Naar inhoud springen

Gebruiker:AnoukMacken/Kladblok

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Structuur[bewerken | brontekst bewerken]

Mijn kleine oorlog bestaat uit een losse structuur, met fragmenten van circa drie bladzijden [1]. Die fragmenten zijn grotendeels chronologisch geordend en vormen geen sluitend geheel. Elk fragment wordt op zijn beurt verder onderverdeeld in een hoofdanekdote en losse "cursief gezette aanzetten tot verhaaltjes, losse notities"[2]. Omdat de kronieken eerst gepubliceerd werden in journalistieke setting, vertonen ze weinig samenhang; ze vormen samen een panorama[3]. Het geheel is dus sterk verbrokkeld en bestaat in zijn totaliteit uit herinneringen, anekdotes, brieven, beschouwingen, etc.[4] Deze verbrokkeling hangt samen met het verbrokkelde, gefragmenteerde wereldbeeld dat na de Tweede Wereldoorlog ontstond[5]. Die verbrokkelde structuur kan slecht gedeeltelijk de waarheid weergeven, maar zo lijkt het wel alsof het om getrouwe documentatie draait[6].

Verteller[bewerken | brontekst bewerken]

Na de Tweede Wereldoorlog werd er geëxperimenteerd met het verhaal door nieuwe dingen uit te proberen met tijd, ruimte, personage en handeling. Boon droeg zijn steentje bij aan dit experiment door de rol van de verteller dubbelzinnig te maken en zo de autoriteit van die verteller te verkleinen[7]. De experimenten met romanstructuren dienden om een antwoord te vinden op de nieuwe gefragmenteerde werkelijkheid die na de Tweede Wereldoorlog verwarring zaaide onder schrijvers[8].

De verteller heeft de touwtjes in handen en manipuleert zijn personages[9]. Hij kan zichzelf gelijkschakelen met zijn personages, of afstand nemen van hen, maar hij kan ook afstand nemen van zichzelf[10]. De verteller doorbreekt dan ook regelmatig de chronologische afwikkeling van de kronieken om via "emotionele en moraliserende commentaar" zijn eigen binnenwereld te tonen[11]. In het boek worden humor en ernst voortdurend met elkaar vermengd en dat is mogelijk doordat de verteller zich kan distantiëren van zijn personages en van zichzelf, maar toch betrokken blijft bij wat er gebeurt[12]. Juist omdat de verteller betrokken blijft en zich op dezelfde lijn zet als zijn personages, geeft hij de ontoereikendheid van fictie aan en probeert hij die te doorbreken, waardoor hij ook aan geloofwaardigheid wint[13]. Een andere manier om aan geloofwaardigheid te winnen is door zichzelf niet alleen gelijk te schakelen met de personages, maar ook met de lezer, want dat lokt bijval en solidariteit uit[14]. De verteller gebruikt dit "vaardig en complex spel" om aan te tonen dat de zienswijze in Mijn Kleine Oorlog niet rechtlijnig en eenduidig is[15]. Daarnaast zijn deze meta-commentaren van de verteller een manier om aan te tonen dat "het boek een bewuste, retorische, literaire constructie is"[16].

Die metaverteller speelt een invloedrijke rol in de roman: hij heeft een belangrijke functie en wordt zelfs gewichtiger naarmate de roman vordert. Die functie bestaat erin twijfel en literaire gewetensvragen van de verteller te representeren; hij vertegenwoordigt de hele conflictstof van de roman. De vertelinstantie bestaat dus uit de verteller en de metaverteller, twee verschillende en tegenstrijdige aspecten die op ieder moment gelijktijdig aanwezig zijn[17].

In de proloog wordt de verhouding tussen de verteller en de auteur duidelijk gemaakt en dit geeft meteen aan dat het boek in ontoereikendheid en in tegenspraak is met zichzelf. Daardoor zit de roman vol contrasten en paradoxen en die zijn op hun beurt een bron van humor, sarcasme en woede [18]. In de epiloog maakt het verhaal plaats voor een aantal reflecties van de verteller, zoals over het functioneren van literatuur[19]. Het einde is met andere woorden een verzuchting over de problematiek van het vertellen. De verteller verheldert de functie van fictie, want die bestaat enkel uit verfraaiing en hij bespot "wereldvreemde letterkundigen"[20].

Stijl en taal[bewerken | brontekst bewerken]

Mijn Kleine Oorlog werd geschreven in gedreven stijl, wat gemerkt kan worden aan de vele lange, nevengeschikte zinnen die amper interpunctie bevatten[21]. Boon gebruikt dan ook een emotionele en expressieve stijl en dat wekt de illusie op alsof zijn kronieken op papier werden gezet "als hartenkreet of vanuit de buik"[22]. Die kronieken zijn kort en knallend en doen denken aan het ritme van krantenbijdragen[23][24]. Boon gebruikt voor zijn boek de volkstaal in haar zuivere en agressieve werking en volgens Staals gaat het om "ronduit avant-gardistisch proza, dat hijgt, kreunt, schreeuwt, huilt"[25] [26]. Een kroniek waar die agressieve toon sterk naar voren komt, is 'Het boek over den Oorlog' waar Boon gebruik maakt van overspannen beeldspraak en visionaire pathos[27].

In de eerste versie van Mijn Kleine Oorlog stonden veel ongepaste opmerkingen, onder andere over seks en de clerus. Boon heeft die opmerkingen eruit gehaald voor de tweede versie, hij heeft dus als het ware zijn boek 'gekuist'[28]. Dat Boon nogal brutaal schrijft, beaamt ook Willem Elsschot, die een inleiding schreef voor Mijn Kleine Oorlog: "Zijn stijl is ruw, brutaal, ongeschoold, soms plat, maar dat alles is bewust en gewild, met goede, ja met edele bedoelingen. Want Boon is een idealist, hoe eigenaardig en onburgerlijk de uiting van zijn idealisme ook zijn mag. Hij ziet zo veel onrecht, verdrukking, lafheid en kleinzieligheid om zich heen dat hij niet weet waar hij beginnen moet. Het is als vreesde hij dood te gaan vóór dat hij zijn gal heeft uitgespuwd, vóór dat hij de laatste van die duizenden larven heeft doodgetrapt"[29]

  1. Brems, H. (2006). Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur, 1945-2005. Amsterdam: Bert Bakker.
  2. Brems, H. (2006). Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur, 1945-2005. Amsterdam: Bert Bakker.
  3. De Wispelaere, P. (1987). Boon als gefrustreerde Pygmalion. In: De broek van Sartre en andere essays. (9-48). Schoten: Hadewijch.
  4. Kruithof, J.. (1977). “Mijn kleine oorlog” van Louis Paul Boon. Avantgarde?!, 27-30.
  5. Brems, H. (2006). Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur, 1945-2005. Amsterdam: Bert Bakker.
  6. Brems, H. (2006). Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur, 1945-2005. Amsterdam: Bert Bakker.
  7. Kruithof, J.. (1977). “Mijn kleine oorlog” van Louis Paul Boon. Avantgarde?!, 27-30.
  8. Brems, H. (2006). Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur, 1945-2005. Amsterdam: Bert Bakker.
  9. Vanheste, B. (1989). Want uw vijand wie is dat? mijn kleine oorlog: Louis Paul Boon als ongelovige dromer. Amsterdam: Querido.
  10. Kruithof, J.. (1977). “Mijn kleine oorlog” van Louis Paul Boon. Avantgarde?!, 27-30.
  11. Vanheste, B. (1989). Want uw vijand wie is dat? mijn kleine oorlog: Louis Paul Boon als ongelovige dromer. Amsterdam: Querido.
  12. De Wispelaere, P. (2006). Commentaar bij “Mijn kleine oorlog”: functie van de humor, de metaverteller en de lezer. Boelvaar poef, 6 (2), 63-72.
  13. Kruithof, J.. (1977). “Mijn kleine oorlog” van Louis Paul Boon. Avantgarde?!, 27-30.
  14. Kruithof, J.. (1977). “Mijn kleine oorlog” van Louis Paul Boon. Avantgarde?!, 27-30.
  15. Vanheste, B. (1989). Want uw vijand wie is dat? mijn kleine oorlog: Louis Paul Boon als ongelovige dromer. Amsterdam: Querido.
  16. Brems, H. (2006). Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur, 1945-2005. Amsterdam: Bert Bakker.
  17. De Wispelaere, P. (2006). Commentaar bij “Mijn kleine oorlog”: functie van de humor, de metaverteller en de lezer. Boelvaar poef, 6 (2), 63-72.
  18. De Wispelaere, P. (2006). Commentaar bij “Mijn kleine oorlog”: functie van de humor, de metaverteller en de lezer. Boelvaar poef, 6 (2), 63-72.
  19. Vanheste, B. (1989). Want uw vijand wie is dat? mijn kleine oorlog: Louis Paul Boon als ongelovige dromer. Amsterdam: Querido.
  20. Kruithof, J.. (1977). “Mijn kleine oorlog” van Louis Paul Boon. Avantgarde?!, 27-30.
  21. Kruithof, J.. (1977). “Mijn kleine oorlog” van Louis Paul Boon. Avantgarde?!, 27-30.
  22. Humbeeck, K. (2002). Een kramp van walg en cynische spot, brutaal geuit, decadent. In: Boon, L.P. Mijn kleine oorlog (301-440). Amsterdam: Querido.
  23. Staals, G. (2007). Frontjournalist: berichten over Mijn kleine oorlog. Boelvaar poef, 6 (2), 69-79.
  24. Peeters, K. (2002). De grote kleine schrijver. Boelvaar poef, 2, p. 43-52.
  25. De Wispelaere, P. (2006). Commentaar bij “Mijn kleine oorlog”: functie van de humor, de metaverteller en de lezer. Boelvaar poef, 6 (2), 63-72.
  26. Staals, G. (2007). Frontjournalist: berichten over Mijn kleine oorlog. Boelvaar poef, 6 (2), 69-79.
  27. Humbeeck, K. (2002). Een kramp van walg en cynische spot, brutaal geuit, decadent. In: Boon, L.P. Mijn kleine oorlog (301-440). Amsterdam: Querido.
  28. Kruithof, J.. (1977). “Mijn kleine oorlog” van Louis Paul Boon. Avantgarde?!, 27-30.
  29. Elsschot, W. (2005). Ter inleiding. In: Humbeeck, K. et al. (ed.).De atoombom en het mannetje met den bolhoed / Mijn kleine oorlog (25-27). Amsterdam: De Arbeidspers.