Bonte Abeelen

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Bonte Abeelen is een laat gedicht van Guido Gezelle, gedateerd 12 februari 1897 en opgenomen in de dichtbundel Rijmsnoer om en om het jaar, als laatste van de elf gedichten voor de maand mei of bloeimaand'.

Tekst[bewerken | brontekst bewerken]

BONTE ABEELEN

Wit als watte, en teenegader[1]
groen, is 't bonte abeelgeblader.

Wakker als een wekkerspel[2],
wikkelwakkelwaait[3] het snel.

Groen vanboven is 't en, zonder
minke,[4] wit als melk, vanonder.

Onstandvastig volgt het, gansch[5],
't onstandvastig windgedans.

Wisselbeurtig[6], op en neder,
slaat het, als een' vogelveder.

Wit en grauw, zoo, dóór de lucht,
'bonte-abeelt' de duivenvlucht.

Volle meesterschap[bewerken | brontekst bewerken]

Het gedicht behoort tot de vele natuurimpressies die Gezelle schreef. Hij had al meer over abeelebomen of populieren gedicht. In de late periode van zijn leven was hij in het volle bezit van zijn meesterschap en beheerste hij zijn virtuoze taalkennis, waarbij hij naar eigen behoefte en poëtische noodzaak, woorden vervormde of eigen woorden uitvond.

In de 'Woordenlijst' verwees Gezelle naar de Populus nivea, de witte populier of sneeuwabeel. De boom was tevens 'bont' omdat de bladeren aan de onderkant wel wit, maar aan de bovenkant groen zijn.

Verklaring[bewerken | brontekst bewerken]

  1. terzelfdertijd
  2. beiaard
  3. vol afwisselende snelle beweging
  4. vlek of onvolkomenheid, vgl Duits 'Mangel' of Frans 'Manque'
  5. getrouw
  6. om beurten

Publicatie[bewerken | brontekst bewerken]

Het gedicht verscheen in Rijmsnoer om en om het jaar, in oktober 1897 bij Jules De Meester in Roeselare. Het is te vinden in het Verzameld dichtwerk, Deel 4, Rijmsnoer, Antwerpen, 1982, blz. 171.

Werken van of over dit onderwerp zijn te vinden op de pagina Gezelle/Bonte abeelen op Wikisource.