Gebruiker:ShanVer/Kladblok

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Financiering[bewerken | brontekst bewerken]

Het Ooglijdersgasthuis kon gefinancierd worden door verschillende inkomsten, zoals bijvoorbeeld giften, armenzorg, subsidies en toelagen. In 1852 opende prof. dr. F. C. Donders een polikliniek voor oogheelkunde. In 1858 werd op initiatief van Donders de Vereniging ‘Het Nederlandsch Gasthuis voor behoeftige en minvermogende ooglijders te Utrecht’ opgericht op de locatie van het Begijnehof. Deze locatie werd al snel te klein, waardoor het Ooglijdersgasthuis werd verplaatst naar de Bleyenburgstraat waar een nieuw pand werd gebouwd. De doelstellingen van het Gasthuis waren tweeledig: het behandelen van ooglijders en het geven van onderwijs in de oogheelkunde.

1852-1858[bewerken | brontekst bewerken]

Ooglijdersgasthuis Begijnehof 1894

Prof. dr. F. C. Donders opende in 1852 op eigen kosten een polikliniek voor de oogheelkunde. De polikliniek werd gevestigd in het cholerahospitaal. Donders had de conciërge en zijn vrouw tot zijn beschikking, maar had verder geen verplegend personeel in dienst. De regenten van het stedelijk ziekenhuis verzorgden het benodigde voedsel. De kliniek had dankzij deze bijdragen weinig kosten.

1858-1880[bewerken | brontekst bewerken]

In 1858 opende Donders het Gasthuis voor ooglijders aan het Begijnehof. De aankoop en de inrichting vereisten een bedrag van 40.000 gulden. De benodigde 40.000 gulden werd verzameld door liefdadige giften. Om mensen aan te sporen te doneren, werd er in 1957 een circulaire verspreid waarin stad- en landgenoten werd gevraagd een donatie te doen voor het Ooglijdersgasthuis. Hierin stond vermeld dat de bestuurders van het Ooglijdersgasthuis een minimum van 250 gulden moesten bijdragen. Land- en stadgenoten mocht ook kleinere bedragen schenken aan het Gasthuis, maar wel met een minimum van 50 gulden. De binnengekomen giften werden verdeeld over twee fondsen. Grote giften kwamen ten goede aan het Kapitaalfonds en kleine giften kwamen ten goede aan het Verpleegfonds.

Naast de aankoop en inrichting van het pand, was er nog meer geld nodig om het Gasthuis goed te kunnen laten functioneren. De verpleging werd deels gefinancierd uit giften en deels gefinancierd door het in rekening brengen van verpleegkosten. Er werd een deling gemaakt in de gewone en de buitengewone lijders. De gewone lijders moesten, afhankelijk van hun sociaal-economische situatie, wel of niet betalen voor hun verpleging. De buitengewone lijders moesten de verpleegkosten altijd betalen. Voor deze buitengewone lijders golden andere, hogere verpleegkosten. De verpleegkosten waren echter nooit hoger dan het dubbele van de gewone lijders. Dankzij het Verpleegfondsfonds konden de in rekening gebrachte verpleegkosten laag blijven. Gedurende de vergadering op 2 mei 1860 werd het verpleeggeld voor het gemeente- en armenbestuur vastgesteld om 0,50 gulden per dag. Particulieren betaalden een iets hoger bedrag, namelijk 0,60 gulden per dag. De buitengewone lijders werd een bedrag van 1,60 gulden per dag in rekening gebracht.

1880-1894[bewerken | brontekst bewerken]

De locatie aan het Begijnehof werd al snel te klein. Donders wilde het gasthuis verplaatsen naar een nieuwe locatie en startte in 1882 met inzamelingsacties. De nieuwe locatie van het Gasthuis werd een nieuwbouw project op in de Bleyenburgstraat. In 1884 stichtte Donders, naast het Kapitaalfonds en het Verpleegfonds, het Bouwfonds. Sinds 1882 was er een bedrag van 19.000 gulden verzameld en dit bedrag werd op dit nieuwe Bouwfonds gestort. De kosten van dit nieuwbouwproject werden begroot op 160.000 gulden. In 1889 en 1890 werden er grote acties georganiseerd die 47.500 gulden opleverden. Ook waren er bijvoorbeeld acties van het Damescomité, zij organiseerde een tentoonstelling van Aquarellen en een verloting, de opbrengst van 15.200,23½ gulden werd geheel gedoneerd aan het Ooglijdersgasthuis. In 1883 werden de verpleegkosten voor de gewone particuliere lijders verhoogd van 0,60 gulden naar 1 gulden. Het Gasthuis was niet alleen een plek waar men geholpen kon worden aan oogproblemen, maar er werd ook les gegeven in de oogheelkunde. In 1893 werd er een overeenkomst gesloten met de Curatoren van de Universiteit en de Minister van Binnenlandse zaken. Het Gasthuis ontving nu elk jaar een vergoeding van 5000 gulden voor de kosten van het onderwijs. Het nieuwe pand werd in 1894 in gebruik genomen.

1894-1927[bewerken | brontekst bewerken]

Ooglijdersgasthuis te Utrecht rond 1904

Problematiek gegevens[bewerken | brontekst bewerken]

In de eerste jaarverslagen van het Ooglijdersgasthuis is bijna geen financiële informatie te vinden. De eerste financiële paragraaf in het jaarverslag vinden we voor het eerst in het jaar 1865. Hier zijn twee oorzaken voor. Ten eerste waren de boekhoudkundige technieken in de negentiende eeuw veel minder goed ontwikkeld dan nu in de eenentwintigste eeuw. De financiële gegevens die werden bijgehouden beperkten zich vaak tot het noteren van de inkomsten en de uitgaven. Ten tweede speelt de aard van het Gasthuis ook een rol. De meeste aandacht ging naar de behandeling en verzorging van de patiënten, waardoor er minder aandacht was voor de administratie.

Literatuur moet worden toegevoegd aan bestaande literatuurlijst

Dijl, P. W. van (1983) - 'Honderdvijfentwintig jaar Ooglijdersgasthuis door een financieel-economische bril' In: Hoppenbrouwers 1983, pagina 152-173.