De wetenschappelijke naam van de groep werd voor het eerst voorgesteld door John Edward Gray in 1845. Er zijn 48 soorten, inclusief de pas in 2019 beschreven soort Anilios vagurima. Veel soorten behoorden eerder tot het geslacht Austrotyphlops, dat tegenwoordig niet meer wordt erkend.
De slangen bereiken een lichaamslengte van ongeveer 20 tot 70 centimeter. De soort Anilios silvia blijft met een totale lichaamslengte van 17,5 wat kleiner en de grotere Anilios proximus kan tot 75 cm lang worden. De kop is lastig te onderscheiden van het lichaam door het ontbreken van een duidelijke insnoering. De ogen zijn sterk gedegenereerd en zijn onder de schubben gelegen. De slangen hebben 18, 20 of 22 rijen schubben in de lengte op het midden van het lichaam, de soort Anilios unguirostris heeft er 24. De schubben zijn ongeveer even groot als de dorsale schubben.[2]
De lichaamskleur is meestal roze tot bruin zodat veel soorten sterk lijken op een regenworm, de snuit is afgerond en is moeilijk te onderscheiden van de staartzijde.
De vrouwtjes zetten eieren af op de bodem of in termietennesten. De slangen leven van de eieren, poppen of volwassen exemplaren van verschillende soorten mieren en termieten.
Door de internationale natuurbeschermingsorganisatie IUCN is aan 45 soorten een beschermingsstatus toegewezen. Van de soorten worden er 36 beschouwd als 'veilig' (Least Concern of LC) en acht als 'onzeker' (Data Deficient of DD). De soort Anilios insperatus ten slotte te boek als 'ernstig bedreigd' (Critically Endangered of CR).[3]