Vierde amendement van de Grondwet van de Verenigde Staten
Uiterlijk
Dit artikel is een deel van de serie over de Grondwet van de Verenigde Staten |
Preambule en artikelen |
Preambule |
I · II · III · IV · V · VI · VII |
Amendementen |
Bill of Rights |
1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 |
Overige |
11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 20 · 21 · 22 · 23 · 24 · 25 · 26 · 27 |
Niet-geratificeerde amendementen |
Congresverdeling · Adellijke titels · Corwin · Kinderarbeid · Gelijke rechten · Stemrecht in het District of Columbia |
We the People |
Het Vierde amendement I van de Grondwet van de Verenigde Staten is een onderdeel van de Bill of Rights, die op 15 december 1791 werd toegevoegd aan de constitutie. Het verbiedt onredelijke huiszoekingen en inbeslagnames. Daarnaast stelt het eisen aan de afgifte van bevelschriften: deze moeten worden afgegeven door een rechter of magistraat, gerechtvaardigd door een aannemelijke oorzaak, ondersteund door een eed of een verklaring, en moeten een specifieke beschrijving inhouden van de te doorzoeken plaats, en van de in beslag te nemen goederen of aan te houden personen.
Bronnen, noten en/of referenties
- Dit artikel of een eerdere versie ervan is een (gedeeltelijke) vertaling van het artikel Fourth Amendment to the United States Constitution op de Engelstalige Wikipedia, dat onder de licentie Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen valt. Zie de bewerkingsgeschiedenis aldaar.