Gebruiker:Evil berry/Station Centraal/Lijn 7/Gracchen
De Gracchen waren twee broers uit de gens Sempronia die sociale hervormingen hebben trachten door te voeren. Hun namen waren Tiberius Sempronius Gracchus en Gaius Sempronius Gracchus en beiden werden elk op hun beurt volkstribuun. In die functie hebben ze getracht hun hervormingen door te voeren.
Tiberius Sempronius Gracchus
[bewerken | brontekst bewerken]Tiberius Sempronius Gracchus (gest. Rome 133 v. Chr.) was de oudste zoon van Tiberius Sempronius Gracchus en Cornelia. Van zijn moeder kreeg hij samen met zijn broer en zus een verzorgde opvoeding in de beste humanistische tradities van haar familie. Hij diende als officier onder het bevel van zijn zwager Scipio vóór Carthago in de Derde Punische Oorlog, later (in 137) in Spanje onder de consul Hostilius Mancinus.
Tiberius kwam onder de heilzame invloed van zijn Griekse leraren filosofie en retoriek in aanraking met Griekse democratische denkbeelden en beschouwde het als zijn ideaal het volk weer welvarend en gelukkig te zien. Mettertijd had hij immers de verpaupering van de door het grootgrondbezit opgeslokte boeren (hoofdzakelijk in Etrurië) leren kennen, en ook de daarmee samenhangende sterk verminderde weerbaarheid van de Romeinse legers, waarvan de boeren de ruggengraat vormden. Ook het Romeinse proletariaat had onder deze crisis te leiden. Om aan deze wantoestand een einde te maken, stelde hij als tribunus plebis in 133, met steun van een deel van de senatoren een akkerwet voor (lex Sempronia agraria), ingekleed als ratificering van een oude zgn. Licinisch-Sextische wet uit 367 v. Chr., die dode letter was gebleven. Zoals dat bij volkstribunen de gewoonte was, had Gracchus niet vooraf de Senaat om zijn advies gevraagd.
Tiberius' "akkerwet" hield in dat niemand meer dan 500 "iugera" (= 125 ha) land van de staatsgronden bezitten mocht, vermeerderd met 250 iugera voor iedere zoon, maar in géén geval meer dan 1000 iugera. Hetgeen iemand dáárboven bezat, zou tegen schadevergoeding onteigend en in percelen van 30 jugera als onvervreemdbaar bezit tegen een symbolische pacht aan behoeftige burgers afgestaan worden. Hoewel deze wet geenszins een aantasting van de particuliere eigendom inhield, maar alleen sloeg op de staatsgronden (vb. door oorlog veroverd), wekte zij grote wrevel bij de lobby der landeigenaars. Een collega van Tiberius, Marcus Octavius, werd uitgekocht door een deel van de senatoren-grootgrondbezitters, en overgehaald zijn veto over het voorstel uit te spreken. Hierop liet Tiberius hem - in strijd met de traditie - door de volksvergadering afzetten, zodat de wet toch kon aangenomen worden.
Met de uitvoering ervan werd een commissie belast, bestaande uit Tiberius, zijn schoonvader Appius Claudius Pulcher en zijn broer Gaius. Deze commissie stelde voor een deel van het legaat van koning Attalus III van Pergamum (133) voor de financiering van het project te gebruiken, hetgeen de Senaat opvatte als aantasting van het hem toekomende recht de financiën te beheren. Met het oog op de verdere ontwikkelingen wilde Tiberius zich opnieuw verkiesbaar stellen als tribunus plebis voor het volgende jaar, wat niet voorzien was bij wet.
De rechtse oppositie in de Senaat greep toen naar de grove middelen. Zij beschuldigden hem ervan naar de tirannie te streven. Een gewapende straatbende, onder de leiding van zijn eigen neef, de Pontifex Maximus en oud-consul Scipio Nasica, familie van Tiberius, drong een verkiezingsmeeting op het Capitool binnen en lynchte Tiberius Gracchus samen met een driehonderdtal van zijn aanhangers. De senaat was de toestand weer meester. Tien jaar later zou Tiberius' broer Gaius echter zijn politiek verder zetten.
Gaius Sempronius Gracchus
[bewerken | brontekst bewerken]Gaius Sempronius Gracchus (154 v. Chr. - Rome 121 v. Chr.) was de negen jaar jongere broer van Tiberius Gracchus, en was nóg begaafder en wilskrachtiger, maar vooral een knapper redenaar en een handiger politicus. Daarom werd hij op twintigjarige leeftijd opgenomen in de commissie die de gewijzigde wetgeving inzake grootgrondbezit moest doorvoeren. Na de dood van Tiberius in 133 hield hij zich aanvankelijk zoveel mogelijk op de vlakte en liet diens gedachtegoed verder op het volk inwerken.
In 126 v. Chr. werd hij als quaestor naar de provincia Sardinië gestuurd, een manoeuvre waarmee de Senaat hoopte hem van het politieke toneel in Rome verwijderd te houden. Er werd hem trouwens geen opvolger gezonden, zodat zijn ambtstermijn eigenlijk nooit eindigde.
In 123 keerde hij echter eigenmachtig naar Rome terug, om zich tot tribunus plebis te laten verkiezen. Als erfgenaam en wreker van zijn broer was Gaius er van meet af aan bewust op uit de macht van de Senaat te breken. De weerstand van de vermogende klasse hoopte hij te beperken door aan de senatorenstand de bevoegdheid te ontnemen om als jurylid in de rechtbanken te zetelen en ze aan de ordo equestri (cf. ridders) te geven (wat neerkwam op de officiële erkenning van deze stand). Aldus probeerde hij een belangengemeenschap van de rijke zakenlieden en de rest van de volksvergadering tot stand te brengen.
Met zijn korenwet won hij de gunst van het volk: hij liet maandelijks graan tegen zeer lage prijs verkopen aan te Rome ingeschreven burgers. Hoewel hij het volk hiermee tijdelijk op zijn hand had gekregen, en als volkstribuun (thans wettelijk toegestaan) voor het volgende jaar herkozen was, verloor Gaius in dat tweede ambtsjaar geleidelijk aan populariteit. Zijn pogingen om aan de Italische "bondgenoten" Romeins burgerrecht te verlenen in ruil voor het beschikbaar stellen van hun land ter verdeling onder arme burgers werden gesaboteerd.
Voor een derde ambtstermijn in 121 werd Gaius niet herkozen. Nu hadden zijn tegenstanders de handen vrij om tegen hem op te treden. Er braken sociale onlusten in Rome uit, en een Senaatsbesluit verleende onbeperkte volmachten aan de consul Lucius Opimius om die te bestrijden. Gaius Gracchus verschanste zich eerst met zijn trouwe militanten op de Aventinus, maar werd vandaar verdreven, waarna hij zich op de vlucht door een slaaf liet doden. Later werden nog eens enkele duizenden van zijn aanhangers voor de rechtbank gedaagd en geëxecuteerd. De belangrijkste van zijn wetten bleven bestaan, zij het niet geheel zonder wijzigingen. Wat in ieder geval bleef bestaan was de haat tussen de politieke fracties, die in de 1e eeuw v. Chr. zou uitmonden in bloedige burgeroorlogen.
Een oordeel over "de Gracchen"
[bewerken | brontekst bewerken]Tiberius en Gaius Sempronius Gracchus faalden tijdens hun leven, maar op lange termijn was het effect van hun hervormingspogingen nauwelijks te onderschatten. Drie factoren verklaren hun mislukking:
- zij begingen enkele tactische fouten;
- de stedelijke proletariërs die de Romeinse volksvergadering vulden, voelden zich uiteindelijk nog te weinig bij dit idealistisch streven betrokken;
- de tijd was nog niet rijp voor hun radicale hervormingen: zolang immers een groot deel van Italië nog eigendom was van mensen die het burgerrecht niet bezaten, bleef het landprobleem acuut.
Echte revolutionairen in de moderne zin van het woord kan men de Gracchen bezwaarlijk noemen: de meer radicale Gaius misschien eerder nog dan Tiberius, die men in bepaalde opzichten zelfs conservatief mag noemen. Hun optreden leidde echter tot de burgeroorlogen vanaf ca. 90 v. Chr., waarin de nu geconsolideerde belangengroeperingen van de optimates en de populares (politici die steunden op agitatie van het volk) elkaar op leven en dood bestreden. Eerst in deze "Romeinse revolutie", die leidde tot de ondergang van het Senaatsbewind, brachten massale en gewelddadige confiscaties een gedeeltelijke, min of meer blijvende oplossing van de agrarische kwestie.