Binoculair
Een optisch instrument is binoculair als er met twee ogen tegelijk door wordt gekeken, waarbij beide ogen vanuit een iets verschillende hoek kijken. Doordat beide ogen vanuit een iets verschillende hoek kunnen kijken, verkrijgt men een driedimensionale diepte-indruk (stereoscopie). Bij een monoculair instrument daarentegen kan men slechts met één oog kijken. Bekende voorbeelden van binoculaire instrumenten zijn binoculaire verrekijkers en stereomicroscopen.
In het nederlands is "een binoculair" in de praktijk een stereomicroscoop. Het woord binoculair is een bijvoeglijk naamwoord en komt via het Frans van het Latijnse bini (= telkens twee, paar) en oculus (= oog).
Opgemerkt dient te worden dat in het Engels het woord binoculars[1] in een andere betekenis wordt gebruikt. Daar verstaat men er in de eerste plaats specifiek een binoculaire verrekijker onder. Stereomicroscopen heten in het Engels expliciet stereo microscopes of dissecting microscopes.
Met binoculaire stereomicroscopen met een beperkte vergroting (gewoonlijk 4x tot 40x) kan men levende objecten bekijken en preparatie- en sorteerwerk verrichten. De twee gescheiden lichtbundels zien het object vanuit twee richtingen die een hoek van circa 14° met elkaar maken. Voor een goed ruimtelijke zicht mag de vergroting niet meer zijn dan circa 100x.
Er zijn ook optische instrumenten die één enkele lichtbundel door middel van een stralingsdeler in tweeën splitsen en de beide deelbundels naar twee afzonderlijke oculairs leiden. Dit zijn géén binoculaire instrumenten en zij bieden dan ook geen stereoscopisch zicht, maar men kan er wel meer ontspannen en minder vermoeiend door kijken. Men spreekt hier wel van dubbelmonoculaire instrumenten. Tegenwoordig zijn de meeste normale lichtmicroscopen van dubbele oculairs voorzien, zonder dat zij een stereoscopisch beeld bieden. Ook amateurastronomen gebruiken ze wel op hun telescopen.
Zie ook
- ↑ Zie Binoculars in de Engelstalige Wikipedia.