Doodzonde
In de katholieke traditie wordt er onderscheid gemaakt tussen doodzonde en dagelijkse zonde.[1]
Volgens de Catechismus van de Katholieke Kerk moeten drie voorwaarden tegelijk vervuld zijn om van een doodzonde te kunnen spreken: "Elke zonde die een zwaarwegende materie tot object heeft en die begaan wordt met volle kennis en weloverwogen toestemming, is een doodzonde."
Bij het begaan van een doodzonde verliest de mens de heiligmakende genade, de gemeenschap met God, en kan derhalve niet de hemel binnengaan. Degenen die in staat van doodzonde sterven worden tot de hel veroordeeld. De doodzonde kan vergeven worden door een oprecht volmaakt berouw en het sacrament van de biecht. Het volmaakt berouw (berouw over de zonden enkel omwille van een pure liefde tot God) vergeeft de zonden in doodsgevaar ook buiten de biecht. De persoon die de genade van een volmaakt berouw krijgt zal echter zonder uitzondering verlangen een oprechte biecht uit te spreken bij een priester of bisschop.[2]
Het begrip doodzonde wordt weleens verward met het begrip hoofdzonde, maar heeft een andere betekenis.