Naar inhoud springen

Gebruiker:Venk

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Gebruiker:<Venk>/<Journalistieke ethiek en recht>

Journalistieke ethiek en recht[bewerken | brontekst bewerken]

Journalistieke ethiek en recht spelen allebei een rol bij verantwoord journalistiek handelen. Soms vallen ze samen, maar op bepaalde punten wijken ze ook af. Hieronder wordt aandacht besteed aan de inhoud van, en de overeenkomsten en verschillen tussen recht en journalistieke ethiek.


Definitie ethiek

Ethiek wordt als volgt omschreven: “Een gedragswetenschap die zich bezighoudt met reflectie op de moraal” [1]. Anders gezegd: ethiek is de morele verantwoording van je gedrag [2]. Bij journalistieke ethiek gaat het dan om de vraag welk handelen in welke situatie het meest gepast of verantwoord is.

Er bestaat geen unanimiteit over de inhoud ervan. Over een aantal uitgangspunten zal weinig discussie bestaan, terwijl op andere punten veel verschillende gezichtspunten mogelijk zijn. De waarheid brengen en het publiek dienen zijn twee basisregels waarover overeenstemming bestaat[3].


Bronnen


Ethiek

Ethiek gaat dus over ons idee van rechtvaardigheid en fatsoen. Het is niet vastgelegd; wel bestaan er verschillende gedragscodes waarin ‘multi-interpretabele vanzelfsprekendheden’ zijn opgenomen [4]. De Code van Bordeaux [[1]] is een internationale standaard van beroepsgedrag. Het gaat daarbij om ethische regels met betrekking tot het vergaren, verwerken en verspreiden van nieuws en inlichtingen. Ook is er de Code voor de journalistiek, die voor journalisten een houvast vormt bij hun handelen en die voor niet-journalisten een begin van verantwoording is. Een code heeft dus zowel interne als externe werking, maar is niet bindend; een journalist maakt voor zichzelf een afweging over zijn gedrag.


Recht

Binnen het recht staat rechtmatigheid centraal. Het is sterk geformaliseerd in wetten en uitspraken, welke bindend zijn. Het Europees recht wordt steeds belangrijker en dan vooral bij de beperking van de journalistieke vrijheid. De beperkingsvoorwaarden zullen hieronder aan de orde komen.


Verschillen Recht en Journalistieke ethiek

Om het recht te handhaven, bestaan er rechtsmiddelen zoals veroordelen tot rectificatie, schadevergoeding of een strafrechtelijke sanctie. Het naleven van ethische regels vloeit echter voort uit gewoonte en overtuiging [5], waarbij het niet uitmaakt of er sancties aan overtreding verbonden zijn. Ook het bestaan van wetten speelt hierbij geen rol. Op het gebied van ethische regels is er wel de Raad voor de Journalistiek [[2]]. De Raad oordeelt over de vraag of met een bepaalde journalistieke gedraging grenzen van journalistieke ethiek zijn overschreden maar kan, in tegenstelling tot de rechter, geen sancties opleggen .

De Raad lijkt strenger te zijn dan de rechter. Hierbij speelt een rol dat over ethiek veel verschillende opvattingen mogelijk zijn, maar ook de criteria die een rol spelen bij de beperking van de vrijheid van meningsuiting. De rechter is daarbij namelijk gebonden aan de voorwaarden uit art. 10 EVRM [[3]]. De beperking van dit grondrecht moet bij wet voorzien zijn en dringend noodzakelijk zijn in een democratische samenleving ter bescherming van bepaalde genoemde belangen; deze toets is erg zwaar. Dat komt omdat volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens de uitingsvrijheid een van de essentiële grondslagen van een democratische samenleving is[6]. Omdat de Raad geen sancties mag opleggen, is zijn oordeel geen beperking van de uitingsvrijheid. Daarom hoeft hij zich niet af te vragen of een beperking ‘‘strikt noodzakelijk is’’ en spelen de voorwaarden uit art. 10 EVRM hier geen rol. De toets van de Raad is of een gedraging gelet op de eisen van journalistieke verantwoordelijkheid maatschappelijk aanvaardbaar is.


Beperkingsgronden

Zoals gezegd zijn de criteria voor de rechter en de Raad om te oordelen over de beperking van grondrechten verschillend.

De rechter kijkt naar de Grondwet en naar het EVRM. In de Grondwet is per artikel verschillend wat er is geregeld over beperkingsmogelijkheden; bijvoorbeeld dat een beperking bij wet voorzien moet zijn en dat regels gesteld kunnen worden in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden en ter bescherming van de openbare orde.

In het EVRM staan in het tweede lid van de artikelen wel clausules. Deze zijn voor allemaal hetzelfde. Een beperking moet: bij wet voorzien, kenbaar en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving ter bescherming van een aantal met name genoemde belangen. Hieronder vallen bijvoorbeeld nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen.

De Raad gaat zoals hierboven beschreven uit van wat aanvaardbaar is gezien de journalistieke verantwoordelijkheid.


Overeenkomsten Recht en Journalistieke ethiek

Zowel recht als ethiek zijn veranderlijk, aangezien ze beïnvloed worden door plaats, tijd en cultuur [7].

Ook in de ethische en juridische regels waaraan journalisten geacht worden zich te houden, bestaan overeenkomsten. Zowel recht als ethiek achten bijvoorbeeld omkoperij, smaad en laster onaanvaardbaar. Hoor en wederhoor en het rectificeren van onjuiste mededelingen zijn regels die in recht en ethiek voorkomen. Met andere woorden: in de journalistiek gelden ook de rechtsregels die in de rest van de samenleving gelden. Journalist is dan wel een vrij beroep, maar dit wil niet zeggen dat journalisten zich niet aan de wet moeten houden. Bepaalde juridische regels zijn extra relevant voor het beroep van journalist. Zo kan de journalist zich op het grondrecht ‘vrijheid van meningsuiting’ beroepen ( artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens). Wel moet de journalist rekening houden met de privacy van betrokkenen, aangezien ook zij zich op een grondrecht kunnen beroepen: het ‘recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer’ (artikel 10 Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens). Verder gelden er bepaalde verboden voor de journalist. Een journalist mag namelijk niet beledigen, onterecht beschuldigen of kwetsen. De juridische termen hiervoor zijn laster en smaad. Ook is uitlokking tot strafbare feiten verboden, evenals afluisteren en aanzetten tot discriminatie. Bovendien speelt het begrip hoor en wederhoor niet alleen een rol in het recht, maar ook in de journalistiek is het van groot belang.


Vrijheid van meningsuiting [[4]]

Artikel 7 van de Grondwet bevat onder meer de vrijheid van drukpers, wat weer uit een aantal aspecten bestaat. Dit zijn het verbod van censuur, het openbaringsrecht, het recht om te verspreiden en de eventuele mogelijkheden deze rechten te beperken. [8]. Ook is het recht vastgelegd in art. 10 EVRM. In de Goodwin-zaak werd een journalist opgedragen om zijn bronnen bekend te maken; dat werd gezien als een schending van art. 10 EVRM (zie vanaf rechtsoverweging 27).


Recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer [[5]]

In de Grondwet is dit recht geregeld in art. 10. Hieruit wordt voornamelijk duidelijk dat er voor iedereen recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer bestaat, niet wat dat dan precies inhoudt.

In het EVRM is de bepaling te vinden onder art. 8: Een ieder heeft recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.


In de zaak van 27 maart 2009 oordeelt de Raad voor de Journalistiek:

“Verder overweegt de Raad dat de journalist de

privacy van personen niet verder zal aantasten dan in het kader van zijn berichtgeving redelijkerwijs noodzakelijk is. Een inbreuk op de privacy overschrijdt de grenzen van zorgvuldige journalistiek wanneer deze niet in redelijke verhouding staat tot het maatschappelijk belang van de publicatie. (zie punt 2.4.1. van de Leidraad) Een journalist zal derhalve steeds een afweging dienen te maken tussen het belang dat met de publicatie is gediend en de belangen die door de publicatie worden geschaad, en moeten vermijden dat nodeloos schade wordt toegebracht.

In het artikel zijn diverse persoonlijke gegevens van klager vermeld. … Klager heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij aldus in de publicatie min of meer algemeen herkenbaar is.

Niet is gebleken dat met de publicatie van klagers persoonlijke gegevens in combinatie met de plaatsing van de foto een maatschappelijk belang is gediend, dat bovendien zwaarder weegt dan het individuele belang van klager. En voor zover al sprake zou zijn van een dergelijk maatschappelijk belang, is niet gebleken dat verweerder op verantwoorde wijze dat belang heeft afgewogen tegen het belang van klager bij de bescherming van diens privacy. Naar het oordeel van de Raad is met de berichtgeving klagers privacy dan ook onevenredig aangetast.

Een en ander leidt tot de slotsom dat verweerder de grenzen heeft overschreden van hetgeen, gelet op de eisen van journalistieke verantwoordelijkheid, maatschappelijk aanvaardbaar is.”


Afweging tussen de twee grondrechten

Bij afweging tussen twee grondrechten komt het neer de belangen die een rol spelen in de concrete omstandigheden van het geval. Er is geen grondrecht dat voorrang heeft, beide grondrechten zijn van gelijke rangorde. Soms lijkt het of vrijheid van meningsuiting prevaleert, omdat men een redelijk belang moet aanvoeren om zich te kunnen verzetten tegen publicatie (volgens het portretrecht uit artikel 21 Auteurswet). Dergelijke belangen kunnen zijn een financieel belang, bijvoorbeeld als zijnde een bekend persoon met een zogenaamde ‘verzilverbare populariteit’, of het belang van bescherming van de privacy. In de regel is er dus geen zwaarder wegend recht, maar worden de belangen die in het geding zijn tegen elkaar afgewogen. Ook proportionaliteit en subsidiariteit spelen hierbij een rol: heiligt het doel de middelen en is het in dat concrete geval noodzakelijk of had het ook anders gekund?


Bovendien wordt ook rekening gehouden met de nieuwswaarde van een bericht: als het van algemeen belang is dat het publiek op de hoogte wordt gesteld van bijvoorbeeld misstanden in de maatschappij, dan kan privacy daar in dat geval aan ondergeschikt zijn. Ook met betrekking tot voortvluchtige criminelen, die verdacht worden van ernstige misdrijven, kan worden gezegd dat het publiceren van een foto is toegestaan. Het maatschappelijk belang dat hij daardoor snel weer opgepakt kan worden moet dan prevaleren boven de privacy van de betrokkene. Een recent voorbeeld hiervan was de zaak van Saban B.


Een zaak voor de Raad voor de Journalistiek, waarin de vrijheid van meningsuiting en privacy tegen elkaar werden afgewogen, is die van 13 maart 2009:

“Dat neemt niet weg dat bij uitzending van het materiaal dat op deze basis is verkregen, zeer zorgvuldig te werk dient te worden gegaan. Voordat tot openbaarmaking wordt besloten, moeten degenen die daarvoor journalistiek verantwoordelijk zijn, een zorgvuldige afweging maken tussen het ;belang van vrijheid van meningsuiting en het recht op privacy. Een besluit om gebruik te maken van verborgen opname-apparatuur en de opnamen vervolgens uit te zenden is slechts voldoende verantwoord, als de belangen die daarbij gediend zijn in ruime mate opwegen tegen de inbreuk die door de opnamen wordt gemaakt op rechten en rechtmatige belangen van de betrokkenen.

Zoals de Raad reeds hiervoor onder 2. heeft overwogen, is klagers naam niet vermeld en is zijn stem vervormd. Voorts zijn de uitgezonden beelden grotendeels onscherp en is klager niet herkenbaar in beeld gebracht. Bovendien heeft verweerder klager geconfronteerd met het verzamelde materiaal en hem in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Al deze omstandigheden in aanmerking genomen, bestaat dan ook geen grond voor de conclusie dat verweerder met het uitzenden van deze telefoongesprekken en beelden journalistiek onzorgvuldig jegens klager heeft gehandeld.”


Een zaak waarbij deze afweging aan de orde kwam bij de rechter is een kort geding uit 2005 tegen het Parool. De krant plaatste een foto van een halfnaakte man die een andere man omhelst bij een artikel over onveilig vrijgedrag onder Amsterdamse seropositieve homo’s. De titel van het artikel luidt: Homo’s met hiv nemen vaak risico, ‘Geen condooms in de hitte van het moment’.


De eiser stelt dat er inbreuk werd gemaakt op zijn portretrecht (artikel 21 Auteurswet), nu de indruk gewekt en openbaar gemaakt wordt dat hij behoort tot een groep seropositieve mannen in de Amsterdamse homoscene die aan onveilige seks doet. Volgens hem wordt inbreuk gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer en hij dus een redelijk belang in de zin van artikel 21 Auteurswet heeft om zich te verzetten tegen publicatie. Het recht op privacy dient volgens de eiser zwaarder te wegen dan de informatievrijheid van het Parool, nu het in deze omstandigheden gaat om een ernstige ziekte.


De verweerder stelt dat de eiser, ook al heeft hij geen toestemming gegeven voor het portret, nog geen redelijk belang heeft om zich te verzetten tegen publicatie. Ook het feit dat de foto bij het betreffende artikel is geplaatst maakt nog niet dat eiser een redelijk belang heeft, nu het artikel niks zegt over de eiser en ook niet openbaar maakt of hij aan onveilige seks doet of seropositief is. Het Parool heeft de foto geplaatst omdat artikelen waar foto’s bij staan minder abstract zijn en stelt dat dit (commerciële) belang ook onder de informatievrijheid van artikel 10 EVRM valt. Volgens het Parool wegen deze belangen zwaarder dan het recht op privacy van de eiser.


Volgens de rechter stelt de eiser terecht dat door het plaatsen van zijn foto bij het artikel inbreuk is gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer, nu de publicatie een ernstige ziekte betreft en gaat over seksueel risicovol gedrag. Wat betreft de persvrijheid en vrijheid van meningsuiting van het Parool stelt de rechter dat het hen vrij staat te berichten als zij deed en dit met foto’s te illustreren, maar dat het niet noodzakelijk was om de eiser voor dit doel herkenbaar af te beelden. Volgens de rechter had het Parool het algemeen belang ook kunnen dienen zonder de eiser in zijn belang van privacy te schenden. Op grond van deze omstandigheden oordeelt de rechter dat in dit geval het belang van de eiser bij bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan de belangen van het Parool bij persvrijheid en vrijheid van meningsuiting. Bovendien heeft de eiser een redelijk belang volgens artikel 21 Auteurswet om zich tegen de publicatie te verzetten. De aan Het Parool op te leggen veroordeling houdt een noodzakelijke en toelaatbare beperking in van haar uitingsvrijheid en voldoet daarmee aan de eisen van artikel 10 EVRM, aldus de rechter.


Hoor en wederhoor


Rechter:

Het beginsel ‘hoor en wederhoor’ is een algemeen beginsel, dat ook buiten het strafproces geldt (zie art. 6 lid 1 EVRM) [9]. Voor de vergelijking tussen uitspraken van de rechter en de Raad voor de Journalistiek wordt hier uitgegaan van het strafrecht.

Tijdens de zitting moet de rechter kennisnemen van de standpunten van OM én verdachte. Hij kan dan een afweging maken zonder dat een van de procespartijen achteraf het idee heeft dat zijn standpunt niet goed aan de orde is gekomen. De directe confrontatie tussen het OM en de verdachte zorgt er ook voor dat de waarheid boven tafel komt.

Het hangt altijd van de omstandigheden van het geval af hoe de rechter in een concrete zaak oordeelt. Een voorbeeld over hoe geoordeeld wordt over hoor en wederhoor is de zaak van 6 maart 2008:

“Buiten medeweten van verdachte heeft overleg plaatsgevonden tussen de burgemeester, de wijkagent, de huisarts, de woningbouwcorporatie en de omwonenden.

Omdat verdachte niets afwist van dit overleg heeft zij zich niet kunnen verdedigen. Haar klachten zijn voorts niet gehoord. Dit is in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor.”


Raad:

In de journalistiek is ‘hoor en wederhoor’ een basisprincipe (zie punt 17 Code voor de journalistiek). Met name wanneer beschuldigingen of verdachtmakingen gepubliceerd worden, moet de beschuldigde voldoende in staat worden gesteld om te reageren.


In de zaak van 10 september 2009 oordeelt de Raad in het geval van een column:

“De Raad stelt voorop dat aan columnisten een grote vrijheid toekomt om hun persoonlijke mening te geven over gebeurtenissen of personen, waarbij stijlmiddelen als overdrijven, chargeren en bewust eenzijdig belichten geoorloofd zijn. Zij mogen zich stellig uitdrukken. De column is een journalistiek genre waarbinnen meer is toegestaan dan in andere journalistieke genres. Echter, ook de vrijheid van de columnist kent haar grenzen. Enerzijds worden die bepaald door de wet, anderzijds door wat – gegeven de journalistieke verantwoordelijkheid – maatschappelijk aanvaardbaar is.

Klaagster heeft aangevoerd dat door verweerders ten onrechte is vermeld dat de gemeente Velsen door toedoen van oud-wethouder Maks van een overschot op de jaarrekening in een tekort van 19,2 miljoen euro duikelde. Gelet op hetgeen hiervoor omtrent de vrijheden van een columnist is overwogen, acht de Raad deze omissie niet van zodanige aard dat verweerders daarmee journalistiek onzorgvuldig jegens klaagster hebben gehandeld.

Daarbij komt dat klaagster in de gelegenheid is gesteld haar standpunt ter zake nader toe te lichten in een reactie, die door verweerders integraal is geplaatst. Ook dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

Een en ander leidt tot de slotsom dat verweerders geen grenzen hebben overschreden van hetgeen, gelet op de eisen van journalistieke verantwoordelijkheid, maatschappelijk aanvaardbaar is.”


In de zaken van 27 maart 2009 en 21 augustus 2009 oordeelt de Raad:

“De Raad stelt voorop dat bij het publiceren van beschuldigingen de journalist onderzoekt of voor de beschuldigingen een deugdelijke grondslag bestaat. De journalist past, indien dit redelijkerwijs mogelijk is, wederhoor toe bij betrokkenen die door een publicatie worden gediskwalificeerd, ook wanneer zij hierin slechts zijdelings een rol spelen. De beschuldigde krijgt voldoende gelegenheid om zonder onredelijke tijdsdruk, bij voorkeur in dezelfde publicatie, te reageren op de aantijgingen (zie punt 2.3.1. van de Leidraad van de Raad).

Ingevolge punt 2.3.4. van de Leidraad ;geldt het beginsel van wederhoor echter niet voor publicaties die kennelijk een persoonlijke mening bevatten en berichtgeving van feitelijke aard, zoals verslagen van openbare bijeenkomsten. Desalniettemin kan een dergelijke publicatie iemands belang zodanig raken dat wederhoor geboden is.”


Juridische regels per journalistieke handeling

Behalve dat de ethische regels uit de journalistieke Codes van toepassing zijn op het handelen van journalisten, hebben zij ook rekening te houden met een aantal rechtsregels. Die verschillen per handeling:


Vergaren

Bij het vergaren moet de journalist in zijn achterhoofd houden dat, hoe verleidelijk ook, hij geen gebruik mag maken van onrechtmatige handelingen zoals afluisteren en uitlokken. De journalist mag geen gesprekken afluisteren met technische hulpmiddelen, geen telefoongesprekken aftappen of zonder toestemming gegevens van andermans computers overnemen. Het relevante wetsartikel voor deze verbodsbepalingen is artikel 139 e.v. Sr. Ook is het niet toegestaan om als journalist anderen te verleiden tot onwettig gedrag om daar een verhaal over te kunnen maken. Uitlokking van een strafbaar feit is verboden. Dit is bepaald in artikel 47 Sr. Wanneer een journalist moet getuigen omdat verondersteld wordt dat deze van een misdrijf op de hoogte is, is het weigeren om de naam van een bron te noemen ook strafbaar. De journalist kan gevangenisstraf krijgen of gegijzeld worden, omdat er voor hem geen verschoningsrecht of zwijgrecht geldt, in tegenstelling tot een arts, advocaat en geestelijke enzovoorts. Een recent voorbeeld hiervan is de gijzeling van Spits-verlsaggever Koen Voskuil in 2000. [10].


Verwerken

Bij onrechtmatig verwerken moet gedacht worden aan een journalist die beledigt of beschuldigt van een misdrijf zonder daarvoor goede redenen te hebben. In het Wetboek van Strafrecht (afkorting Sr) zijn bepalingen opgenomen die laster en smaad verbieden. Artikel 266 Sr bevat het verbod op belediging. Van belediging is sprake als iemands eer of goede naam wordt aangerand. [11] In artikel 261 lid 1 respectievelijk lid 2 Sr zijn smaad en smaadschrift strafbaar gesteld, ofwel het opzettelijk iemands eer of goede naam aanranden door hem openlijk van een bepaald belastend feit te beschuldigen (smaad), hetgeen ook kan geschieden door middel van geschriften of afbeeldingen die openlijk worden verspreid (smaadschrift). [12]


Verspreiden

Verspreiden in strijd met de wet vindt onder meer plaats wanneer artikelen bijvoorbeeld aanzetten tot haat, discriminatie of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht of hun hetero- of homoseksuele gerichtheid. Dit is verboden in artikel 137 d Sr. Het openbaar maken van discriminerende uitlatingen is ook niet toegestaan. Deze verbodsbepaling staat in artikel 137 e Sr. Ook moet de journalist vermijden dat hij iemands privacy aantast. Zoals hierboven vermeld is, is dit recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer vervat in de Grondwet en het Europees Verdraag voor de Rechten van de Mens.


Rechtvaardigingsgronden voor het overtreden van de wet

De vrijheid van meningsuiting kan door een journalist worden aangevoerd als rechtvaardiging voor het overtreden van de wet. Vaak wordt de journalist dan niet veroordeeld. Maar zijn publicatie mag bijvoorbeeld niet de nationale veiligheid schenden of de gezondheid of goede zeden bedreigen.

Een andere rechtvaardigingsgrond kan een beleidsonderzoek zijn. Een journalist moet dan wel goede redenen aanvoeren, zoals dat de gezochte informatie van groot belang is en niet op een andere manier verkregen kan worden. Vervolgens moet de journalist volledige openheid geven over zijn methoden en redenen voor zijn manier van handelen [13].