cisgender
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- cis·gen·der
Woordherkomst en -opbouw
afleiding van gender met het voorvoegsel cis-
stellend | |
---|---|
onverbogen | cisgender |
verbogen |
Bijvoeglijk naamwoord
cisgender
- dezelfde genderidentiteit hebbend als het geboortegeslacht
- ▸ ‘Je kunt je best eens wat kwetsbaarder opstellen!’ Kent u die uitdrukking? Ik dacht altijd dat niemand daar op zat te wachten. Liever een clowneske paljas met grappen maar ook grollen, dan een zwaarmoedige zeurende menopauzale vent van 50 toch? (Okay, 51.) Zeker als je een min of meer heteroseksueel cisgender wit persoon wiens identiteit correspondeert met het geslacht dat hij bij zijn geboorte (en vermoedelijk ook al een aantal maanden daarvoor) eh… bent.[1]
Antoniemen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | cisgender | cisgenders |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de cisgender m
- persoon waarvan het geboortegeslacht en de genderidentiteit gelijk aan elkaar zijn
Gangbaarheid
- Het woord 'cisgender' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Roel Abraham“Liever ben ik een clowneske paljas dan een zwaarmoedige, menopauzale vent van 51” (03-12-2022), Tubantia