Plaatwellerij: verschil tussen versies

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
kGeen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 1: Regel 1:
[[Bestand:Plaatwellerij Velsen - Open Beelden - 74332.ogv|miniatuur]]
[[Bestand:Plaatwellerij Velsen - Open Beelden - 74332.ogv|miniatuur]]
De '''Plaatwellerij''' was een machinefabriek gespecialiseerd in laswerk die van 1912 tot 1957 onder deze naam bestond te [[Velsen]].
De '''Plaatwellerij''' was een [[machinefabriek]] gespecialiseerd in [[Lassen|laswerk]] die van 1912 tot 1957 onder deze naam bestond te [[Velsen]].


== Oprichting ==
== Oprichting ==
In 1912 begon de technicus Johannes Derk Benjamin Olie (na een opleiding aan de MTS te Amsterdam en een werkkring bij o.a. de firma Wittebol te Amsterdam) met een kleine autogeen laswerkplaats in een loods aan de noordzijde van het [[Noordzeekanaal]], het eerste gespecialiseerde bedrijf in zijn soort in Nederland. Men begon met een 40 werklieden. Het bleek in een behoefte te voorzien, de vroegere werkgever van Olie, Heinrich Rudolf Gonnermann, eigenaar van een machinefabriek te Haarlem, sloot zich aan. In 1914 werd de onderneming omgezet in een nv onder de naam Hollandsche Plaatwellerij en Pijpenfabriek voorheen JDB Olie en Gonnermann. Het lassen van buizen vond vooral toepassing voor onderdelen die niet aan hoge drukken blootgesteld werden zoals afgewerkte stoom-, waterleiding- en verwarmingsleidingen. De vormingsmogelijkheden bij uit plaatwerk samengesteld laswerk werd gebruikt voor verlichtingsmasten, reservoirs, kleine gashouders, pers- en windketels, in het algemeen aan reservoirs en apparaten waaraan bijzondere eisen met betrekking tot de dichtheid zijn gesteld.
In 1912 begon de technicus Johannes Derk Benjamin Olie (na een opleiding aan de MTS te Amsterdam en een werkkring bij o.a. de firma Wittebol te Amsterdam) met een kleine [[Autogeen lassen|autogeen]] laswerkplaats in een loods aan de noordzijde van het [[Noordzeekanaal]], het eerste gespecialiseerde bedrijf in zijn soort in Nederland. Men begon met een 40 werklieden. Het bleek in een behoefte te voorzien, de vroegere werkgever van Olie, Heinrich Rudolf Gonnermann, eigenaar van een machinefabriek te Haarlem, sloot zich aan. In 1914 werd de onderneming omgezet in een [[Naamloze vennootschap|nv]] onder de naam ''Hollandsche Plaatwellerij en Pijpenfabriek voorheen JDB Olie en Gonnermann''. Het lassen van buizen vond vooral toepassing voor onderdelen die niet aan hoge drukken blootgesteld werden zoals afgewerkte stoom-, waterleiding- en verwarmingsleidingen. De vormingsmogelijkheden bij uit plaatwerk samengesteld laswerk werd gebruikt voor verlichtingsmasten, reservoirs, kleine gashouders, pers- en windketels, in het algemeen aan reservoirs en apparaten waaraan bijzondere eisen met betrekking tot de dichtheid zijn gesteld.


== Groei ==
== Groei ==
Het bedrijf groeide tijdens de Eerste Wereldoorlog verder, in 1919 werd het maatschappelijk kapitaal uitgebreid. In 1922 werd het bedrijf verplaatst wegens verruiming van het Noordzeekanaal. Net voor het uitbreken van de crisis, in 1930, telde de Plaatwellerij een 100 man personeel. De crisis trof het bedrijf minder dan collega-bedrijven. Bij het 25jarig bestaan, in 1938, telde het 150 werklieden en 30 beambten. Het productieprogramma was nog grotendeels hetzelfde: pijpen, ketels, zinkers en apparatuur voor vooral de Nederlandse markt met als afnemers onder meer Billiton, de Staatsmijnen, de Bataafsche en de HVA. Een specialiteit, waarvoor een aparte afdeling bestond, was de binnenbekleding van buizen en plaatwerk met een samenstelling van asfalt en cocosweefsel. In dat jaar kwam ook een grote bedrijfshal gereed: 18 x 50m, 14 m hoog. Men beschikte over veen eigen zuurstofbereiding en walsinstallatie.
Het bedrijf groeide tijdens de Eerste Wereldoorlog verder, in 1919 werd het maatschappelijk kapitaal uitgebreid. In 1922 werd het bedrijf verplaatst wegens verruiming van het Noordzeekanaal. Net voor het uitbreken van de crisis, in 1930, telde de Plaatwellerij een 100 man personeel. De crisis trof het bedrijf minder dan collega-bedrijven. Bij het 25jarig bestaan, in 1938, telde het 150 werklieden en 30 beambten. Het productieprogramma was nog grotendeels hetzelfde: pijpen, ketels, zinkers en apparatuur voor vooral de Nederlandse markt met als afnemers onder meer [[Billiton Maatschappij|Billiton]], de [[Staatsmijnen in Limburg|Staatsmijnen]], de [[Bataafsche Import Maatschappij|Bataafsche]] en de [[HVA International|HVA]]. Een specialiteit, waarvoor een aparte afdeling bestond, was de binnenbekleding van buizen en plaatwerk met een samenstelling van [[asfalt]] en cocosweefsel. In dat jaar kwam ook een grote bedrijfshal gereed: 18 x 50m, 14 m hoog. Men beschikte over een eigen zuurstofbereiding en walsinstallatie.

Versie van 25 mrt 2021 23:26

De Plaatwellerij was een machinefabriek gespecialiseerd in laswerk die van 1912 tot 1957 onder deze naam bestond te Velsen.

Oprichting

In 1912 begon de technicus Johannes Derk Benjamin Olie (na een opleiding aan de MTS te Amsterdam en een werkkring bij o.a. de firma Wittebol te Amsterdam) met een kleine autogeen laswerkplaats in een loods aan de noordzijde van het Noordzeekanaal, het eerste gespecialiseerde bedrijf in zijn soort in Nederland. Men begon met een 40 werklieden. Het bleek in een behoefte te voorzien, de vroegere werkgever van Olie, Heinrich Rudolf Gonnermann, eigenaar van een machinefabriek te Haarlem, sloot zich aan. In 1914 werd de onderneming omgezet in een nv onder de naam Hollandsche Plaatwellerij en Pijpenfabriek voorheen JDB Olie en Gonnermann. Het lassen van buizen vond vooral toepassing voor onderdelen die niet aan hoge drukken blootgesteld werden zoals afgewerkte stoom-, waterleiding- en verwarmingsleidingen. De vormingsmogelijkheden bij uit plaatwerk samengesteld laswerk werd gebruikt voor verlichtingsmasten, reservoirs, kleine gashouders, pers- en windketels, in het algemeen aan reservoirs en apparaten waaraan bijzondere eisen met betrekking tot de dichtheid zijn gesteld.

Groei

Het bedrijf groeide tijdens de Eerste Wereldoorlog verder, in 1919 werd het maatschappelijk kapitaal uitgebreid. In 1922 werd het bedrijf verplaatst wegens verruiming van het Noordzeekanaal. Net voor het uitbreken van de crisis, in 1930, telde de Plaatwellerij een 100 man personeel. De crisis trof het bedrijf minder dan collega-bedrijven. Bij het 25jarig bestaan, in 1938, telde het 150 werklieden en 30 beambten. Het productieprogramma was nog grotendeels hetzelfde: pijpen, ketels, zinkers en apparatuur voor vooral de Nederlandse markt met als afnemers onder meer Billiton, de Staatsmijnen, de Bataafsche en de HVA. Een specialiteit, waarvoor een aparte afdeling bestond, was de binnenbekleding van buizen en plaatwerk met een samenstelling van asfalt en cocosweefsel. In dat jaar kwam ook een grote bedrijfshal gereed: 18 x 50m, 14 m hoog. Men beschikte over een eigen zuurstofbereiding en walsinstallatie.