taal en cultuur al grotendeels voor 1500 met elkaar. Hun woongebieden kwamen al tussen de 10de en de 14de eeuw binnen het [[Duitse Rijk]] terecht, waardoor hun nakomelingen uiteindelijk in de 19de eeuw Duitse staatsburgers zouden worden. Waar zij buiten dat Rijk gevestigd bleven, kwamen ze terecht in de status van (Duitstalige) minderheid binnen andere staten. Dat betekende voor velen van hun assimilatie in de Poolse, Tsjechische, Slowaakse of Hongaarse omgeving. De zogenaamde Volksduitsers bleven meestal in eigen gemeenschappen wonen, zeker als zij zich ook in religieus opzicht onderscheidden van de overige bevolking, zoals de lutheranen in Hongarije en Polen, dit in tegenstelling tot de katholieken die daar in kerkelijk verband vaak geassimileerd werden. De Duitstalige lutheranen, katholieken en mennonieten in Rusland vermengden zich niet het de orthodoxe Russen waarvoor overigens een overgang naar de orthodoxe staatskerk voorwaarde was. Zij behielden in Rusland en [[Transsylvanië]] tot ver in de 19de eeuw speciale rechten. Na de [[Eerste Wereldoorlog]], toen hun woongebieden binnen nieuwe nationale staten terechtkwamen, verslechterde de minderheidspositie van deze Volksduitsers. In de [[Sovjet-Unie]] verloren ze al hun bezit door de collectivisering en in de andere staten van Midden-Europa werden ze gediscrimineerd, wat velen van hen in de armen van de [[nationaalsocialisme|nazi's]] zou gaan drijven. De afrekening voor deze collaboratie kwam na de bevrijding van Midden-Europa door het Sovjet-leger in de vorm van deportatie, onteigening en ontrechting. Ca. vijf miljoen Volksduitsers zijn na 1944 verdreven, zie de [[Verdrijving van Duitsers na de Tweede Wereldoorlog]] en ook [[Etnische Zuivering]].

Versie van 18 jun 2014 16:02

Het Duitse taalgebied in Europa met de landsgrenzen van 1918 tot aan de Tweede Wereldoorlog. De verticaal gearceerde gebieden werden gekenmerkt door gemengde Duits-Slavische en Duits-Baltische taalgroepen. Let op de diaspora van Volksduitse woongebieden in Wolhynië en Roemenië.

Volksduitsers (Duits: Volksdeutsche, synoniem: Auslanddeutsche) was de term die na de Eerste Wereldoorlog gebruikt werd om Duitsers aan te duiden die als afzonderlijke volksgroep buiten Duitsland (en buiten Oostenrijk en Zwitserland), meestal reeds eeuwenlang, woonden. De term slaat op de etnische Duitse minderheden in Midden en Oost-Europa, maar wordt soms ook Duitse immigranten in de Nieuwe Wereld toegepast. Men moest Volksduitsers onderscheiden van Staatsduitsers, meestal ook aangeduid als Rijksduitsers (Reichsdeutsche), dat wil zeggen, staatsburgers van het Duitse Rijk zoals het tussen 1871 en 1945 bestond (na 1938 met inbegrip van Oostenrijk). Sinds de oorlog heeft de term Volksduitser echter een negatieve lading gekregen, in reactie op het nazistische misbruik ervan. Dat kan in Midden- en Oost-Europa een reden zijn om de term juist wel te blijven gebruiken, terwijl de betrokkenen zelf daar juist geen prijs (meer) op stellen.

Soorten Volksduitsers

Vanaf het begin van de 12de eeuw kwamen emigratiegolven van stedelingen en boeren uit de landen van het Heilige Roomse Rijk, kortweg Duitse Rijk naar het oosten op gang. Deze Ostsiedlung kwam vooral vanuit het noorden van het toenmalige Duitse Rijk, dus de Nederlanden inbegrepen, en ging in de richting van Silezië, Pommeren, Oost-Pruisen en de Neumark, en vanuit Midden-Duitsland naar Bohemen en Moravië (het huidige Tsjechië)en het toentertijd Hongaarse Slowakije. De rechtsongelijkheid tussen vaak horige inheemsen en vrije kolonisten zou aan het einde van de Middeleeuwen verdwijnen, toen de verschillende bevolkingsgroepen verregaand met elkaar geïntegreerd waren en het verschil in rechtspositie verdween. Na de Middeleeuwen volgde een in omvang kleinere emigratiebeweging van vooral boeren en mijnwerkers, die veel langere afstanden besloeg, vaak zonder directe geografische aansluiting bij het Duitstalige moedergebied in Centraal-Europa. Duitsland werd in de 17e eeuw geteisterd door armoede, verdrijving om het geloof en door de verschrikkingen van oorlogen als de Dertigjarige Oorlog. Duitsers, in de ruimste zin van het woord, immers ook vluchtelingen uit de Nederlanden behoorden ertoe, hadden meestal een hoge land- en waterbouwtechnische en commerciële ontwikkelingsgraad en daarom waren zij gewild om mijnbouw- en bos- en moerasgebieden te ontginnen en met hun stadsrecht nieuwe steden te stichten of oude verarmde steden nieuw leven in te blazen. De inheemse vorsten, die, zoals eerder in de middeleeuwse kolonisatieperiode, hun autochtone bevolking in een lijfeigen positie wilden houden, wierven de kolonisten aan onder toekenning van voorrechten, die hun uiteindelijk zelf profijt zouden brengen via belastingheffing. In het begin van de 18de eeuw kwam een, ook weer door armoede gedreven, laatste bevolkingsbeweging op gang, vanuit vooral de zuidwestelijke Duitse staten, en deze kolonisten werden daarom als Zwaben aangeduid. Deze stroom ging naar ontvolkte gebieden in Hongarije, na de verdrijving van het Turkse gezag. Ze werd geïnitieerd door het Habsburgse hof dat het Hongaarse koningschap had overgenomen en de Hongaarse domeinen bezat, en gevolgd door de regionale grootgrondbezitters. Eveneens na de verdrijving van het Turkse gezag wierven de heersers van het Russische Rijk, zoals Catharina de Grote, in de tweede helft van de 18de eeuw kolonisten voor de nieuwe domeingronden in het zuiden van de Oekraïne, op de Krim en langs de Wolga. Deze kolonisten waren grotendeels eveneens voornamelijk afkomstig uit het zuidwesten van het Duitse Rijk, en ook uit Elzas-lotharingen. Onder de naam van de Rusland-Duitsers, en in het bijzonder de Wolga-Duitsers, stichtten zij vier tot vijf honderd dorpsgemeenschappen.

De middeleeuwse kolonisten en de inheemse bevolkingen integreerden zich in taal en cultuur al grotendeels voor 1500 met elkaar. Hun woongebieden kwamen al tussen de 10de en de 14de eeuw binnen het Duitse Rijk terecht, waardoor hun nakomelingen uiteindelijk in de 19de eeuw Duitse staatsburgers zouden worden. Waar zij buiten dat Rijk gevestigd bleven, kwamen ze terecht in de status van (Duitstalige) minderheid binnen andere staten. Dat betekende voor velen van hun assimilatie in de Poolse, Tsjechische, Slowaakse of Hongaarse omgeving. De zogenaamde Volksduitsers bleven meestal in eigen gemeenschappen wonen, zeker als zij zich ook in religieus opzicht onderscheidden van de overige bevolking, zoals de lutheranen in Hongarije en Polen, dit in tegenstelling tot de katholieken die daar in kerkelijk verband vaak geassimileerd werden. De Duitstalige lutheranen, katholieken en mennonieten in Rusland vermengden zich niet het de orthodoxe Russen waarvoor overigens een overgang naar de orthodoxe staatskerk voorwaarde was. Zij behielden in Rusland en Transsylvanië tot ver in de 19de eeuw speciale rechten. Na de Eerste Wereldoorlog, toen hun woongebieden binnen nieuwe nationale staten terechtkwamen, verslechterde de minderheidspositie van deze Volksduitsers. In de Sovjet-Unie verloren ze al hun bezit door de collectivisering en in de andere staten van Midden-Europa werden ze gediscrimineerd, wat velen van hen in de armen van de nazi's zou gaan drijven. De afrekening voor deze collaboratie kwam na de bevrijding van Midden-Europa door het Sovjet-leger in de vorm van deportatie, onteigening en ontrechting. Ca. vijf miljoen Volksduitsers zijn na 1944 verdreven, zie de Verdrijving van Duitsers na de Tweede Wereldoorlog en ook Etnische Zuivering.

Een andere groep Volksduitsers emigreerde naar de Nieuwe Wereld: vijftien miljoen Duitstaligen vonden vanaf het midden van de 18de eeuw daar hun toekomst. In Zuid-Amerika, vooral in het zuiden van Brazilië, wisten zij lange tijd, en in een aantal kolonies tot op vandaag de dag hun eigen cultuur te bewaren. In Noord-Amerika, en ook in Australië, gingen zij in de steden vrij snel op in de 'melting pot'. In de vele honderden dorpen die zij vooral in het Midden-Westen hadden gesticht, vond assimilatie pas massaal plaats na de Eerste Wereldoorlog, toen de Amerikaanse 'mainstream' de Duitse taal en cultuur als vijandig ging beschouwen. Tot die tijd waren de Duitse Amerikanen (Deutschamerikaner) de immigrantengroep met de meest ontwikkelde eigen identiteit gebleven. Hun omvangrijke Duitstalige pers, onderwijs en kerkelijk- en organisatieleven verdween echter na de 1918 in snel tempo, veel Duitstaligen verengelsten zelfs hun familienamen om niet langer de aandacht op hun afkomst te vestigen. Zie Duitse Amerikanen.

Na de Eerste Wereldoorlog

Na de Eerste Wereldoorlog verloor Duitsland delen van zijn grondgebied aan België (Oostkantons), Frankrijk (Elzas-Lotharingen) en Polen (delen van Pruisen), terwijl het grondgebied van Oostenrijk-Hongarije werd verdeeld over zeven afzonderlijke landen. Het Sudetenland kwam bij Tsjecho-Slowakije, Zuid-Tirol bij Italië, Galicië bij Polen en Transsylvanië bij Roemenië, terwijl ook in Hongarije een aanzienlijke Duitse minderheid leefde. Gevolg hiervan was dat niet alleen de verspreid wonende Duitse gemeenschappen in Oost-Europa en op de Balkan de band met het "moederland" verloren, maar ook dat vrijwel volledig Duitstalige regio's als Sudetenland en Zuid-Tirol onder andere staten kwamen te leven. In veel gevallen werden de Duitstaligen daar gediscrimineerd vanwege hun afkomst, dan wel werd hun taal achtergesteld in het onderwijs en de bureaucratie. De aanduiding ‘Volksduitser’ was oorspronkelijk geen andere dan etnische Duitser (in tegenstelling tot Duits staatsburger), en sloeg in die zin op Duitstalige minderheidsgroepen buiten het Duitse Rijk. In de nationalistische literatuur en meer nog door de nationaalsocialistische propaganda is deze aanduiding gemunt en van een aureool voorzien. Dat heeft het woord een negatieve klank gegeven. De nazi’s zagen in de Volksduitsers een potentieel machtsmiddel. Zij zouden opgevoed moeten worden tot een, aan het Grootduitse Rijk trouwe gideonsbende in de te bezetten gebieden, en tot een vijfde colonne in de bevriende staten die daarmee hun soevereiniteit over een deel van hun bevolking moesten afstaan. Daarnaast vormden ze een groot militair potentieel. Hun verenigingswezen werd al in de jaren dertig vanuit Berlijn gesubsidieerd en genazificeerd. Vooral daar waar de Duitsers gediscrimineerd werden en dicht bij het vaderland woonden, had deze politiek succes. Van de Sudetenduitsers bijvoorbeeld stemde twee derde op de nazi-partij. Deze Volksduitsers steunden in grote mate het streven naar Anschluss van hun woongebieden, hetgeen leidde tot de ontmanteling van Tsjecho-Slowakije in 1938, overigens met instemming van de Europese politieke machthebbers.

Tussen de wereldoorlogen

In de tijd tussen 1933 en 1945 zag het Duitse nationaal-socialisme in de Volksduitsers een potentieel machtsmiddel. Zij konden aangewend worden als zaakwaarnemers voor Duitse belangen in de landen waar zij woonden, en de toekomstige elite vormen in de te veroveren gebieden. Bovendien vormden zij een groot militair potentieel. Een elite van de NSDAP gelieerde functionarissen werd vanuit Duitsland gesubsidieerd en gesteund bij het overnemen van de macht in bestaande Duitstalige en culturele organisaties. Vooral daar waar de Duitsers gediscrimineerd werden en dicht bij Duitsland woonden, had deze machtsovername succes, zoals onder de Sudetenduitsers die via Konrad Henlein en zijn politieke eenheidspartij actief politieke hulp verleenden bij de ontmanteling van Tsjecho-Slowakije in 1938.

Hitler wierp zich, althans volgens zijn propaganda, wel op als 'belangenbehartiger en bevrijder' van de Volksduitsers maar vergat, als het beter uitkwam, de 'onderdrukte volksgenoten' ook even gemakkelijk. De Volksduitsers in Zuid-Tirol, werden door het Italiaanse fascistische bewind in hun bestaansrecht ontkend, maar door de nazi's eerst genegeerd om de bondgenoot Italië niet te irriteren. Uiteindelijk was nazi-Duitsland zelfs bereid deze Zuidtirolers naar het Groot-Duitse Rijk te evacueren. Het niet-aanvalsverdrag tussen Duitsland en de Sovjet-Unie uit 1939 leidde ook tot een gedwongen uittocht van in totaal bijna een half miljoen Volksduitsers. Te beginnen met de Baltische Duitsers uit Estland en Letland. Zij vertrokken tezamen met Boekovina-Duitsers en Bessarabische Duitsers, die in de Boekovina en het huidige Moldavië woonden, eveneens gebieden welke volgens het pact door de Sovjet-Unie zouden worden geannexeerd ten koste van Roemenië. De betrokkenen hadden weinig keus want na de annexatie zouden hun huizen, grond en bedrijven worden onteigend. Daartegenover beloofde Duitsland de compensatie voor geleden verlies en de herhuisvesting, onder regie van het door de NSDAP sinds 1937 opgerichte Hauptamt Volksdeutsche Mittelstelle. De meerderheid van de immigranten werd sinds 1939 gehuisvest in de bezette Poolse gebieden, in huizen en op boerderijen waarvan de Poolse bewoners met geweld waren uitgewezen (met name in de Gau Wartheland op het grondgebied van de voormalige Pruisische provincie Posen, sinds 1919 Poznan).

Tijdens de Tweede Wereldoorlog

Vlak voor en in de Tweede Wereldoorlog werden de Volksduitsers door de omwonende inheemse bevolking met toenemend wantrouwen beschouwd. Soms terecht, maar meestal ten onrechte werd hun de rol van saboteur en verrader toegekend. Soldaten met een Volksduitse achtergrond en mensen met een leidende functie binnen de Duitstalige gemeenschap werden voorafgaand aan de Duitse inval geïnterneerd. Toen het Duitse leger in de zomer van 1939 over de grenzen trok, werden in Polen op grotere schaal huizen en winkels van Volksduitsers bestormd en geplunderd en lynchpartijen georganiseerd. Enkele duizenden lieten daarbij het leven en de nazi's zouden vervolgens daarin de rechtvaardiging zien voor hun excessieve geweld tegen de Polen en Joden. In de Sovjet-Unie werden de Russische Volksduitsers, met het oog op de binnentrekkende Duitse legers, preventief gedeporteerd. De meeste naar het Centraal-Aziatische Kazachstan. Het daarbij toepaste geweld kostte een op de drie het leven. Zie Rusland-Duitsers.

In de door Duitsland bezette gebieden, met name de Baltische staten, Polen en de Oekraïne, maar ook in de staten van de bondgenoten Slowakije, Roemenië, Kroatië en Hongarije, sloten Volksduitsers zich, al dan niet vrijwillig, aan bij paramilitaire nazi-organisaties, die in overleg met Duitse autoriteiten werden opgezet. Terwijl dienstplichtige Volksduitsers in de Kroatische en Slowaakse legers eerst nog in eigen eenheden werden ondergebracht, kregen zij in Hongarije en Roemenië al vroeg de keus om, óf in de nationale legers te gaan dienen, óf onder "aantrekkelijke voorwaarden" in de Waffen-SS in te treden. Toen de Belgische Oostkantons in 1940 (weer) bij Duitsland gevoegd werden en even later Elzas-Lotharingen volgde, werd de bevolking daar collectief van Volksduitsers 'gepromoveerd' tot Rijksduitser, zoals zij dat voor 1919 geweest was. Daarmee viel zij onder de Duitse militaire dienstplicht (zie ook Malgré-Nous). Dat gold ook voor de bevolking van het in 1942 geannexeerde Groothertogdom Luxemburg.

Aanverwante volkeren

Tegenover aanverwante Germaanse volkeren hanteerde nazi-Duitsland dezelfde tactiek. Culturele verenigingen werden opgezet om pangermanistische interesse te wekken voor het streven om in één nazistisch Groot-Duitsland samen te leven. In België werden contacten met de Vlaamse Beweging gelegd via de Deutsch-Vlämische Arbeitsgemeinschaft, waaruit na de Duitse inval een politieke beweging ontstond. Ook in Nederland werd deze tactiek in de achterban van de NSB toegepast: verhoudingsgewijs dienden veel Nederlandse vrijwilligers bij de Waffen-SS aan het oostfront. Zwitserse Duitsers zagen in het algemeen weinig in het militarisme en antisemitisme van de nazi's. Toch hebben ook Zwitsers vrijwillig dienst genomen in de Waffen-SS, ondanks het feit dat ze daardoor hun staatsburgerschap verloren. Hetzelfde geldt overigens voor (niet-Duitstalige) Walen, Fransen, Scandinaviërs, Oekraïners en Esten, Letten en Litouwers.

De Duitse minderheden heden ten dage

Bestand:Verbreitungsgebiet der deutschen Sprache.PNG
Duitse taalgebied tegenwoordig.

Duits, vanaf de middeleeuwen tot 1945 de internationale verkeerstaal van Midden-Europa, is een uit het openbare leven verdwenen taal in voormalige Duitse gebieden en overigens ook in de rest van het huidige Polen, in Tsjechië, in Slowakije en in de Russische Oblast Kaliningrad. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog zagen vele miljoenen Volksduitsers, net als de Rijksduitsers, zich door het oorlogsgeweld van het naderende Sovjetleger gedwongen in westelijke richting te vluchten. De helft bleef echter achter in hun geboortestreken, waar hen terreur en deportatie door het Rode Leger en de nationale milities te wachten stond. De exil-regering van Edvard Benes in Londen wees in 1943 alle drie miljoen Sudetenduitsers uit, vanwege hun landverraad dat het Verdrag van München in 1938 mogelijk had gemaakt. Dit internationaal gesloten verdrag werd toen ook herroepen door Frankrijk en Engeland, die daarmee hun eigen verraad ‘goedmaakten’. Polen en de Sovjet-Unie volgden eenzelfde uitwijzingspolitiek, waarbij het in het geval van Polen niet alleen om de Duitse minderheden op vooroorlogs Pools grondgebied - een half miljoen - zou gaan, maar ook om de negen miljoen Duitse staatsburgers die uit de te annexeren Duitse provincies verwijderd moesten worden. Polen wilde wel hun land maar henzelf niet, want dat zou betekenen dat een vierde deel van de Poolse staatsbevolking uit Duitsers zou komen te bestaan. Joegoslavië wees zijn Duitse minderheid - een half miljoen - in haar geheel uit, voor zover zij al niet was gevlucht. Ook Hongarije en Roemenië mochten van de geallieerden, volgens de afspraken gemaakt op de Conferentie van Potsdam, een deel van hun Duitse minderheden - elk ca. 200.000 - uitwijzen. De veroordeling van de Duitse minderheden voor collaboratie was in dat geval dubieus want deze staten waren in de oorlog bondgenoten van Duitsland geweest en hadden zelf bij het isoleren van hun Volksduitse minderheden, Duitse instanties en met name Duitse militaire autoriteiten de vrije hand gegeven. Na de oorlog waren de Duitsers echter een voor de hand liggende zondebok. In deze landen werden grote aantallen Duitsers eerst nog door de Sovjet-autoriteiten opgeëist om als dwangarbeider te helpen bij het herstellen van de oorlogsschade in de Sovjet-Unie. Na verloop van tijd werden de weinige overlevenden naar West-Duitsland uitgewezen.

Deze gebeurtenissen stonden op gespannen voet met de tezelfdertijd afgekondigde Universele verklaring van de rechten van de mens. Een discussie over de humanitaire rechtmatigheid van een collectieve schuld en veroordeling op nationale en etnische grond, en een vergelijking met soortgelijke etnische en nationale zuiveringen werd tot dusverre als politiek niet correct, zo veel mogelijk vermeden. Zie Verdrijving van Duitsers na de Tweede Wereldoorlog.

Niet overal werden de Volksduitse minderheden totaal geëlimineerd. In Hongarije zijn ze deels verdreven en de overigen zijn onder druk grotendeels geassimileerd. In Polen was het gebruik van de Duitse taal in het openbare leven strafrechtelijk verboden. Daar vertrokken, als gevolg van bilaterale afspraken met de Bondsrepubliek, tussen 1950 en 1995 anderhalf miljoen 'Duitsers' waarvan er overigens zeer veel Poolstalig waren. Anno 2010 zijn er in Polen nog ruim een half miljoen mensen van Duitse afkomst over. Uit Roemenië, waar de Duitse cultuurgemeenschap mocht blijven bestaan, vertrokken een half miljoen mensen, vooral en overhaast na de val van het Ceausescu-regime. Uit de voormalige Sovjet-Unie vertrokken er meer dan anderhalf miljoen, eveneens vooral na 1990. Voor zover het elimineren van de Volksduitse minderheden de vorm heeft aangenomen van een gewelddadige verwijdering en als zodanig een etnisch zuivering was, vindt men in Etnische zuivering een getalsmatige becijfering.

In West-Europa hebben alleen de Duitstalige minderheden in België en Denemarken zich kunnen handhaven. Nadat Elzas-Lotharingen weer toeviel aan Frankrijk werd daar de politiek van verfransing, via het onderwijs, met succes hervat. Alleen in het gezinsmilieu en de dorpsgemeenschap speelt het oorspronkelijk Duitse dialect daar nog een kleine en afnemende rol.

De staten en streken waar Duitse minderheden hebben gewoond en voor een klein deel nog wonen, worden hieronder opgesomd met tussen haken de oorspronkelijke omvang, afgerond in duizendtallen, gemeten aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog en in het toenmalige staatsgebied:

  • Frankrijk (Elzas-Lotharingen) (1.500), nu grotendeels geassimileerd
  • België (Eupen-Malmédy) (50), nu met territoriaal-bestuurlijke autonomie
  • Italië (Zuid-Tirol) (300), nu met territoriaal-bestuurlijke autonomie
  • Voormalig Joegoslavië (Slovenië, Kroatië, Vojvodina) (500) na 1945 grotendeels gevlucht of uitgewezen
  • Hongarije (550), na 1945 deels gevlucht of uitgewezen, overigens grotendeels geassimileerd
  • Roemenië (Transsylvanië, Banaat) (700), na 1945 deels gevlucht en gedeporteerd en overgeblevenen, vooral na 1990, grotendeels naar Duitsland geëmigreerd. Zie Zevenburger Saksen.
  • Tsjechië (Sudetenland) (3.000), na 1945 vrijwel allen gevlucht of uitgewezen. Zie Sudeten-Duitsers
  • Slowakije (200), na 1945 vrijwel allen gevlucht of uitgewezen.
  • Polen (binnen vooroorlogse Poolse grenzen, 900), vrijwel allen gevlucht of uitgewezen, echter Duitsers die na de Poolse annexatie van hun woongebied binnen de nieuwe Poolse staatsgrenzen van 1945 bleven wonen, voornamelijk in Opper-Silezië, zeer sporadisch in (Posen, Neder-Silezië, West-Pruisen, Oost-Pruisen, Danzig, en oostelijk Pommeren), vormen na aanzienlijke emigratie nog een hedendaagse, enkele honderdduizenden tellende, Duitse minderheid in Polen
  • De drie Baltische Staten (200), 1941 geëmigreerd, overgeblevenen na 1945 gevlucht of uitgewezen, een kleine groep is nog aanwezig in het voormalige Memelgebied (nu de Litouwse regio Klaipeda)
  • Oekraïne en Wolgaregio (1.300), in 1941 en na 1945 gedeporteerd naar voormalige Aziatische Sovjet-republieken, met name Kazakstan, vanwaar de meesten na 1990 naar Duitsland vertrokken. Zie Rusland-Duitsers resp. Wolga-Duitsers
  • Denemarken (noordelijk gedeelte van Sleeswijk) (40) met culturele autonomie, deels geassimileerd
  • Namibië, als voormalige Duitse kolonie Südwest Afrika (50) met culturele autonomie
  • Zuid-Amerika, voor de Tweede Wereldoorlog 600-700, voornamelijk in de zuidelijke staten van Brazilië 400, in Argentinië 100, in Chili 100, en in Paraguay 30, nu deels vermengd met andere bevolkingsgroepen
  • De Verenigde Staten en Canada, Duitstalige joden inbegrepen, voor de Tweede Wereldoorlog 10 miljoen, maar nu grotendeels geassimileerd en vermengd met andere Amerikanen waardoor meer dan 50 miljoen Amerikanen Duitse voorouders hebben. Zie Duitse Amerikanen
  • Australië (100) grotendeels geassimileerd en vermengd met andere Australiërs

Naast deze opsomming moeten de Oostenrijkers, de Duitstalige Zwitsers en de Luxemburgers genoemd worden, die zich elk als een eigen natie beschouwen. In Luxemburg is Duits in dialectvorm algemene omgangstaal, vooral buiten de hoofdstad; naast Frans is Hoogduits officiële schrijftaal. Het eveneens tot schrijftaal verheven Luxemburgs wordt in schriftelijke vorm weinig gebruikt.

Heden ten dage wonen er nog slechts weinig (Volks)Duitsers in Oost-Europa. In plaats van de elf miljoen van voor de oorlog zijn er nu nog maar enkele honderdduizenden van hen overgebleven. Duits wordt echter opnieuw een belangrijke handels- en verkeerstaal, vooral nu de werkgelegenheid in Duitsland sinds 1990 (tijdelijke) werkkrachten uit het oosten aantrekt. Dit levert een concurrentie op met het Engels, dat via onderwijs en media de vroegere rol van het Duits heeft overgenomen.