Gebruiker:Evil berry/Station Centraal/Lijn 7/Mesopotamië

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Lijn 7: Mesopotamië > Babylon

Mesopotamië (Griekse betekenis: tussen de rivieren) is de naam voor een gebied dat tussen de rivieren Tigris en Eufraat ligt. Een andere naam voor het gebied is Tweestromenland.

Geografie[bewerken | brontekst bewerken]

Overzichtskaart van Mesopotamië.

Aan de oostgrens wordt het begrensd door het berggebied van het Zagrosgebergte van Koerdistan en het Taurusgebergte, waar beide rivieren ontspringen. In het westen en zuiden wordt het begrensd door de Syrische woestijn en Saoedi-Arabië.

Net als in Egypte dankt het zijn vruchtbaarheid rond de rivieren aan de regelmatig terugkerende overstromingen van de Tigris (ca. 1900 km) en vooral de Eufraat (ca. 3600 km lang). Dagelijks wordt zo'n drie miljoen ton sediment aangevoerd dat zich op de beddingen ophoopt. Zij liggen dan ook hoger dan het omringende akkerland, dat gemakkelijk geïrrigeerd kan worden. In het noorden liggen steden als Ninive nog steeds aan de stroom, maar naar het zuiden verplaatsen de rivierbeddingen zich regelmatig en liggen ruïnes van oude steden er nu vaak kilometers vandaan.

Het grondgebied van Mesopotamië ligt grotendeels binnen de grenzen van het huidige Irak, maar omvat ook een deel van het huidige Syrië en Iran.

Ontstaan en groei[bewerken | brontekst bewerken]

Voor 6000 v. Chr. ontstaan ommuurde marktsteden in Neder-Mesopotamië in de zogenaamde Hassuna, Samarra en Hallaf tijd.

Na 6000 v. Chr. begint de Ubaid-periode waarin de bevolking toeneemt door de geregelde toevoer van voedingswaren (gerst, tarwe, vis en vlees).

Vanaf ongeveer 3500 v. Chr. leefden de Sumeriërs in het zuiden, de Akkadiërs leefden meer in het noorden. Dit is de Uruk-periode (3500-2900). Het besef van politieke eenheid neemt toe en de Koning van Sumer en Akkad bestuurt het hele land. Irrigatiewerken, tempeltorens en steden zijn kenmerken van een bloeiende landbouwbeschaving in de Djemdet-Nasr-periode (van 3100-2700).

Vanaf 2900 v. Chr. regeren de Koningen van Kish over Neder-Mesopotamië, tot 2700. Dit is de Vroeg-dynastisch I. De Vroeg-dynastisch II loopt tot 2500 v. Chr. met de belangrijke stadstaten van Ur, Lagash en Kish. De helden van het Gilgamesh-epos zijn koningen van Uruk. Ook de Grote Dodenschat van Ur dateert uit deze tijd.

De Vroeg-Dynastisch III van 2500-2300 v. Chr. is de tijd van de eerste wetgever, Koning Urukagina van Lagash.

In de Oud-Akkadische Tijd van 2300-2100 v. Chr. vallen nomaden het land binnen en brengen er een nieuwe taal: het Akkadisch, de oudste vorm van het Semitisch.

Sargon de Grote (2334-2279) is de eerste koning van Akkad. Hij is de stichter van het eerste wereldrijk in de geschiedenis door zijn verovering van zowel Noord-Mesopotamië Elam als, op later leeftijd, ook Neder-Mesopotamië. Dit rijk wordt nog verder noordwaarts uitgebreid door zijn kleinzoon Naram Sin, die 'de Koning der vier windstreken' wordt genoemd. Door invallen van o.a. de Guteeërs valt dit rijk weer uiteen, al wist Utu-chengal van Uruk ze te verdrijven. Zijn goeverneur sticht daarop de Derde Dynastie van Ur, die stand houdt van 2100 tot 2000 v. Chr.

Kleitablet met Sumerisch spijkerschrift.

Ur Nammu wordt 'Koning van Sumer en Akkad' gekroond en laat tijdens de Derde Dynastie van Ur overal gebouwen oprichten, en laat ook het gewoonterecht vastleggen. Onder zijn zoon Shulgi wordt het rijk nog verder uitgebreid en bereikt de literatuur, geschreven in het Sumerisch, haar hoogtepunt. Dit wordt de Neo-Sumerische renaissance genoemd. Maar tenslotte vallen de Amorieten het land binnen en wordt Ur verwoest door de Elamieten.

In de Oud-Bbabylonische tijd komen de Babyloniërs die onder leiding van Hammurabi (+/- 1710-1668) een bloeiperiode kenden, in de zogenaamde Eerste Dynastie van Babylon. Kort na het bewind komt het rijk ten val door aanvallen van de Hittieten in het noorden. Daar maken de Kassieten gebruik van om vanuit Perzië het land te komen plunderen en het uiteindelijk te besturen vanuit hun hoofdstad Dur Kurigalzu.

Omstreeks 1100 v. Chr. veroveren de Assyriërs heel het Nabije Oosten. Eeuwen later, na de val van Nineve, kent het Nieuw Babylonisch rijk onder Nebukadnezar een korte bloeiperiode. De Perzen bezetten het rijk van 538 v. Chr. tot 331 v. Chr. waarna het gebied in handen viel van Alexander de Grote van Macedonië.

Bestuursvorm[bewerken | brontekst bewerken]

Het land werd bestuurd door een koning die als een despotische vorst over zijn volk heerste. Hij werd net zoals in Egypte gezien als de vertegenwoordiger van de goden op aarde.

De stadsbestuurder (burgemeester) of de koning van het rijk had ook de verantwoordelijkheid voor de cultus. De goden konden overal worden aanbeden, maar zij woonden in een tempel, meestal op een berg, later een ziggurat met meerdere terrassen. In het onderste was er een keuken met opslagplaatsen, ateliers en allerlei cultusruimten. De godheid zelf had de bovenste verdieping en woonde in een houten beeld met goud overtrokken in een nis op een altaar in het heiligdom. De dagelijkse cultus bestond uit het voeden, wassen en verzorgen van de god, die daarom personeel in dienst had, die werden betaald met opbrengsten van de tempeldomeinen, waar burgers en voogden hun deel toe bijdroegen.

De koning werd gekroond tijdens het nieuwjaarsfeest. Er waren festivals en officiële feestdagen. Daarbij werden mysteriespelen opgevoerd en bepaalde mythen uitgebeeld. Handboeken voor het nakomen en achterhalen van de wensen van de goden werden geraadpleegd, evenals de sterren via astrologie en horoscopen.

Er zijn veel parallellen en overeenkomsten met de Egyptische manier van leven en de opvattingen daar.

Een opvallend verschil was wel hun opvatting over de geschiedenis: waar de Egyptenaren vooral zochten naar het cyclische, gingen de Mesopotamiërs op zoek naar het unieke, het eenmalige in de geschiedenis. Hierdoor schreven de Mesopotamiërs elke eenmalige gebeurtenis op, maar lieten het cyclische vallen, terwijl de Egyptenaren het cyclische bleven herhalen in hun geschriften en het unieke verdoezelden.

Kenmerken van de kunst uit het Tweestromenland[bewerken | brontekst bewerken]

Voor zover de volkeren van Mesopotamië in de lange geschiedenis van hun bestaan ook regelmatig in strijd leefden is de militaire invloed terug te vinden in het karakter van de kunst. In de beeldende kunst kwam dit tot uitdrukking in de vaak realistisch uitgebeelde strijd- en jachttaferelen. Dier en mens werden natuurgetrouw en frontaal weergegeven.

Bouwkunst[bewerken | brontekst bewerken]

In de bouwkunst werd veel gebruik gemaakt van klei, zuilen komen nooit voor. Bij gebrek aan hout werd aan gewelfbouw gedaan. Riet werd samengevoegd tot bundels die als draagbalken of steunberen dienden. Er werden reusachtige versterkte paleizen gebouwd uit leemtegels. Op de terrassen plantte men bomen en struiken voor verkoeling waardoor de zo genaamde hangende tuinen ontstonden. Binnen het paleis bevond zich de tempel waarvan de tempeltoren ziggurat genoemd werd. Op de top van deze ziggurats bevond zich een altaar en de plaats waar astrologen de loop der sterren bestudeerden.

Aan de binnenkant zijn tempels met terracottastaafjes versierd met een kopje in zwart, rood of wit. Zij vormen geometrische patronen als ze in mozaïek worden gezet (kegelmozaïek). Aan het eind van het 2e millenium v. Chr. wordt deze techniek voortgezet met geglazuurde bakstenen.

De meeste tempels zijn gebouwd in de Djemdet-Nasr-periode. Het zijn cultusplaatsen rond een centrale ruimte die via een zijkamer toegankelijk is. De offertafel met een symbool of beeld van een god stond er links als men binnenkwam. De berg is de plaats waar zich goddelijke machten manifesteren, daarom staat een tempel ook altijd ofwel op een berg ofwel op een kunstmatige ophoging in terrasvorm met een trap naar de ingang ervan. Op dit podium konden ook rituele en andere bijeenkomsten worden gehouden. De Witte Tempel staat op de goed bewaarde ziggurat van Uruk, het moderne Warka (Bijbels: Erech), daterend van ca. 3500-3000 v. Chr.

In Chafadji is er een Ovalen Tempel en in Brak een Tempel van het Oog (ca. 3000-2450). Op de wit gepleiserde muren staan koperen lijsten met afbeeldingen van het oog. Er werden daar vele duizenden witte of zwarte albasten beeldjes met de afbeelding van het oog opgesteld. Men noemt dit de Brillenbeeldjes. Maar zij hebben uiteraard een mythisch religieuze betekenis. Overigens kon men aan de vorm van een tempel afleiden voor welke godheid deze gebouwd was.

Dur-Untash, of Choqa zanbil, gebouwd in de 13e eeuw v. Chr. door Untash Napirisha, is een van 's werelds best bewaarde ziggoerats. Nabij Susa, Iran.

Uit ca. 2250 v. Chr. dateert het Paleis van Naram Sin in Brak. Het heeft een voorgevel van meer dan honderd meter en is daarmee het oudste gebouw uit de Oudakkadische Tijd. Een ander paleis van latere datum, dat van Zimirlin in Mari dateert uit ca. 1770 v. Chr. en bezat niet minder dan 300 vertrekken. Er waren er vele met kleurrijke fresco's versierd (voornamelijk oker, rood en zwart op witte achtergrond, met details in blauw, geel en groen). Menselijke figuren worden en profil getoond, de romp en face, het oog van voor gezien. Het zijn religieuze scènes en jachttaferelen. Dierfiguren zijn er in meer realistische weergave.

De koningsgraven die in 1927 werden ontdekt, bevatten enorme hoeveelheden schatten, waaruit de verfijnde cultuur mag blijken. De zestien koninklijke tombes bestonden uit ondergrondse ruimten, door gangen te bereiken en overwelfd door ton- of koepelgewelven van vaak rijk gedecoreerde tegels. Voor de gewonere stervelingen waren er grafvelden en familiekelders.

Beeldhouwkunst[bewerken | brontekst bewerken]

Een der oudste beeldhouwwerken is een indrukwekkende witmarmeren vrouwenkop uit Uruk, te bezichtigen in het Irakmuseum in Bagdad en daterend uit ca. 3500-3000 v. Chr. Het bevat ook goud en lapis lazuli, bijeengehouden door bitumen. De beeldhouwkunst blijkt verder uit votiefbeeldjes uit talloze heiligdommen. Zeer bekend is ook de Vaas van Uruk, een albasten vaas uit een stuk van meer dan een meter hoogte, volledig met reliëfs versierd.

Bij de Sumeriërs was een speciale mozaïektechniek bekend waarbij gekleurde kalksteenstukjes, schelpen en lapis lazuli met bitumen op houten dragers werden bevestigd. Als sieraden werden kralen en gouden hoofdtooien gebruikt.

Literaire kunsten[bewerken | brontekst bewerken]

Een van de belangrijke boeken, uit de derde dynastie van Ur (ca. 2100 tot 2000 v. Chr.) is het Gilgamesj-epos met in 11 kleitabletten het leven van de legendarische koning van Uruk en zijn metgezel Enkidu. Er dateren ook tienduizenden administratieve en andere teksten uit deze tijd.

Religieuze opvattingen en mythologie[bewerken | brontekst bewerken]

De natuurfenomenen die van invloed waren op de agrarische cultuur werden de thema's waarrond zich de religieuze en filosofische opvattingen vormden. Nadien, vanaf het derde millennium v. Chr. werden goden in mensengestalte vereerd en werd iedere godheid vergeleken met een macht met een eigen ambt of functie, zoals die in de toenmalige administratie gold. Tijdens het tweede millennium v. Chr. nam persoonlijk geloof toe in belang. Daarbij werd meer en meer aandacht geschonken aan begrippen als 'zonde' en 'vergiffenis'.

Talrijke goden worden vernoemd in de mythen, hymnen en epen. Zij waren ontstaan uit het samengaan van 'zoetwater' (Apsu) en 'zoutwater' Tiamat. Daaruit ontstond de atmosferische godheid Anu en de watergodin Ea, met als zoon Marduk. De goden werden met de landadel vergeleken, en kregen elk hun eigen tempel en landerijen toegewezen. Ze zetelen in een goddelijke raad die de wereld bestuurt. Anu staat er aan het hoofd van en heerst over de sterren. Hij is dan ook de hoofdverantwoordelijke voor de kalender, die van het grootste belang was, net zoals in Egypte, voor het berekenen van de seizoenen en vooral het tijdstip van de vloed van de rivieren. Op de tijdskalender was het hele agrarische systeem berekend, daarzonder riskeerde men hongersnood. Enlil was de verantwoordelijke voor de wind en de landbouw. Utu was de zonnegod en Ninhursag de godin van de stenen grond en van de geboorte.

De mens zou volgens een verhaal ontstaan zijn uit de aarde, gewoon gegroeid zoals gras en groente. Maar volgens een ander verhaal zou hij door Enki en zijn moeder Nammu of de godin van de geboorte Ninhursag, tot ontstaan zijn gebracht uit het levensvocht (bloed) van opstandige goddelijke wezens. De mens kan in het hiernamaals een schaduwbestaan leiden dankzij deze tweevoudige natuur.

Referenties[bewerken | brontekst bewerken]

  • F. Adriaens - P. Baudouin - e.a., Kunst van Altamira tot Heden, Kapellen, 1984. ISBN 9028905332
  • C.K. Maisels, The Emergence of Civilization, Londen - New York, 1990. ISBN 0415096596
  • D. Brown, Sumerië. De steden van Eden, Amsterdam, 1993. ISBN 9053904816
  • V. Seton-Williams, Babylon. Kunstschatten uit Mesopotamië, Alphen a/d Rijn, 1981. ISBN 9061131251
  • C.B.F. Walker, Spijkerschrift, Houten, 1990. ISBN 9026940440