breid uit
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- breid uit
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
vervoeging van |
---|
uitbreiden |
breid uit
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbreiden
- Ik breid uit.
- gebiedende wijs van uitbreiden
- Breid uit!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbreiden
- Breid je uit?
Gangbaarheid
- Het woord breid uit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.