Naar inhoud springen

Gebruiker:RAN20/Kladblok

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Britse hondenbelastingzegel uit 1904

Vermakelijkheidsbelasting was een belasting voor het belasten van vermakelijkheden door gemeenten. De opbrengst vloeide naar de algemene middelen en hoefde door de gemeente dus niet te worden gebruikt voor de mogelijkheden voor vermakelijkheden. Elke gemeente kon bepalen of deze belasting werd geheven, voor welke vermakelijkheden en met welke tarieven. Meestal ging het om een heffing voor bezoek van bioscopen, tentoonstellingen, toneeluitvoeringen en sportuitvoeringen. Eind jaren zeventig werd deze gemeentelijke directe belasting beëindigd. Vermakelijkhedenretributie....

Historie[bewerken | brontekst bewerken]

De Fransen.....

In 1851 was in de gemeentewet de belasting op toneelvertoningen en andere openbare vermakelijkheden onder de plaatselijke belastingen opgenomen. Sindsdien kon de opbrengst voor dekking van plaatselijke uitgaven gebruikt worden en was dat niet meer specifiek bestemd voor de armen.

Werking[bewerken | brontekst bewerken]

Hoewel de exploitant van de vermakelijkheid als belastingplichtige werd aangewezen, betaalden de bezoekers via een heffing op het toegangskaartje

De heffing vond plaats door uitgifte van gemeentelijke toegangsbewijzen en/of door een heffing op basis van de contributie, oppervlakte of andere criteria. De heffing op toegangsbewijzen, uiteenlopend van 20% tot 35%, was de grootste inkomstenbron.

Verhoging van de tarieven zorgde nog wel eens voor een conflict tussen gemeente en de organisatoren van vermakelijkheden.

[1]

Rechtsgrondslag[bewerken | brontekst bewerken]

Vermakelijkheidsbelasting kan worden geheven door gemeenten op basis van art. 2 van de Gemeentewet van 1851. Dit artikel luidde, na de enige aanpassing van 1920, als volgt:

  1. Ter zake van het houden van een hond kan van de houder een hondenbelasting worden geheven.
  2. De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden.
  3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het houden van een hond door een lid van een huishouden aangemerkt als het houden van een hond door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.


Externe link[bewerken | brontekst bewerken]