Sinus en cosinus: verschil tussen versies

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
Labels: Bewerking via mobiel Bewerking via mobiele app
Labels: Bewerking via mobiel Bewerking via mobiele app
Regel 29: Regel 29:
Deze definitie heeft een paar voordelen en verschaft de volgende inzichten:
Deze definitie heeft een paar voordelen en verschaft de volgende inzichten:
* De sinus en cosinus van elke hoek, ongeacht zijn grootte, valt te bepalen.
* De sinus en cosinus van elke hoek, ongeacht zijn grootte, valt te bepalen.
* De sinus en cosinus van de hoek van 45° zijn gelijk. Dit blijft als er een aantal keer 180° bij wordt opgeteld.
* De sinus en cosinus van de hoek van 45° zijn gelijk. Dit blijft als er een aantal keer 180° bij wordt opgeteld of afgetrokken.
* De sinus en cosinus van de hoek van 135° zijn elkaars tegengestelde. Dit blijft als er een aantal keer 180° bij wordt opgeteld.
* De sinus en cosinus van de hoek van 135° zijn elkaars tegengestelde. Dit blijft als er een aantal keer 180° bij wordt opgeteld.
* Hoeken die elkaars tegengestelde zijn (bijvoorbeeld 60° en −60°) hebben dezelfde cosinussen en tegengestelde sinussen.
* Hoeken die elkaars tegengestelde zijn (bijvoorbeeld 60° en −60°) hebben dezelfde cosinussen en tegengestelde sinussen.

Versie van 9 dec 2017 01:32

Sinus en cosinus zijn onderling sterk samenhangende goniometrische functies. Zij worden in de wiskunde gebruikt als aanduidingen van de verhouding van lengtes van lijnstukken. Later werden van deze verhoudingen functies afgeleid. Zo is de sinus de functie met als grafiek de bekende golflijn.

Hoofdkenmerken

Deze functie is periodiek, met periode . De sinus heeft dus dezelfde waarde voor de hoeken α, α+2π, α+4π, ... De grafiek is op de intervallen [2π,4π), [4π,6π), enzovoort een herhaling van het deel tussen 0 en 2π. Dit komt doordat een hoek van bijvoorbeeld 480° = 1×360°+120°, dus een keer helemaal rond en dan nog eens 120°, als echte hoek gelijk is aan een hoek van 120°. De bijbehorende waarden van sinus en cosinus zijn dan ook steeds gelijk.

De constructie en eigenschappen van de cosinus zijn analoog aan die van de sinus. Er geldt:

,

zodat de grafiek van de cosinus gelijk is aan de π/2 naar links verschoven grafiek van de sinus.

Geschiedenis

Sinus en cosinus werden bestudeerd door Hipparchus van Nicaea (180–125 v.Chr.), Claudius Ptolemaeus van Egypte (90–165 na Chr.), Aryabhata (476–550), Varahamihira, Brahmagupta, Muḥammad ibn Mūsā al-Ḵwārizmī, Abū al-Wafā' al-Būzjānī, Omar Khayyam, Bhāskara II, Nasir al-Din al-Tusi, Ghiyath al-Kashi (14e eeuw), Ulugh Beg (14e eeuw), Regiomontanus (1464), Rheticus, en Rheticus' leerling Valentin Otho.

De Arabieren introduceerden het begrip sinus als gib, wat letterlijk koorde betekent. In de 12e eeuw werden de Arabische werken vertaald naar het Latijn. Hierbij werd gib verward met gaib, dat bocht of boezem betekent. Het Latijnse woord hiervoor is sinus. Ondanks de foute vertaling raakte het begrip ingeburgerd.

In de oorspronkelijke definitie zijn sinus en cosinus verhoudingen van bepaalde zijden in een rechthoekige driehoek. De grootte van de driehoek speelt daarbij geen rol; voor een bepaalde hoek zijn de verhoudingen onafhankelijk van de grootte van de driehoek. Dit valt onmiddellijk aan te tonen met gelijkvormigheid.

Als eerste kennismaking wordt deze methode nog vaak onderwezen bij wijze van opstap naar de vernieuwde, meer algemene benadering. Men heeft hiervoor gekozen omdat het abstractieniveau beduidend lager is en de toepassingsmogelijkheden veel duidelijker zijn. Hoewel de regels niet moeilijk zijn, worden ze vaak door elkaar gehaald. Het ezelsbruggetje SOS Castoa wordt hierom nog weleens toegepast door wiskundeleraren. Deze goniometrische verhoudingen worden vaak geïntroduceerd in de derde klas van de middelbare school.

Sinus en cosinus in het heden

Stompe hoeken zouden volgens de genoemde definitie geen sinus of cosinus kunnen hebben. Men heeft om dit probleem op te lossen de sinus en cosinus geherdefinieerd. Bij afspraak is de sinus van θ het tweede coördinaatgetal van het beeldpunt P van θ op de goniometrische cirkel. De cosinus is het eerste coördinaatgetal.

Deze definitie heeft een paar voordelen en verschaft de volgende inzichten:

  • De sinus en cosinus van elke hoek, ongeacht zijn grootte, valt te bepalen.
  • De sinus en cosinus van de hoek van 45° zijn gelijk. Dit blijft als er een aantal keer 180° bij wordt opgeteld of afgetrokken.
  • De sinus en cosinus van de hoek van 135° zijn elkaars tegengestelde. Dit blijft als er een aantal keer 180° bij wordt opgeteld.
  • Hoeken die elkaars tegengestelde zijn (bijvoorbeeld 60° en −60°) hebben dezelfde cosinussen en tegengestelde sinussen.
  • Hoeken die samen 180° zijn (supplementair) hebben gelijke sinussen en tegengestelde cosinussen.
  • Hoeken waarvan het verschil 180° is (antisupplementair), hebben tegengestelde sinussen en cosinussen.
  • De sinus van een hoek en de cosinus van de hoek waarmee hij samen 90° vormt (complement) zijn gelijk. Vandaar ook de naam complementaire sinus.
  • De sinus van een hoek en de cosinus van de hoek waarmee zijn verschil 90° is (anticomplement) zijn gelijk.
  • Uit het gebruik van de goniometrische cirkel en de stelling van Pythagoras valt af te leiden dat sin² θ + cos² θ = 1.

De abstracte definitie van sinus en cosinus heeft het over twee functies f(x) en g(x) die aan de volgende voorwaarden voldoen:

De enige functies die daaraan voldoen zijn de sinus en cosinus functies.

Reeksontwikkeling

De volgende reeksontwikkelingen gelden voor de sinus en de cosinus:

Relatie met complexe exponent

en

.

Somformules

Voor meer formules: zie de lijst van goniometrische gelijkheden.

Toepassingen

De sinus en de verwante goniometrische functies zoals de cosinus, worden bijzonder vaak toegepast, vooral in de studie van golven. Een van de eigenschappen van de sinus is dat de tweede afgeleide ook een sinus is (met een min-teken). Voor de cosinus geldt een analoge eigenschap. Dit maakt de sinus en de cosinus een oplossing van de golfvergelijking, die een differentiaalvergelijking van de tweede graad is.

Een andere toepassing van de sinusfunctie en andere goniometrische functies is het converteren van een coördinaat in het polaire coördinatenstelsel naar het cartesische coördinatenstelsel. De x- en y-coördinaat in een assenstelsel worden berekend via:

en

Daarin is θ de poolhoek en r de poolstraal.

Enkele voorbeelden

Het is praktisch enkele waarden van de sinus, de cosinus en de tangens te kennen:

graden 30° 45° 60° 90°
radialen
sinus
cosinus
tangens geen

Of, makkelijker te onthouden:

graden 30° 45° 60° 90°
radialen
sinus
cosinus
tangens geen

Zie ook

Externe link