Dennenspinner

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dennenspinner
Dennenspinner
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Arthropoda (Geleedpotigen)
Klasse:Insecta (Insecten)
Orde:Lepidoptera (Vlinders)
Familie:Lasiocampidae (Spinners)
Geslacht:Dendrolimus
Soort
Dendrolimus pini
(Linnaeus, 1758)
Rupsen in de herfst
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Dennenspinner op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie
Insecten

De dennenspinner (Dendrolimus pini) is een nachtvlinder uit de familie Lasiocampidae.

Kenmerken[bewerken | brontekst bewerken]

De vlinder is zeer variabel van kleur en kan lichtgrijs, vosrood of zwartbruin zijn. Op de voorvleugel zitten drie donkerbruine, getande dwarsbanden. Dicht bij een van banden zit een kleine, witte vlek. De vliegtijd is van begin juni tot midden augustus. De wollig behaarde en zwaar gebouwde vlinder heeft geen roltong en eet niet als imago.

Verspreiding en leefgebied[bewerken | brontekst bewerken]

De dennenspinner komt in bijna geheel Europa voor met uitzondering van delen van het Iberisch Schiereiland, het hoge Noorden en Groot-Brittannië. Naar het oosten komt de vlinder tot in Oost-Azië voor. De vlinder leeft bij voorkeur in het continentale klimaat in dennenbossen op zandige bodem.

Voortplanting[bewerken | brontekst bewerken]

De langwerpige, gele eitjes worden afgezet op de naalden in groepjes van maximaal 30. De rupsen vreten afhankelijk van de temperatuur van augustus tot november van de naalden. Ze ontwikkelen niet evensnel en de verschillende vervellingsstadia overwinteren in elkaar gerold in het strooisel op de grond dicht bij de boomstammen. In het voorjaar zijn ze al vroeg weer actief en volgroeide, tot 70 mm lange exemplaren zijn te vinden van maart tot juni. Zo nu en dan overwinteren sommige rupsen voor de tweede keer. De rups is grijsbruin of heeft een geelachtig grijze grondkleur met op de rug ruitenvormige vlekken. Aan de zijkant zitten bruine lengtestrepen en lichtgekleurde borstelharen. De rupsen voeden zich vooral met de naalden van de grove den (Pinus sylvestris) en andere Pinus-soorten. Ze zijn echter ook te vinden op de fijnspar (Picea abies) en de gewone zilverspar (Abies alba).

Ze verpoppen tussen de naalden in een langwerpige, geelachtige cocon.