alarmbel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- alarm·bel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van alarm en bel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | alarmbel | alarmbellen |
verkleinwoord | alarmbelletje | alarmbelletjes |
Zelfstandig naamwoord
- een bel die luidt of geluid wordt bij een alarm
- Toen de alarmbel afging, wisten we dat er brand was.
- (figuurlijk) een waarschuwing
- ▸ Chantal hoorde een serie alarmbellen in haar hoofd afgaan.[1]
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord alarmbel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "alarmbel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be