matras

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·tras
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘beddenzak’ voor het eerst aangetroffen in 1384 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord matras matrassen
verkleinwoord matrasje matrasjes

Zelfstandig naamwoord

matras v/m/o

  1. lichaamsondersteunend onderdeel van een bed
    • Doordat hij zo zwaar was raakten zijn matrassen altijd snel doorgelegen. 
     Ze sleepten zelfs een oud[e] matras vijf kilometer met zich mee.[3]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Overerving en ontlening
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Indonesisch

Woordafbreking
  • mat·ras
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

matras

  1. matras
Synoniemen