Verraad van Maastricht
Verraad van Maastricht | ||||
---|---|---|---|---|
Onderdeel van de Tachtigjarige Oorlog | ||||
![]() | ||||
Datum | februari tot juli 1638 | |||
Locatie | Tweeherig Maastricht (Prinsbisdom Luik-Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden) | |||
Resultaat | Staatse overwinning | |||
Strijdende partijen | ||||
| ||||
Leiders en commandanten | ||||
| ||||
Troepensterkte | ||||
| ||||
Verliezen | ||||
| ||||
|
Het Verraad van Maastricht, ook wel het Verraad van 1638,[noot 1] was een poging in 1638 om de stad Maastricht in Spaanse handen te spelen en leidde in juni en juli van dat jaar tot de terechtstelling van negen verraders.
Voorgeschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]


Maastricht was sinds het zeer bloedig verlopen Beleg van Maastricht (1579) in Spaanse handen gekomen en was dat tijdens het verdere verloop van de Tachtigjarige Oorlog gebleven. In de jaren daarna werd de stad onder leiding van de jezuïeten gerekatholiseerd. In 1632 werd Maastricht opnieuw belegerd, ditmaal door de Staatse troepen van prins Frederik Hendrik van Oranje. Na het geslaagde Beleg van Maastricht (1632) werd de vanouds tweeherige stad een vooruitgeschoven post van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De tweeherigheid van het stadsbestuur werd gerespecteerd; in de raad moest het aantal Brabantse (eigenlijk: Staatse) vertegenwoordigers steeds gelijk zijn aan het aantal Luikse. Bij de overgave van de stad was bedongen dat de calvinisten dezelfde rechten zouden hebben als de (veel talrijkere) katholieken. Zo moesten de katholieken twee van de vier parochiekerken afstaan aan de calvinisten.
Dat de uitkomst van het beleg van 1632 door beide oorlogvoerende partijen niet als een vaststaand gegeven werd gezien, moge blijken uit een Spaans vredesvoorstel uit 1633 om Breda te ruilen tegen Maastricht plus een grote som geld. In 1634 deed de Spaanse interim-landvoogd Francisco de Moncada een poging Maastricht te heroveren. In 1635 stelde Cornelis Musch, griffier van de Staten-Generaal, voor om Maastricht en de vesting Limburg in te ruilen tegen Geldern en de Schenkenschanz. Nog in 1646, twee jaar voor de Vrede van Munster, trachtte de Franse diplomaat Godefroi d'Estrades (30 jaar later gouverneur van Maastricht) Frederik Hendrik ertoe te bewegen Maastricht in te ruilen tegen Antwerpen. Frederik Hendrik wilde wel, maar de Staten van Holland en West-Friesland waren fel tegen.[2]
De Spanjaarden waren na 1632 vastbesloten Maastricht te heroveren en bouwden daartoe ten zuiden van de stad, langs de Maas nabij Eijsden het fort Navagne, ook wel Elvenschans genoemd, waardoor de Maasvaart vrijwel onmogelijk werd.[3] In 1637 kregen de Spanjaarden Roermond en Venlo in handen, waardoor hun greep op de Limburgse Maasstreek vrijwel hersteld was. In hetzelfde jaar bekeerde de voorheen Nederduits-gereformeerde gouverneur van Maastricht, Frederik Maurits de La Tour d'Auvergne, tevens commandant van het Staatse leger, zich tot de Rooms-Katholieke Kerk. De Spaanse opmars in de regio en de religieuze ommezwaai van hun gouverneur moet de Spaansgezinde katholieken in Maastricht vertrouwen hebben gegeven dat de stad spoedig weer in Spaanse handen zou komen en het katholicisme weer zijn oude, dominante positie zou gaan innemen.
Het verraad[bewerken | brontekst bewerken]


In het voorjaar van 1638 werd de commandant van de vesting Maastricht door zijn krijgsraad erop geattendeerd dat een Franse soldaat, Claude de la Court of Lacourt genaamd, kwistig met geld strooide, meer dan waarover hij op grond van zijn soldij zou kunnen beschikken. De soldaat bekende op de pijnbank dat hij door de commandant van het Spaanse Fort Navagne was omgekocht om de stad in handen van de vijand te spelen. Daartoe had hij de bierbrouwer Lansman overgehaald om op zekere nacht een in zijn tuin gelegen dichtgemetseld poortje in de stadsmuur open te breken en de Spanjaarden daardoor binnen te laten.
Lansman werd eveneens op de pijnbank gelegd en bekende dat de metselaars Caters en Rompen hadden toegezegd het poortje te helpen openbreken. Lansman noemde tevens de namen van de kapelaan van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel Toussaint Sylvius, de franciscaan Servaes Vinck, de rector van het jezuïetencollege Jan-Baptist Boddens en twee andere jezuïeten als medeplichtigen. Allen werden gemarteld en noemden nog meer namen van mogelijke verraders, waarvan de meesten na korte of lange tijd werden vrijgelaten. In totaal werden 22 verdachten opgepakt en voor verhoor gefolterd in de kerker van het toenmalige stadhuis, De Lanscroon, in de Grote Staat. Hoewel het proces plaatsvond in het stadhuis, was de zaak een aangelegenheid voor de militaire rechter, de krijgsraad van de vesting.
Uiteindelijk werden er tien verdachten schuldig bevonden, van wie er negen op de Houtmarkt (de huidige Markt) of op het Vrijthof werden onthoofd. De metselaar Jan Rompen wist tijdig naar het Fort Navagne te ontvluchten en ontliep daarmee zijn terechtstelling. Pater Vinck, wellicht de bekendste van de negen, werd op 7 juni op de Houtmarkt onthoofd omdat hij Lansman had aangemoedigd en een briefje uit het Fort Navagne voor hem had meegenomen. Het hoofd van deken Sylvius rolde twee weken later op het schavot op het Vrijthof, omdat hij van het voorgenomen verraad op de hoogte was geweest zonder de krijgsraad daarover in te lichten. Agnes de Bourien, de vrouw van de soldaat, werd om diezelfde reden terechtgesteld.
Van de drie veroordeelde jezuïeten is later wel aangenomen dat ze geen schuld hadden en niet op de hoogte waren van het verraad, maar dat hun koppen moesten rollen omdat ze als jezuïeten bekendstonden als vurige bestrijders van de reformatie en aanhangers van de Spaanse koning.[4] Rector Boddens (geboren in 1596 te Brugge), was bovendien aalmoezenier geweest in het Spaanse leger en ging prat op zijn vriendschappen met onder anderen prins Frederik Hendrik van Oranje, Constantijn Huygens en gouverneur De la Tour d'Auvergne. Deze laatste zou onder zijn invloed katholiek zijn geworden.[5] Het hoofd van broeder Philippe Nottin viel op 14 juli, dat van pater Gerard Pasman en dat van Boddens op 20 juli.
Van vijf onthoofden (Lacourt, Lansman, Caters, Vinck en Nottin) werd het hoofd op pieken gespietst en op het rondeel De Drie Duiven tentoongesteld, met het gezicht naar de vijand toegekeerd. Wanneer de naam 'De Vijf Koppen' in zwang kwam voor het rondeel en de nabije watermolen, is niet met zekerheid bekend. Volgens de Maastrichtse vestingdeskundige Louis Morreau gebeurde dat al meteen na 1638; anderzijds vermeldt hij dat in 1643 de naam 'die Duive' werd gebruikt. In 1815 spreekt men van 'bastion Papiermolen', naar de nabije papiermolen Het Ancker (tegenwoordig, foutief, aangeduid als Pesthuys).[6] Wellicht werd de naam 'De Vijf Koppen' pas eind 19e eeuw algemeen, toen onder invloed van het groeiend rooms-katholiek zelfbewustzijn en anti-Hollandse sentimenten, gepleit werd voor rehabilitatie van de verraders (zie ook Pater Vincktoren).[1][7]
Gevolgen[bewerken | brontekst bewerken]
Als gevolg van de vermeende betrokkenheid van jezuïeten en franciscanen bij het verraad, moesten beide kloosterorden in 1639 de stad verlaten. Voor de Maastrichtse jezuïeten was het de tweede keer dat ze uit de stad werden verdreven. Eén pater en één broeder mochten blijven om op de gebouwen te passen. De Jezuïetenkerk (thans Bonbonnière) werd enkele tientallen jaren gebruikt door de Waalse gemeente. Pas in 1673, na de verovering van Maastricht door Lodewijk XIV van Frankrijk, mochten de paters terugkeren. Ook de Latijnse stadsschool en het jezuïetencollege, die beide door de jezuïeten werden gedreven, waren van 1639 tot 1673 gesloten.
De franciscanen moesten het 13e-eeuwse Oude Minderbroedersklooster opgeven, dat daarna als protestants weeshuis in gebruik werd genomen. De kloosterkerk werd militaire opslagplaats van het garnizoen. De paters trokken op 25 juli 1639 in processie naar het in 1578 verwoeste observantenklooster op de Sint-Pietersberg (op Luiks gebied), dat opnieuw bewoonbaar werd gemaakt. Het beeld van de Sterre der Zee namen ze mee naar het nieuwe klooster, Slavante genaamd. Pas in 1673 keerden de franciscanen terug in de stad (zie franciscanen in Maastricht).
Geen direct gevolg van het Verraad van Maastricht, maar wel daarmee samenhangend is het ontslag uit Staatse dienst in 1641 van Frederik Maurits de La Tour d'Auvergne, waarbij hij ook zijn gouverneurschap in Maastricht moest neerleggen. Hij vervolgde zijn militaire carrière in Franse en pauselijke dienst.
In de 20e eeuw werden vergeefse pogingen ondernomen om enkele van de terechtgestelde geestelijken, met name pater Vinck en overste Boddens, zalig te laten verklaren. In de lokale geschiedschrijving van met name de periode 1920-'40 werd de procesvoering in 1638 veroordeeld als een anti-katholieke maatregel, voortkomend uit de vermeende haat tussen 'Hollanders' en Maastrichtenaren.[8] Een nabijgelegen verdedigingstoren in de walmuur werd na de restauratie in 1906-'07 genoemd naar een van de terechtgestelden, de Pater Vincktoren.
-
Kloostervleugel Oude Minderbroedersklooster
-
Klooster Slavante op de Sint-Pietersberg
Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]
Geraadpleegde bronnen, noten en verwijzingen
|