Varens (fossiel)

De fossiele varens zijn een groep uitgestorven varens. Zij hebben geen zaadknoppen (waaruit de zaden worden gevormd) en behoren dus niet tot de zaadplanten.
Varens hebben wortels, een stam en bladen (macrofyllen), en ze vermeerderen zich door middel van sporen, het worden dan ook sporenplanten of cryptogamen genoemd. De meeste soorten hebben een wortelstok, een kruipende ondergrondse stengel. Een aantal groepen varens vormen met de stengels een schijnstam en vormen dan een 'boomachtig' uiterlijk: boomvarens. De zaadvarens vormen in hun bouw een overgangsgroep tussen de varens en de zaadplanten. Niet tot de varens behoren de Lycophyta (wolfsklauwen en biesvarens)
Er zijn duizenden verschillende soorten recente varens die verspreid over de hele wereld voorkomen. In het bijzonder zijn ze overvloedig in de tropische of gematigde regenwouden, omdat hier een van de belangrijkste vereisten aan de leefomgeving van de varen – vocht – is gegarandeerd.
Varens vormen geen natuurlijke groep. Het is aannemelijk dat qua afstamming de paardenstaarten binnen de bredere groep der varens vallen. Het woord "varen" heeft dan ook betrekking op een plant met een bepaalde verschijningsvorm, niet op een lid van een natuurlijke groep. De groep van de wolfsklauwen is een niet direct verwante groep van planten.
De varens zijn een oude groep waarvan fossielen bekend zijn uit het midden van het Devoon, in het Carboon was de groep zeer vormen en talrijk, hoewel de meeste van deze soorten in het Perm zijn uitgestorven is de groep altijd nadrukkelijk aanwezig geweest.
Het is erg moeilijk is om zaadvarens (Pteridospermales) van "echte" varens op grond van vegetatieve kenmerken te onderscheiden.
Van de hieronder staande groepen is met zekerheid vastgesteld dat het echte varens betreft, omdat er bij fossiele vondsten de sporen (bij varens) en geen zaadknoppen of zaden (bij zaadvarens) zijn aangetroffen.
Eusphenopteris
[bewerken | brontekst bewerken]- E. foliolata (Stur, 2020)
- E. neuropteroides (Boulay, 1976)
- E. nummularia (Gutbier, 1835)
- E. obtusiloba (Brongniart, 1829)
- E. sauveurii (Crepin, 1880)
- E. schumanni (Stur, 18885)
- E. trifoliata (Artis, 1825)
Pecopteris
[bewerken | brontekst bewerken]- P. acuta (Brongniart, 1828)
- P. affinis (Sternberg, 1825)
- P. ambigua (Presl, 1838)
- P. arborescens (Sternberg, 1825)
- P. aspera (Brongniart, 1828)
- P. aspidioides (Sternberg, 1825)
- P. biotii (Brongniart, 1835)
- P. boutonneti (Zeiller, 1888)
- P. bredovii (Germar, 1845)
- P. bucklandi (Brongniart, 1828)
- P. candolleana (Brongniart, 1828)
- P. cistii (Brongniart, 1834)
- P. cyathea (Schlotheim, 1804)
- P. densifolia (Goeppert, 1864)
- P. dentata (Brongniart (1828)
- P. emarginata (Goeppert, 1826)
- P. feminaeformis (Schlotheim, 1804)
- P. hemitelioides (Brongniart, 1833)
- P. imbricata (Goeppert, 1845)
- P. integra (Andrea, 1849)
- P. lepidorachis (Brongniart, 1834)
- P. longifolia (Brongniart,1828)
- P. miltonii (Artis, 1825)
- P. monyi (Zeiller, 1888)
- P. nervosa (Brongniart, 1828)
- P. neuropteroides (Boulay, 1876)
- P. oreopteridae (Sternberg, 1825)
- P. orientalis (Schenk, 1883)
- P. paleacea (Zeiller, 1888)
- P. pennaeformis (Brongniart, 1828)
- P. platoni (Grand'Eury, 1885)
- P. pluckenetii (Sternberg, 1825)
- P. plumosa (Artis, 1825)
- P. polymorpha (Brongniart, 1828)
- P. pseudobucklandi (Andrae, 1853)
- P. pseudoreopteridia (Potonié, 1893)
- P. pseudovestita (White, 1899)
- P. saraepontana (Stur, 1885)
- P. schwerini (Stur, 1883)
Sphenopteris
[bewerken | brontekst bewerken]- S. adiantoides (Lindley & Hutton, 1834)
- S. alata (Brongniart, 1829)
- S. amoena (Stur, 1885)
- S. andraenae (Von Roehl, 1868)
- S. artemissiaefolioides (Crépin, 1881)
- S. bermudensiformis (Schlotheim, 1804)
- S. biturica (Zeiller, 1888)
- S. burgkensis (Sterzel, 1893)
- S. castelli (Zeiller, 1888)
- S. cantiana (Kidston, 1923)
- S. castelli (Zeiller, 1888)
- S. chaerophylloides (Brongniart, 1835)
- S. coemansii (Andrae, 1876)
- S. coralloides (Gutbier, 1835)
- S. corifolia (Kidston, 1923)
- S. cristata (Brongniart, 1828)
- S. damesi (Stur, 1883)
- S. decheni (Weiss, 1869)
- S. delavalli (1886)
- S. delicatula (Sternberg, 1823)
- S. dicksonioides (Goeppert, 1836)
- S. dilatata (Lesquereux, 1860)
- S. dimorpha (Lesquereux, 1880)
- S. dissecta (Brongniart, 1828)
- S. divaricata (Goeppert, 1836)
- S. dixonii (Kidston, 1917)
- S. douvillei (Zeiller, 1886)
- S. dubuissoni (Brongniart, 1828)
- S. dumontii (Renier, 1907)
- S. elegans (Brongniart, 1822)
- S. fayoli (Zeiller, 1888)
- S. formosa (Gutbier, 1835)
- S. fossorum (Zeiller, 1888)
- S. furcata (Brongniart, 1828)
- S. gersdorfii (Goepert, 1836)
- S. goldenbergii (Andrae, 1865)
- S. goniopteroides (Lesquereux, 1879)
- S. gracilis (Brongniart, 1828)
- S. grandifolia (Gothan, 1941)
- S. hansae (Gothan, 1941)
- S. hoeninghausi (Brongniart, 1828)
- S. kidstonii (Zeiller, 1888)
- S. lanceolata (Gutbier, 1835)
- S. larischii (Stur, 1877)
- S. laurentii (Andrae, 1865)
- S. lenis (Zeiller, 1888)
- S. lobifolia (Morris, 1845)
- S. macilenta (Lindley & Hutton, 1835)
- S. marattii (Kidston, 1888)
- S. matheti (Zeiller, 1888)
- S. minutisecta (Fontaine & White, 1880)
- S. obtusiloba (Brongniart, 1829)
- S. polyphylla (Lindley & Hutton, 1835)
- S. rutaefolia (Gutbier, 1835)
- S. sauveurii (Crépin, 1880)
- S. schatzlarensis (Stur, 1885)
- S. schillingsi (Andrae, 1865)
- S. schimperi (Goeppert, 1852)
- S. schwerini (Stur, 1885)
- S. sewardi 9Kidston, 1923)
- S. stipulata (Gutbier, 1835)
- S. striatula (Stur, 1875)
- S. tenuis (Schenk, 1883)
- S. trifoliata (Artis, 1825)