Gebruiker:LiseCla/Kladblok

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Patiëntenzorg in het gebouw aan de F.C. Dondersstraat[bewerken | brontekst bewerken]

Verpleging[bewerken | brontekst bewerken]

In het Ooglijdersgasthuis zijn vanaf het begin verpleegsters aan het werk geweest. Hun taak is in de loop van de tijd veranderd.

19e eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

Zoals in alle gasthuizen uit die tijd benoemden in de beginjaren de regenten en regentessen een binnenvader en binnenmoeder. De binnenmoeder had het toezicht over alle verpleegsters. De verpleging was in die tijd altijd in handen van vrouwen, die zorgzaam en dienstbaar moesten zijn. De zorg was voor hun belangrijker dan werkelijke medische verpleging. Huishouden en schoonmaken was ook een taak voor de verpleegsters en de binnenmoeder. Het takenpakket veranderde echter eind 19e eeuw. In een jaarverslag uit 1896 wordt al vermeld dat verpleegsters mochten helpen bij het vaststellen van de gezichtsscherpte van een patiënt, aan de hand van de Snellenkaart. Dat scheelde de doktoren werk en het werk van de verpleegsters werd afwisselender.[1]

20e eeuw[bewerken | brontekst bewerken]

In de loop van de tijd kwamen er ook mannelijke verplegers te werken. In 1983 is het huishouden geen taak meer voor de verpleging. Deze taak werd voor speciale schoonmaakbedrijven. De verpleging bestond ook steeds meer uit gekwalificeerd personeel. In 1974 begon het Ooglijdersgasthuis met bijscholingscursussen voor de verpleging. Toen andere ziekenhuizen hier ook interesse in gingen tonen werd er een speciale opleidingscommissie opgesteld. Hierin namen hoofdverpleegkundigen van oogheelkundige afdelingen van genoemde academische ziekenhuizen, een hoofddocente en de verpleegkundig directrice van het Ooglijdersgasthuis plaats. Zij pasten het programma steeds aan op de op dat moment bestaande behoeften. [2]

Overige patiëntenzorg[bewerken | brontekst bewerken]

Naast verpleging vonden er nog andere vormen van patiëntenzorg plaats. Zo was er onder de verpleegsters een aantal voorlezeressen die de patiënten bezig hielden tijdens hun verblijf, later werden zij vervangen door bezigheidstherapeuten. Ook was er in 1978 een part-time functie weggelegd voor een pastor. Hij schonk geestelijke bijstand aan de patiënten, die aan hem al hun ‘onuitgesproken vragen’ konden stellen. De pastor moest wel een speciale clinical training hebben gevolgd. De samenwerking tussen pastor, arts en verpleegkundige liet echter nog wat te wensen over. Daarnaast werd er in 1979 een maatschappelijk werker aangenomen, die de taak van sociale hulpverlening op zich nam. Hiervoor werd eerst beroep gedaan op de familie en vrienden van de patiënt. Ook werd er steeds meer aandacht besteed aan de vereenzaming van ouderen. De vele buitenlandse patiënten zorgden soms ook voor problemen. Een voorbeeld is te vinden in het jaarverslag van 1884. Hierin staat dat voor de vele patiënten uit Israel geen eten gekookt kon worden in het gasthuis. Ze konden het daar namelijk niet naar den ritus bereiden. Deze patiënten moesten ondergebracht worden in gastgezinnen. In 1893 werd daarom een tweede pleegzuster aangesteld die het koken van kosjer voedsel voor haar rekening kon nemen.[3]

Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]

  • (nl) Okhuisen, A. (1983) - 'Patiëntenzorg 1858-1983.' In: Hoppenbrouwers 1983, pagina 174-181
  1. Okhuisen 1983
  2. Okhuisen 1983
  3. Okhuisen 1983