Frieslandklasse
Frieslandklasse
| ||||
---|---|---|---|---|
Hr. Ms. Friesland in 1956
| ||||
Geschiedenis | ||||
In dienst gesteld | 1953-1958 | |||
Uit dienst gesteld | 1979-1982 | |||
Algemene kenmerken | ||||
Waterverplaatsing | 3050 ton | |||
Afmetingen | 116 x 11,70 m 5,20 m diepgang | |||
Bemanning | 284-350 koppen | |||
Techniek en uitrusting | ||||
Machinevermogen | Babcock & Wilcox stoomturbines; 60.000 pk | |||
Snelheid | 36 knoop | |||
Bewapening | 4 kanonnen 120 mm 6 kanonnen 40 mm 2 raketdieptebomwerpers 2 dieptebomrekken | |||
|
De onderzeebootjagers van de Frieslandklasse werden in de tweede helft van de jaren vijftig in dienst genomen bij de Koninklijke Marine. Het ontwerp was gebaseerd op de voorgaande jagers van de Hollandklasse.
De schepen maakten onderdeel uit van de vlootuitbreidingsplannen, zoals die waren neergelegd in de defensienota 1951. Ze vervingen onder andere de voormalige Engelse torpedobootjagers van de S- en N-klassen. Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig zijn ze vervangen door de fregatten van de Kortenaerklasse. Op de Friesland na (gesloopt) zijn alle schepen verkocht aan de Peruviaanse marine.
Schepen
- Hr.Ms. Friesland (D 812) (1953-1979), Nederlandsche Dok en Scheepsbouw Maatschappij (NDSM), Amsterdam
- Hr.Ms. Groningen (D 813) (1954-1980), Nederlandsche Dok en Scheepsbouw Maatschappij (NDSM), Amsterdam
- Hr.Ms. Limburg (1956-1980), Koninklijke Maatschappij De Schelde (KMS), Vlissingen
- Hr.Ms. Overijssel (D 815) (1957-1982), Wilton Fijenoord (WF), Rotterdam
- Hr.Ms. Drenthe (D 816) (1957-1981), Nederlandsche Dok en Scheepsbouw Maatschappij (NDSM), Amsterdam
- Hr.Ms. Utrecht (D 817) (1957-1980), Koninklijke Maatschappij De Schelde (KMS), Vlissingen
- Hr.Ms. Rotterdam (D 818) (1957-1981), Rotterdamse Droogdok Maatschappij (RDM), Rotterdam
- Hr.Ms. Amsterdam (D 819) (1958-1980), Nederlandsche Dok en Scheepsbouw Maatschappij (NDSM), Amsterdam
Aandrijving
De jagers van de Frieslandklasse waren voorzien van twee ketelruimen en twee machinekamers. Beide ketelruimen waren uitgerust met twee Babcock & Wilcox ketels met regelbare oververhitter vuurhaard. Uit economisch oogpunt werd er gevaren op één ketelruim. De machinekamers waren voorzien van hoge- en lagedrukturbines en een uitschakelbare kruisvaartturbine voor economische vaart. Het vermogen bedroeg 60.000 apk. De ontwerpsnelheid bedroeg 36 knopen (zeemijl/uur), in de praktijk konden sommige eenheden zelfs 42 knopen halen.
Bewapening
De bewapening bestond uit vier kanonnen van 12 centimeter (in twee dubbeltorens), vier 40mm-mitrailleurs, twee raketdieptebomwerpers (met vier lanceerbuizen elk) voor de brug en een dieptebomrek op het halfdek. Origineel waren er zes 40mm-mitrailleurs geplaatst maar deze belasting was te groot: de schepen scheurden achter de voorste schoorsteen. De Utrecht en Overijssel werden in 1960 en 1961 uitgerust met acht torpedolanceerbuizen, in twee opstellingen aan beide zijden in de midscheeps. Later zijn deze weer verwijderd. De bemanning bestond uit 284 leden.
Boven het kombuis bevond zich een lichtraket lanceerinstallatie. Hoewel uitgerust met radar werd dit systeem nog steeds gebruikt om bij nacht te kunnen schieten.