Overleg:Vorstenlanden

Pagina-inhoud wordt niet ondersteund in andere talen.
Onderwerp toevoegen
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Na de Napoleontische periode was de terugkeer van het Nederlandse gezag, die in 1825 leidde in de grote Java-oorlog moeizaam. Deze oorlog eindigde pas in 1830, met de gevangenneming van prins Dipo Nagoro in Magelang. De ontwikkeling van Djokja en Solo gedurende de volgende decennia stond vooral in het teken van de opkomst van het Europese particuliere cultuurbedrijf in de Vorstenlanden. Elders op Java was in deze periode het Cultuurstelsel van kracht, dat particulier ondernemerschap in het groot landbouwbedrijf daar vrijwel onmogelijk maakte. De Vorstenlandse cultures nemen in de economische geschiedenis van Nederlands-Indië dan ook een opmerkelijke uitzonderingspositie in, die van buitengewone betekenis is geweest voor de verdere maatschappelijke ontwikkeling in deze regio. Het Europese cultuurbedrijf, dat hier was gebaseerd op de huur van gronden en feodale arbeidsverplichtingen van adellijke bezitters van landrechten, de zogenoemde apanagehouders, leverde bijvoorbeeld een zeer aanzienlijk deel van de inkomsten van de vier vorsten. Daarnaast speelde het een belangrijke rol bij de beginnende verwestersing van de Vorstenlanden, in het bijzonder in de steden Djokja en Solo, en vormde het voor een aantal vorsten, met name uit het Mangkoenagarase Huis, een krachtige stimulans om zelf als cultuurondernemer actief te worden.

Na 1870, toen het Cultuurstelsel geleidelijk aan werd ontmanteld en Nederlands-Indië goeddeels open kwam voor de Europese grootlandbouw, verloren Djokjakarta en Soerakarta in dit opzicht hun bijzondere status. De jaren nadien werden een tijdperk van toenemende gelijkschakeling met de gouvernementslanden op Java, met steeds verdergaande beperkingen van de vorstelijke macht en op alle terrein groeiende invloed van het Nederlandse element in de Vorstensteedse samenleving. Na de eeuwwisseling dwong de Ethische Politiek de vorstenbesturen tot grootscheepse maatschappelijke hervormingen, terwijl tegelijkertijd juist in Djokja en Solo de kiem werd gelegd voor de opkomst van de Indonesische onafhankelijkheidsbeweging. In de decennia voor de Tweede Wereldoorlog kregen de Vorstensteden met ondermeer de ‘Europeesche’ stadsuitbreidingen Kota Baroe en Villapark hun zo unieke Javaans-Nederlandse aanzien, dat in de herinnering van zovelen nog altijd voortleeft als de essentie van het specifieke eigen karakter van beide plaatsen.

Die afsluitende jaren van Nederlands bewind bleken later ook de laatste periode van het traditionele vorstenbestuur. In de meest directe zin werd dit al duidelijk in 1939, toen in beide steden de oude hoofdvorsten overleden, die voordien tientallen jaren lang het ‘gezicht’ van Djokja en Solo hadden bepaald: de wat afstandelijke, teruggetrokken Sultan Hamengkoe Boewono VIII en de grillige, flamboyante Soesoehoenan Pakoe Boewono X. In Djokja had de jonge troonopvolger inderdaad een ‘door en door Westersche’ vorming ondergaan, compleet met een negenjarig studieverblijf in Nederland. Niettemin, of juist daardoor, zou Hamengkoe Boewono IX zich zes jaar later mede aan het hoofd stellen van de Indonesische revolutie en aldus na de soevereiniteitsoverdracht beloond worden met het behoud van een deel van zijn bestuursmacht over Djokjakarta, als gouverneur van de centrale regering.


In Solo daarentegen kwam op beslissing van het Gouvernement in 1939 de al oudere, in zwakke gezondheid verkerende prins Hangabehi op de troon als Pakoe Boewono XI, die kort voor het einde van de Japanse bezetting reeds overleed. Indirect kreeg dit Nederlandse ingrijpen aldus zeer verstrekkende en blijvende gevolgen. De onervaren, pas twintigjarige Pakoe Boewono XII, die in juli 1945 geheel onvoorbereid zijn vader moest opvolgen, bleek in de navolgende revolutiejaren niet in staat adequaat op de veranderende politieke omstandigheden in te spelen. Evenals Mangkoe Nagoro VIII, die in 1944 onder vergelijkbare omstandigheden zijn vader was opgevolgd, werden hem door de Republiek Indonesië na de soevereiniteitsoverdracht definitief de vorstelijke bestuursrechten ontnomen.

Deze geschiedenis wordt in Djokja en Solo - Beeld van de Vorstensteden natuurlijk uitvoerig belicht, maar met betrekking tot de jaren van oorlog, bezetting en Indonesische onafhankelijkheidsstrijd is er ook ruim aandacht voor de Nederlandse betrokkenheid, met ondermeer de interneringen van krijgsgevangenen en burgers, de positie van de Indo-Europese bevolking, de bersiap-tijd en de Republikeinse kampen. Een bijzondere plaats is ingeruimd voor de spectaculaire Nederlandse luchtlanding op Magoewo en de andere militaire operaties bij de verovering van Djokja en Solo tijdens de Tweede Politionele Actie in december 1948, en voor de aansluitende periode tot de ontruiming van beide steden in respectievelijk juni en november 1949. In de verdere geschiedenis na 1950 ligt de nadruk op de voortgaande bloei van Djokja als ‘culturele hoofdstad’ van Java, tegenover Solo’s gelijktijdige terugval tot provincieplaats van de tweede bestuurlijke rang. Ten slotte is hier de actualiteit van mei 1998 van belang, toen Djokja en Solo beide een belangrijke, maar onderling sterk afwijkende rol vervulden bij de dramatische gebeurtenissen rondom de val van het regime-Soeharto.