Vrucht (plant): verschil tussen versies

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
→‎Zie ook: aanvulling
→‎Vruchttypen: aanvulling
Regel 13: Regel 13:


== Vruchttypen ==
== Vruchttypen ==
De vruchten worden verdeeld in ''vlezige vruchten'' en ''droge vruchten'', deze laatste weer in ''openspringende'' en ''niet-openspringende vruchten'':<ref>{{aut|Lanjouw et al. Red.}} (1968) ''De vrucht (Fructus)'' p. 90-63</ref>
De vruchten worden verdeeld in ''vlezige vruchten'' en ''droge vruchten'', deze laatste weer in [[Dehiscentie (plantkunde)|''openspringende'']] en ''niet-openspringende vruchten'':<ref>{{aut|Lanjouw et al. Red.}} (1968) ''De vrucht (Fructus)'' p. 90-63</ref>
{|class="wikitable vatop" style="font-size:90%;line-height:100%;"
{|class="wikitable vatop" style="font-size:90%;line-height:100%;"
|-
|-

Versie van 17 mei 2019 09:32

Groentekraam met verschillende vruchten

De vrucht is in de strengste betekenis het rijp geworden vruchtbeginsel van een bloem en bevat in het algemeen de na bevruchting uit de zaadknoppen ontwikkelde zaden. Ook andere delen kunnen echter meegroeien, die men dan ook tot de vrucht rekent.[1] De eerste noemt men dan "echte" vruchten, maar bij de "schijnvruchten" vormen andere delen dan het vruchtbeginsel het hoofdbestanddeel.

Soms treedt er geen zaadvorming, maar wel vruchtvorming op. Dit verschijnsel wordt parthenocarpie genoemd. Het woord is afgeleid van parthenos wat maagd en van karpos dat vrucht betekent. Komkommer is een voorbeeld van een parthenocarpe vrucht, maar ook pitloze sinaasappels en mandarijnen zijn hier een voorbeeld van.

Het vruchtbeginsel is opgebouwd uit één of meer vruchtbladen. Deze kunnen elk afzonderlijk een vruchtbeginsel en een vrucht vormen, maar kunnen ook vergroeid zijn tot een één- of meerhokkig vruchtbeginsel en zo een vrucht vormen. Soms wordt een meerhokkige vrucht gevormd door de vorming van valse tussenschotten, zo vormt de doornappel een vierhokkige vrucht.

Als uit één bloem één vrucht ontstaat wordt van een enkelvoudige vrucht gesproken.

  • Ontstaan uit één bloem meerdere vruchten dan is dit een verzamelsteenvrucht (framboos, braam). Dit is mogelijk bij een bloem met meerdere stampers.
  • Een samengestelde vrucht als de ananas is een vrucht die uit een cluster van meerdere bloemen is ontstaan. Tijdens de groei tot vrucht, vergroeien de vruchtbeginselen tot één geheel.

Als het vruchtbeginsel en andere delen van de bloem, bijvoorbeeld de bloembodem, samen uitgroeien tot een vrucht ontstaat een schijnvrucht (aardbei, vijg, lampionplant, rozenbottel).

Vruchttypen

De vruchten worden verdeeld in vlezige vruchten en droge vruchten, deze laatste weer in openspringende en niet-openspringende vruchten:[2]

Vlezige vruchten Droge vruchten
Openspringende vruchten Niet openspringende vruchten
  • Steenvrucht: Reine Victoria met gomgang in lengte doorgesneden.
    Besvrucht: tomaat in lengte doorgesneden
    Appel.
    Zaaddoos met aan de bovenkant geopende poriën van de klaproos.
    Doosvrucht met haakjes van kleefkruid.
    Opengesprongen doosvrucht van akkerviooltje.
    Noten van hazelaar ras Géant de Halle.
    Gevleugelde splitvruchten van rode noorse esdoorn.
    Graanvrucht zonder kafjes (tarwekorrels)
    Complexe vorm: aardbei in lengte doorgesneden

    Vlezige vrucht

    Klokhuis van een appel

    De vlezige vrucht bestaat uit drie lagen:

    • Exocarp. De buitenste laag. Bij o.a. sinaasappel de schil genoemd.
    • Mesocarp. Het vruchtvlees of een deel van het vruchtvlees.
    • Endocarp. Bijvoorbeeld de stenige wand van een kersenpit, pruimenpit of die van de bramenpitjes. In de pit zit het eigenlijke zaad.

    Deze drie lagen worden tezamen het pericarp genoemd. Bij sommige vruchten, zoals de appel of de aardbei is ook nog de opgezwollen bloembodem een deel van het vruchtvlees.
    Soms vormen twee of drie lagen één geheel en zijn ze afzonderlijk niet meer te herkennen. Zo zijn bij de appel het exocarp en mesocarp niet meer van elkaar te onderscheiden en vormen gezamenlijk met de opgezwollen bloembodem het vruchtvlees. Het klokhuis is het endocarp met daarin de zaadjes (pitjes) en in het midden de vaatbundel naar het steeltje. Bij meloen bestaat de schil uit een samensmelting van de bloembodem en het exocarp.

    Complexe vormen

    Een vrucht kan in verschillende categorieën tegelijk vallen zo is een aardbei een vlezige, veelvoudige schijnvrucht met dopvruchtjes.

    Bijzondere vormen

    • Graanvrucht (graankorrel, graszaad). Hierbij is de vruchtwand met de zaadhuid en de zaadkern vergroeid. Soms, zoals bij gerst, rijst en timotheegras, ook nog verder vergroeid met de omhullende kafjes. Gerst en rijst moeten dan ook in een pelmolen gepeld worden om de kafjes van het zaad te scheiden.
    • Beuk en andere Fagaceae. Bij de beuk is de vrucht een droge schijnvrucht. De noot wordt omgeven door een napje dat gevormd wordt uit de vruchtbladen en de schutbladen.
    • Els. De zwarte elzenproppen (vruchtkorfjes), die lang (tot in het volgende jaar) aan de boom kunnen blijven hangen, zijn verhoutte schubbetjes die de eigenlijke vruchtjes omsluiten en nadat deze rijp zijn geworden omhoog gaan staan.
    • Rozen. De bottels zijn bloembodems met daarin de nootjesachtige vruchten.

    Verspreiding van zaden en vruchten

    Vruchten worden voornamelijk verspreid door dieren (zoöchorie), de wind (anemochorie), water (hydrochorie) en bepaalde insecten (myrmecochorie).

    Zoöchorie

    Zowel vogels als zoogdieren zorgen voor verspreiding van vruchten.

    Vogels eten vooral besvruchten, maar ook pikken ze vlezige vruchten zoals appels aan. De besvruchten worden meestal in hun geheel doorgeslikt en de zaden worden op deze manier met de uitwerpselen verspreid. Er zijn zelfs zaden die pas kunnen kiemen als ze door een vogelmaag gegaan zijn.

    Ook zijn er vogels die noten kunnen kraken, maar niet alle noten worden echter gekraakt. Zoogdieren zoals eekhoorns leggen wintervoorraden aan, die ze niet allemaal kunnen terugvinden.

    Aanhangsels aan de vrucht zoals bij kleefkruid, de gewone klit en wortel zorgen ervoor dat de vruchten aan dieren en aan kleding blijven kleven en zo over grote afstand verspreid worden.

    Hydrochorie

    De zaden van veel oever- en moerasplanten kunnen drijven en worden verspreid door water (stroming, wind). Voorbeelden zijn de gele lis, els.

    Myrmecochorie

    Aan vruchten en zaden kunnen ook mierenbroodjes zitten, waardoor deze verspreid worden door mieren.

    Anemochorie

    Aan vruchten kunnen allerlei aanhangsels zitten die de verspreiding door de lucht faciliteren, zoals:

    Zie ook

    Zie de categorie Fruit van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.