getrouw
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ge·trouw
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van trouwen met het voorvoegsel ge- [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | getrouw | getrouwer | getrouwst |
verbogen | getrouwe | getrouwere | getrouwste |
partitief | getrouws | getrouwers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
getrouw [2]
- veel lijkend op
- trouw zijn aan een plicht
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord getrouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "getrouw" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ getrouw op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be