Gebruiker:SomeHuman/Mechels dialect/Woordenlijst

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Woordenlijst A-Z[bewerken | brontekst bewerken]

Deze pagina toont Mechels in een eigenzinnige spelling, ontworpen om de uitspraak te verduidelijken: Al wat men hoort wordt geschreven; elke letter(combinatie) is hoorbaar (al kan een medeklinker verdubbeld worden voor de leesbaarheid, vooral om onjuiste lezing door eerder aangeleerde spellingsregels te voorkomen). Bijvoorbeeld "Pollis": noch als de Franse herkomst "police" noch verwarrend alsof (verzekerings)"Polis"; het meervoud aangegeven als -e betekent dat de 'e'-klank toegevoegd wordt, niet dat men best 'pollise' spelt: daar foutievelijk een uitspraak als het Franse 'valise' bij in gedachten nemen, wordt door 'pollisse' voorkomen. Lees liefst alle details; besef alvast dat 'ao' en 'oa' ± klinken als in 't Engelse raw resp. Franse ombre.

Het Mechels kent ontzettend veel Algemeen Nederlandse en Zuidnederlandse woorden, veelal met typisch andere klank: AN bier is in 't Mechels beer, boer boor, boor bour, zowel bout als (eenden)bijt baot, buur beur, beurt buit, buit boat. Die klankverbanden zijn vrijwel systematisch in de hele woordenschat, dus voorspelbaar.
Maar AN beer (drek of dier) is in 't Mechels beir, een beest is een biest, wijl een beet net beet blijft. AN 'bijten, ik bijt, jij bijt, hij bijt' klinkt in het dialect als baotɘ, ik baot (beide voorspelbaar), gɘ bεt, a bεt (umlauten). AN 'baan' klinkt identiek in 't Mechels doch 'baantje' luidt bɘuntsjɘ (umlaut tot ultra-korte 'eu'); AN 'maantje' is echter geen "mɘuntsjɘ" maar wel ɘ maanɘkɘ en zowel 'maandje' als 'mondje' ɘ mɘundsjɘ.
De woordenlijst bevat een greep uit het zogenaamd Burgermechels als vanouds en hedendaags: enkele erg gebruikelijke woorden omdat de voorspelbaarheid van hun uitspraak nogal moeilijk ligt, alsook een aantal voor Mechelen (en eventueel ook de niet al te verre omgeving) typische termen, of dewelke er anders dan elders gebruikt worden. Slechts bij enkele termen staat ook de variant in het nagenoeg uitgestorven Platmechels (PM) vermeld.


A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z — Snelle A-Z navigatie kan ook onderweg.
Verklaring van taalkundige afkortingen:
  • (on)bep. (on)bepaald(e)
  • (on)gbr. (on)gebruikelijk(e)
  • enkv. enkelvoud
  • o. onzijdig genus
  • ifm. informeel
  • vgl. vergelijk, vergelijking
  • mv. meervoud
  • m. mannelijk genus
  • pej. pejoratief
  • eig. eigenlijk(e), in feite
  • pers. persoon
            (in vervoeging)
  • v. vrouwelijk genus
  • dim. diminutief
           (verkleinwoord)
  • fig. figuurlijk(e)
  • Lett. letterlijk(e)
  • A[bewerken | brontekst bewerken]

    Aanhangwagen:
    nɘ rɘmork/remork, -ɘ, -skɘ
    [FR remorque]
    Aap:
    nɘn aap, -ɘ, oppɘkɘ
    Aard:
    aad (m., geen mv. of dim.)
    Aardappelmes:
    nɘ pɘtattɘsjgeldɘr/pɘtattɘsjgellɘr, -s, -kɘ
    Aardbei:
    ɘn jeirbεεs, jeirbεεzɘ, jeirbεεzɘkɘ
    Aangezicht:
    ɘ gɘzicht, -ɘ, -ɘkɘ/-sjɘ
    Aangezicht (pej., Slang) 1:
    ɘn bakkɘs (mv. en dim. ongbr.)
    Aangezicht (pej., Slang) 2:
    nɘ smikkɘl, -s, -kɘ
    Aangezicht (pej., Slang) 3:
    nɘ smool, -ɘ, -ɘkɘ
    Aangezicht (pej., Slang) 4:
    nɘn tout, -ɘ, -ɘkɘ (eig.: Mond)
    (zie ook 'Mond')
    Aansteker:
    nɘn brike, -s, -kɘ
    [FR briquet]
    Achterwerk[1] (nogal schattig) (ifm.):
    ɘn poop, -ɘ, -ɘkɘ
    Ademen:
    aasɘmɘ, aasɘmdɘ, gaasɘmd
    Afkeer:
    nɘn degœ (mv. en dim. ongbr.)
    [FR degoût]
    Afzien (lijden):
    afzeen, zag af, afgɘzeen
    (zie ook 'Spieken')
    Ambras, geruzie 1, 2:
    kwεddɘlɘ/voddɘ (steeds mv.)
    Ambras, geruzie 3:
    ambras (steeds enkv.)
    Arm (lichaamsdeel):
    nɘn εrrɘm,[2] -ɘ, -kɘ
    Arm (behoeftig):
    εrrɘm,[2] εrrɘmɘr/εrmɘr, εrmst
    Arme man:
    nɘn εrrɘmɘ, -, (dim. ongbr.)
    Arme vrouw:
    ɘn εrmɘ, -, (dim. ongbr.)
    Armoede:
    ermœj[2] (v.)
    Armoedig:
    ermœjɘg
    Auto:
    nɘn otto/ottou, -s, -kɘ
    's Avonds:
    's aavɘs
    ...:
    ...
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    B[bewerken | brontekst bewerken]

    Baard:
    nɘn baat, twie me nɘn baat (meest gbr.)/baatɘ, bɘutsjɘ[3]
    Babyface (pej.):
    nɘn bεbbɘkɘstout, -ɘ, -ɘkɘ
    Baden (in bad indien uit vrije wil):
    ɘn bad pakkɘ, paktɘ ɘn bad, ɘn bad gɘpakt
    Bagage:
    bagɘuzjɘ (v., geen mv. of dim.)
    [FR bagage] (zie ook 'Rommelarij')
    Bakkebaard:
    ɘn fabris, -ɘ, -kɘ
    [FR favoris]
    Bakharing:
    nɘn bœksɘring, -ɘ, -skɘ
    Banaan:
    ɘn bannaan, -ɘ/bannannɘ, -ɘkɘ/bannannɘkɘ
    Bangerik 1:
    nɘ sjgrikkɘntist, -ɘ, sjgrikkɘntisjɘ
    Bangerik 2 (ifm.):
    nɘ labbɘkak/labbɘkεk, -ɘ, -skɘ
    Bangerik 3 (ifm.):
    nɘn brœksjgaotɘr, -s, -kɘ
    Barkruk:
    ɘn baarkrük, -ɘ, -skɘ
    Barst:
    nɘn bεst,[2] -ɘ, -ɘkɘ/bεsjɘ
    Bas-classe gespuis:
    sout (o., geen mv. of dim.) [soort]
    Bedelen:
    sjgœjɘ, sjgœjdɘ, gɘsjgœjd [schooien]
    Beemd:
    nɘn bempt/bemt, bemmɘnɘ/bemdɘs, bemptɘkɘ/bemmɘkɘ
    (zie ook voetnoot bij 'Hemd')
    Been (ledemaat):
    ɘn bien, -ɘ, -ɘkɘ/-tsjɘ
    Been (bot):
    ɘn bien, -ɘ, -tsjɘ
    Begijnhof:
    ɘ bɘgaonof
    Beleefd:
    bɘleifd, -ɘr, -st
    Bewegen:
    bœzjεεrɘ, bœzjεεrdɘ, gɘbœzjεεrd
    [FR bouger]
    Bij (nabij, er bij, kenmerk van)
    vóór het relevant subject:
    ba ... (ba nɘn œk, ba-j-avvɘ früt, ba nɘn aap)
    Bij (nabij, er bij)
    volgend op het [ev. verwijzend] subject:
    ... bao (daa kɘut bao, ɘr bao gεεvɘ)
    Bij iemand en dus niet alleen:
    ba-j-eemand bao
    Bij (insekt):
    ɘn bee, jɘ, -kɘ
    (zie ook 'Wondermooi')
    Bijeen graaien:
    bajien rammassεεrɘ, rammassεεrdɘ bajien, bajien gɘrammassεεrd (gbr. tautologie)
    [FR ramaser]
    Bijna:
    bɘkanst/bɘkan
    Bijvoorbeeld:
    Bɘvuibeld
    Binnensmonds verwensen (aanhoudend):
    knɘurrɘ, knɘurdɘ, gɘknɘurd[2] [knorren]
    Bisschop:
    nɘn büskop, -ɘ, -ɘkɘ
    Blaffen:
    bassɘ, bastɘ, gɘbast
    Blaas:
    ɘn blaas, blaazɘ, bloskɘ
    Bleek (lichte of weinig kleur):
    bliek, -ɘr, -st
    Bleekweide (voor wasgoed aan zonlicht):
    nɘn blaok, -ɘ, -skɘ
    (zie ook 'Bleken' (2x), 'Weken')
    Bleken (lichter maken in de zon):
    blaokɘ/œp dɘn blaok leggɘ, blεktɘ, gɘblεkt
    (zie ook 'Verschieten (verkleuren in de zon)', 'Weken')
    Bleken (lichter maken in of met vloeistof):
    bliekɘ, bliektɘ, gɘbliekt
    Bluffer, opschepper:
    nɘ sjgepzak, -ɘ, -skɘ
    Bocht (onderdeel als spoorwegrail, buis...):
    nɘ kœrp, -ɘ, -kɘ
    [FR courbe] (zie ook 'Draai / Bocht')
    Boekentas 1:
    nɘ kalpei(*), -s, -kɘ (* nasaal)
    [FR calepin]
    Boekentas 2:
    nɘ kazzak, -ɘ, -skɘ
    Boekentas (ev. schertsend):
    kabbas, -ɘ, -kɘ
    [FR cabas] (zie ook 'Draagtas')
    Bokaal:
    nɘn bokkal, -ɘ/-s, -ɘkɘ
    Bonheiden (gemeente):
    Bonnaojɘ
    Boodschap:
    ɘn kommissɘ, kommissɘs, kommissɘkɘ/kommiskɘ
    [FR commisse] (zie ook 'naar de WC gaan')
    Bord (schotel):
    ɘn talloer, -ɘ, -ɘkɘ (PM: talloeër)
    Bord (brede plank of plaat, geen schrijfbord):
    ɘn bεd,[2] -ɘ(s), -ɘkɘ
    Borstel:
    nɘn bɘustɘl,[2] -s, -kɘ
    Borst (in elke betekenis):
    ɘn bɘust,[2] -ɘ, -ɘkɘ/vrouwenborstje ook: bɘusjɘ
    Borst van vrouw (ifm., eig. Slang):
    ɘn tεt, -ɘ, -ɘkɘ
    Borsten (vrouwelijke buste) (ifm., licht pej.):
    ɘ sjgap, twie me-j-ɘ sjgap, -ɘkɘ/sjgabbɘkɘ (oneig. mv.)
    (zie ook 'Legplank')
    Borsten van miniem volume (ifm., pej.):
    ɘ plat sjgap
    Borsten van respectabel volume (ifm., licht pej.):
    nɘ kom-is-vui, (geen mv.), -kɘ
    (zie ook 'voor Rechter verschijnen', 'Voorkomen')
    Breed:
    bried, briejɘr, briedst
    Breedschouderig:
    gɘblokt, -ɘr, -st
    Breekbaar (plots en ongewoon, bvb. bij extreme koude):
    krikkɘl, -ɘr, -st
    (zie ook 'Kregelig')
    Brij:
    braggɘl
    Broeder (clerus):
    nɘn broodɘr, -s, -kɘ
    Broer, broertje 1:
    nɘn breur, -s, brürrɘkɘ
    Broer 2 (pej. aanspreking, dikwijls fig.):
    breure
    Broertje 2 (aanspreking kan fig. pej.):
    brürrɘkɘ (dim.)
    Brood:
    ɘn broed, broejɘ, broekɘ/broedsjɘ (PM: broeëd)
    Bromfiets:
    nɘn brommɘr/brœmmɘr, -s, -kɘ
    Bronchitis:
    ɘn bronsjit, -ɘ, -ɘkɘ
    [FR bronchite]
    Brouwerij:
    ɘn braovɘrao/bravvɘrao, -jɘ, -kɘ
    Bustehouder:
    nɘ sœtjei(*), -s, -kɘ (* ook nasaal)
    [FR soutien(-gorge)]
    Bustehouder (pej., Slang):
    nɘn tεttazjeir, -s, tεttazjεrrɘkɘ
    Buur, de buren:
    nɘ gɘbeur, -ɘ, gɘbürrɘkɘ
    in de Buurt (omgeving):
    in dɘ gɘbeurɘ
    Buurt (wijk) 1:
    ɘn waok, -ɘ, wεkskɘ
    Buurt (wijk) 2 (gewoonlijk pej.):
    nɘ kottεε, -s, -kɘ
    [FR côté]
    ...:
    ...
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    C[bewerken | brontekst bewerken]

    Café:
    ɘ/nɘ[N 1] stammɘnεε, -s, -kɘ
    Centiem (1/100 frank, tot 2001):
    nɘ senteem, -ɘ, sentimmɘkɘ
    Centrale Verwarming (radiator) 1:
    nɘ radiatuir, -s , radiatɘurrɘkɘ
    [FR radiateur]
    Centrale Verwarming (radiator) 2:
    ɘn Sjoffaasj, -ɘ, -ɘkɘ
    [FR chauffage]
    Centrale Verwarming (installatie):
    Sjoffaasj, -ɘ, -ɘkɘ
    [FR chauffage]
    Christus (-beeldje, of ifm.):
    Zjeusɘkɘ
    [FR Jésus]
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    D[bewerken | brontekst bewerken]

    Dakgoot 1:
    ɘn kornis/kœrnisj, kornissɘ, korniskɘ
    [FR corniche]
    Dakgoot 2:
    ɘn dεkgout, -ɘ, ɘkɘ
    Deken:
    ɘn sɘuzzɘ, -s, -kɘ
    [FR dessus (de lit)]
    Deksel:
    sjgεεl, -ɘ, -ɘkɘ/sjgeltsjɘ
    (zie ook 'Kroonkurk')
    Denken, menen, peinzen:
    paozɘ, paosdɘ, gɘpaosd
    Deur:
    duir/dui, duirɘ, dɘurrɘkɘ
    Dier:
    ɘn biest, -ɘ, biesjɘ
    (AN stam dier is geen Mechels)
    Dikwijls:
    dikkɘls/dikkɘs
    Discussiëren:
    rezzɘnεεrɘ, rezzɘnεεrdɘ, gɘrezzɘnεεrd
    (zie ook 'Redeneren')
    Dode (er viel een):
    nɘn doejɘ, doejɘ, (dim. ongbr.)
    het Dodenrijk:
    dɘ Doejɘ
    Dof (contrastarme kleuren):
    doef, doevɘr, doefst
    (zie ook 'Doof')
    Dof (niet glanzend):
    mat, -ɘr, -st
    door het Dolle heen lallen:
    raazɘ, raasdɘ, gɘraasd
    Domme actie:
    ɘn onnoezɘlɘtaot, -ɘ, -ɘkɘ [ZdNL onnozeliteit]
    Domme persoon 1:
    nɘn dou, -s, -kɘ
    Domme persoon 2:
    nɘ mɘutte, -s, -kɘ (eig.: Stierkalf)
    (zie ook 'Speelse volwassene')
    Doodmoe 1:
    kɘuzzœp (geen trappen van vgl.) [kuis op]
    (zie ook 'Op (quasi bewusteloos)')
    Doodmoe 2:
    pœmpaf (geen trappen van vgl.)
    (zie ook 'Op (quasi bewusteloos)')
    Doof:
    doef, doevɘr, doefst
    (zie ook 'Dof (contrastarme kleuren)')
    Door:
    dui
    Doorzakken:
    duizakkɘ, zaktɘ dui, duigɘzakt
    Doos:
    ɘn does, doezɘ, doezɘkɘ (PM: doeës)
    Dorp:
    ɘn dɘurrɘp,[2] dɘurrɘpɘ, dɘurpkɘ
    Dorst:
    dɘust[2] (m., geen mv. of dim.)
    Draai / Bocht:
    nɘn droa, -jɘ, -kɘ
    (zie ook 'Bocht', 'Draaibank')
    Draai rond de oren 1:
    ɘn sallɘwaasɘ, -s, -kɘ
    Draai rond de oren 2:
    ɘn safflet, -ɘ, -ɘkɘ
    Draaibank (hout- of metaalbewerkingsmachine):
    ɘn droabank, -ɘ, -skɘ
    (zie ook 'Draai / Bocht', 'Draaien')
    Draaien:
    droajɘ, droadɘ/droajdɘ, gɘdroad/gɘdroajd[N 2]
    (zie ook 'Draai / Bocht', 'Tongzoenen')
    Draaikont, (fig.) windvaan (ev. politiek) (pej.):
    nɘ kazzakkɘndroajɘr, -s, -kɘ
    [FR (tourner) casaque, o.m. wijde mantel, eertijds 'ne kazak', ev. als uit Kazachstan]
    Draagtas:
    nɘ kabbas, -ɘ, -kɘ
    [FR cabas] (zie ook 'Boekentas (ev. schertsend)')
    Drab (van koffie):
    groas (o., geen mv. of dim.)
    (is er) Drank (nodig?) (0~45° alc.):
    (is ɘr) drinkɘ (van doon?) (o., geen mv. of dim.)
    Dreadlocks:
    treskɘs
    [FR tresse] (zie ook 'Haarvlecht')
    Drempel:
    nɘn dɘurpɘl, -s, -kɘ
    Droog:
    droeg, -ɘr, -st
    Druif:
    ɘn droaf, droavɘ, drɘufkɘ
    Dwars (dom gedrag), moeilijk van begrip:
    deur dɘ komprɘneur
    [fantaisistisch FR dur de "comprenure"]
    Dwars (ontoegeeflijk gedrag):
    dweis, dweizɘr, dweist
    Dwars (tegendraads, kritisch) 1:
    tεεgɘstroem
    Dwars (tegendraads, kritisch) 2:
    tεεgɘtraveir
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    E[bewerken | brontekst bewerken]

    Een (onbepaald lidwoord):[4]
    ɘ(n) (bij o. term of dim.), nɘ(n) (m.), ɘn/'n (v.)
    (zie ook 'Oud(e)')
    Ei:
    ɘn aor, aorɘ, εrrɘkɘ/aorɘkɘ
    Eiwit (letterlijk, niet 'proteïne'):
    't wit van ɘn aor, ...twie-j-aorɘ, ...ɘn εrrɘkɘ (oneig. mv. en dim.)
    Elastiekje:
    rɘssɘurrɘkɘ (steeds dim.)
    (zie ook 'Springveer')
    Enkel:
    nɘ knoosɘl, -s, -kɘ
    Erg:
    εrg, εrrɘgɘr, εrgst
    Erg (benadrukt):
    eirrɘg, eirrɘgɘr, eirgst
    Ergens:
    eevɘranst/eevɘrans/eevɘras
    Er snel vandoor muizen:
    wegsjiezɘ, sjiesdɘ weg, weggɘsjiesd
    ...:
    ...
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    F[bewerken | brontekst bewerken]

    Familie:
    ɘn famillɘ, -s, -kɘ
    (zie ook 'Gezin 2')
    Feitelijk:
    faotɘlɘk
    Fietselastiek:
    nɘ snelbindɘr, -s, -kɘ
    Fiets:
    nɘ vɘlo/vlo/vɘlou/vlou, -s, -kɘ
    Figuur (opvallende persoonlijkheid; fysieke 'lijn'):
    ɘ figeur, -ɘ, figürrɘkɘ
    Figuur (nadruk op borstkas en schouders):
    ɘ karreur, (geen mv.), karrürrɘkɘ
    [FR carrure]
    Figuur (nadruk op houding):
    ɘ posteur, (geen mv.), postürrɘkɘ
    [FR posture]
    Figuur (opgesteld beeld, veelal van persoon):
    ɘ posteur, -ɘ, postürrɘkɘ
    [FR posture]
    Flesopener:
    nɘn aftrekkɘr, -s, -kɘ (zie ook 'Vloerwisser (dweiltuig)')
    Fluiten:
    floatɘ, floot, gɘflootɘ
    Fopspeen:
    nɘn tüttɘr, -s, -kɘ
    Frieten (stuk, soms portie):
    nɘ früt, -ɘ, -ɘkɘ (gbr. mv. stükskɘs früt)
    Frieten (type voedsel, type maaltijd):
    früt (m., geen mv. of dim.)
    Fris (weer):
    killɘg, -ɘr, -st
    Fruit:
    froat (o., geen mv. of dim.)
    ...:
    ...
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    G[bewerken | brontekst bewerken]

    Gaatje waaruit lucht/gas/vloeistof ontsnapt:
    ɘn fit, -ɘ, -ɘkɘ
    [FR fuite]
    Gat (niet als lichaamsdeel):
    ɘ gat,[1] gaatɘ, gɘutsjɘ/kottɘrkɘ
    Gat (lichaamsdeel):
    ɘ gat,[1] ons/aolɘ/uilɘ gat, -ɘkɘ/gεttɘkɘ (mv. 'gattɘ' is nogal ongbr.)
    Gat (te mijden locatie) (pej.):
    ɘ gat[1] (mv. of dim. ongbr.)
    Geen:
    gi(n), ginnɘ(n)[4] (verbogen als onbep. lidwoord)
    (je hebt iets) Gehaald:
    (g'e-d-eet) ghɘuld
    Gehaktbal (voedsel):
    nɘn bœllet, -ɘ, -ɘkɘ
    Gekromde rug:
    nɘ sjgœft/sjgœf, -ɘ, sjgœftɘkɘ/sjgœfkɘ
    [schoft]
    Geruit hemd 1:
    ɘ karroujɘ-n-em
    [FR carreaux + NL hemd]
    Geruit hemd 2:
    ɘ kobboj-em
    [EN cowboy + NL hemd]
    Gevangenis:
    ɘ gɘvang (mv. en dim. ongbr.)
    in de Gevangenis (algemeen) 1:
    in ‘t gevang
    in de Gevangenis (algemeen) 2:
    in ‘t prizon
    [FR prison]
    in de Mechelse Gevangenis:
    œp dɘ Leersɘstiewεg nümmɘrou twie (œp lozjees)
    Gewéldig! (invers) / Heel erg (normale betekenis):
    Graaf! / graaf
    [FR grave]
    Gezin 1:
    ɘ gɘzin, -ɘ, -ɘkɘ
    Gezin 2:
    ɘn famillɘ, -s, -kɘ
    (zie ook 'Familie')
    heftig Giechelen:
    gibbɘrɘ, gibbɘrdɘ, gɘgibbɘrd
    Gierige man:
    nɘn ɘurk, -ɘ, -skɘ
    Gierige vrouw:
    ɘn gierigɘ pin, -ɘ, -ɘkɘ (geijkte uitdrukking)
    Gieter:
    nɘ geetɘr, -s, -kɘ
    Glasresidu:
    glinstɘrinkskɘs (steeds dim. mv.)
    Glijbaan (in speeltuin):
    nɘ sjgoavaf, -ɘ, -kɘ
    Glijden:
    raozɘ, rεεs, gɘrεεzɘ
    Goedkoop:
    gœjɘkoep
    Goedkope waar:
    van dɘ gœjɘkoep
    GordijnhouderBron?:
    sjambrang
    Gras:
    gεs (o., geen mv. of dim.)
    Gratis:
    vɘrneet
    [voor niet]
    Gratis waar:
    van dɘ vɘrneet
    Griezelen, rillen:
    grεzzɘlɘ, grεzzɘldɘ, gɘgrεzzɘld
    Griezelig, tof (invers) / akelig (normale betekenis):
    grellɘg, -ɘr, -st
    Grijpen, graaien:
    grabbɘlɘ, grabbɘldɘ, gɘgrabbɘld
    Grijpen (in grijpbeweging):
    sjgaorɘ, sjgaordɘ, gɘsjgaord
    Grond (bvb. teelaarde):
    jeir (o., geen mv. of dim.)
    Groot:
    groet, grütter/groetɘr, grütst/groetst
    Grootlicht (motorvoertuig):
    ɘn faar, -ɘ, -ɘkɘ
    [FR phare]
    Gymnastiek:
    zjümmɘnas[N 3] (geen mv. of dim.)
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    H[bewerken | brontekst bewerken]

    Haan:
    nɘn aan, -ɘ, -ɘkɘ/ɘuntsjɘ
    (ɘuntsjɘ klinkt net als ɘundsjɘ, zie ook 'Hond')
    Haar (bezittelijk voornaamwoord):
    uir (bij v. of o. term of dim.), uire(n) (bij m. term)
    Haardos (meestal pej.):
    ɘn kallot, -ɘ, -ɘkɘ
    Haarvlecht:
    ɘn tres, -ɘ, -kɘ
    [FR tresse] (zie ook 'Dreadlocks')
    Haken (haakwerk):
    krœsjtεεrɘ/krosjtεεrɘ, krœsjtεεrdɘ, gɘkrœsjtεεrd
    Handlanger, leerjongen:
    nɘ kajou, -s, -kɘ
    Handtas:
    nɘ sakkosj, -ɘ, -kɘ
    [FR sacoche]
    Hard (elke betekenis):
    εt, -ɘr, -st
    Heet:
    iet, -ɘr, -st
    Heilig:
    aolɘg, -ɘr, -st
    Heimelijk:
    aomɘlɘk, -ɘr, -st
    Helemaal:
    ghielɘganst/ghielɘgans/ghielɘgas
    Hemd:
    ɘn em, emmɘnɘ,[N 4] emmɘkɘ
    Herenhuis:
    ɘn ierɘnoas, ierɘnoazɘ, ierɘnoazɘkɘ/ierɘnɘuskɘ
    Herinneren:
    rappɘlεεrɘ, rappɘlεεrdɘ, gɘrappɘlεεrd
    [FR rappeler]
    Hij:[5]
    a/ao/die(n)
    Hoe (welke handelswijze, toestand):
    oo
    Hoe (welke grootheid):
    œ
    Hoe doe je...:
    Oo doo-de...
    Hoe gaat het (met je) (toestand):
    Oo-j-is 't/Oo gɘu-d-ɘt (me-j-ao)
    Hoe gaat het (vooral vordering):
    Oo gaad 't ('d' hoorbaar voor 3e pers. enkv.)
    Hoe kom ik daar?:
    Oo gɘraak ɘk da?
    Hoe kom 'k dáár?:
    Oo gɘraak 'k daa?
    Hoe ver, hoe duur, hoe lang (enz.):
    œ veir, œ deur, œ lank
    Hoe was het?:
    Oo was 't? - Oo was ɘt?
    Hoesten:
    üstɘ, üstɘ, güst
    Hofstade (buurdorp):
    Ofstoajɘ
    Hond:
    nɘn ond, onnɘ, onnɘkɘ/ondsjɘ/ɘundsjɘ
    (ɘundsjɘ klinkt net als ɘuntsjɘ,[3] zie 'Haan')
    Hond (in kleutertaal):
    nɘn tei, -jɘ, -kɘ
    Hondenriem, ook voor katten:
    ɘn les, -ɘ, -kɘ
    [FR laisse]
    Hou je smoel (Slang):
    εf-d-a bakkɘs/-aa smikkɘl/-aa smool/-aan tout
    (zie ook 'Aangezicht (pej., Slang)' 1-4)
    Hooiwagen (insekt):
    meekɘbientsjɘ (steeds dim.)
    Huis:
    ɘn oas, oazɘ, oazɘkɘ/(verouderd:)ɘuskɘ
    (zie ook 'WC (inzake de meest nabije)')
    Huishuur:
    ɘn oaseur, -ɘ, -ɘkɘ
    Hun (bezittelijk voornaamwoord):
    uilɘ (bij v. of o. term of dim.), uilɘzɘ(n) (bij m.)
    Hyperactief alles bepotelend persoon:
    nɘn tantaffeir, -ɘ, -ɘkɘ/tantaffεrrɘkɘ
    [FR tant à faire]
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    I[bewerken | brontekst bewerken]

    Iemand bepaald doch ongenoemd (nogal pej.):
    dienɘn ienɘ (m.), di-j-ien (v.)
    Ijskreem:
    kreimdɘglas/kreimɘg(ɘ)las, -ɘ, -kɘ
    [FR "crème de glace" hoewel correct: crème glacée]
    Ik heb het koud:
    'k Em kao
    Ik hoor je/u niet!:
    'k Oer a ni!
    Ik zie het:
    'k Zeen 't
    Ineenknutselen, in elkaar knutselen:
    inienflansɘ, flanstɘ inien, iniengɘflanst
    Inferieure waar 1:
    bücht (m., geen mv. of dim.)
    Inferieure waar 2:
    kammɘlot (m., geen mv. of dim.)
    [FR camelote]
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    J[bewerken | brontekst bewerken]

    Jas:
    nɘ frak, -ɘ, -skɘ
    [FR frac]
    Ja toch? (na sarcastische gevolgtrekking) (inf. of onbeleefd):
    zεεkɘrs
    Jouw, Uw:[6]
    a(a(n)) / ao(n/f) / avvɘ(n) / aovɘ(n)
    ...:
    ...
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    K[bewerken | brontekst bewerken]

    Kaalkop, ook gladde 'galette' (ijskoekje):
    nɘ kletskop, -ɘ, -ɘkɘ/-kɘ
    Kaars:
    ɘn keis, -ɘ, kεskɘ
    Kaart (plan, speelkaart...):
    ɘn kaat, -ɘ, kɘutsjɘ
    (zie ook 'Kot')
    Kaas:
    nɘ keis, keizɘ, keizɘkɘ
    keis (als soortnaam geen mv. of dim.)
    Kamer (daglokaal):
    ɘn plɘuts, -ɘ, -kɘ
    (zie ook 'Plaats')
    Kamer (daglokaal tussen voorkamer en keuken):
    ɘn middɘplɘuts, -ɘ, -kɘ
    (zie ook 'Kamer (daglokaal)')
    Kamer daglokaal vooraan:
    ɘn vuiplɘuts, -ɘ, -kɘ
    (zie ook 'Kamer (daglokaal)')
    Kamer (overige):
    ɘn bad-, slaap-, vui- of achtɘrkaamɘr, -s, -kɘ
    Kamerjas:
    nɘ penwaar, -ɘ, -ɘkɘ
    [FR peignoir]
    Kapot (onherstelbaar in stukken):
    in früt, in früt vanien
    Kapotgemaakt of -geraakt (veelal verwaarloosd):
    vɘrennɘwεεrd
    Kapotgeraakt (verwaarloosd):
    gɘsjgalloddɘrd
    Kar:
    ɘn kaor,[2] -ɘ, kεrrɘkɘ
    Karamelsnoepje:
    ɘn sjik, -ɘ, -skɘ (eig.: Tabakspruim)
    [FR chiquer]
    Kast:
    ɘn kas, -ɘ, -kɘ (ook in veel samenstellingen)
    Kastanje:
    ɘn kastɘunnɘ, -s, -kɘ
    Kauwen:
    knaovɘ, knaodɘ, gɘknaod
    Kauwen op tabak:
    sjikkɘ, sjiktɘ, gɘsjikt
    (zie ook 'Tabakspruim')
    Kauwgum 1:
    nɘ langɘnaasɘm, s, -kɘ
    Kauwgum 2:
    nɘn tüttɘfrüt, -ɘ, -ɘkɘ
    Kauwgumballenautomaat:
    nɘ sjiklettɘnbak, -ɘ, -skɘ
    Keel 1:
    Keil, -ɘ, -ɘkɘ
    Keel 2 (ifm.) :
    ɘn strout, -ɘ, -ɘkɘ
    Keel 3 (Slang) :
    ɘ pεppɘkɘ (als Slang steeds dim. van paop [pijp])
    Keihard werken 1:
    travvakkɘ, travvaktɘ, gɘtravvakt
    Keihard werken 2 (ifm.):
    knœftɘ, knœftɘ, gɘknœft
    Keihard werken 3 (ifm.):
    zɘnɘ/ɘrɘ nikkɘl afdroajɘ, droajdɘ... af, ... afgɘdroajd
    Keilen (van plat steentje op wateroppervlak):
    kεtsɘ, kεtstɘ, gɘkεtst
    Kenau, vurige onhandelbare dame:
    ɘn ros (geen gbr. mv. of dim.)
    Kerel:
    nɘ keirɘl, -s, -kɘ
    Ketellapper-vertinner (ev. van deur tot deur):
    nɘ pottɘfeir, -ɘ, -ɘkɘ/pottɘfεrrɘkɘ
    [FR pot à faire] (zie ook 'Vuile persoon')
    Kikker:
    nɘ (kik)vɘus, -ɘ, -kɘ
    Kin:
    ɘn knεp, -ɘ, -ɘkɘ/-kɘ
    Kind:
    ɘ kind, -ɘrɘ, kinnɘkɘ
    Kind (jongen), kinderen (waaronder jongens):
    nɘ kadεε, kadεεjɘ, kadεεkɘ
    Kinderkuur (halsstarrig stil, bleitend of stampevoetend):
    ɘn pεt, -ɘ, -ɘkɘ
    Kinderkuur hebben (halsstarrig zwijgen, bleiten of stampevoeten):
    pεttɘ, pεttɘ, gɘpεt
    Kinderwagen 1:
    ɘn sjarret, -ɘ, -ɘkɘ
    [FR charette]
    Kinderwagen 2:
    ɘn vatteur, -ɘ, vattürrɘkɘ
    [FR voiture]
    Klaar (af):
    kleir
    Klaar (helder):
    kleir, -dɘr, -st
    Klant:
    nɘ kallant, -ɘ, -sjɘ
    Klantenkring:
    klandeesɘ
    Klaverenboer (speelkaart):
    nɘ klaavɘrɘzot, -ɘ, -ɘkɘ
    dɘn ondɘrjok (bij kaartspel prεssɘ)
    Kletsen:
    lammεεrɘ, lammεεrdɘ, gɘlammεεrd
    Kleur:
    ɘ kolluir, -ɘ, -kollɘurrɘkɘ
    [FR couleur]
    van een Kleur zijn:
    't zee broan, a zee bliek, appɘls zeen roed
    [AN zien, eig. er uitzien, waar AN zijn benut]
    Klodder, smak (bvb. mayonnaise):
    ɘn klad/klεd/klεts, -ɘ (dim. ongbr., behalve klεtskɘ)
    Kloot (testikel) (ifm., eig. Slang):
    nɘ kloet, -ɘ, -ɘkɘ
    Kloot (persoon) (pej., Slang):
    nɘ kloet, -ɘ, -ɘkɘ
    Klootzak (persoon) (pej., Slang):
    nɘ kloetsak, -ɘ, -skɘ
    harde Klop:
    nɘn dœf, -ɘ, -kɘ
    Knijpen:
    naopɘ, nεεp, gɘnεεpɘ
    Knikker:
    nɘ mèrrɘnbol/mεrrɘbol, -ɘ, -ɘkɘ
    Knorrig persoon:
    nɘ nɘurk, -ɘ, -skɘ
    Knutselen (met rommelende geluiden):
    rœffɘlɘ, rœffɘldɘ, gɘrœffɘld
    (zie ook 'Rommelen (als in een schuif)'
    Koelkast:
    ɘn aoskas, -ɘ, -kɘ
    [Lett.: ijskast]
    Koffie:
    nɘ kaffɘ, -s, -kɘ (als soortnaam geen mv. of dim.)
    Koffiebeurs:
    ɘn bɘus, bɘuzzɘ, bɘuzzɘkɘ
    Konijn:
    ɘ kornaon/konaon, ko[r]naonɘ, ko[r]nεntsjɘ
    Koning:
    nɘ kuining, -ɘ, -skɘ
    Kookpot:
    ɘn kasrol, -ɘ, -ɘkɘ
    [FR casserolle]
    Koord, touw:
    ɘn kour/koer, kourɘ/koerɘ, kɘurrɘkɘ/kœrrɘkɘ/koerɘkɘ (PM: koeër)
    Koorts:
    kɘuts, -ɘ (mv. gebruikt zoals enkv.; geen dim.)
    Kopje thee:
    ɘ zjattɘkɘ tεε
    [FR jatte]
    Koprol (bij turnen, spelen):
    nɘn toamɘljas, -ɘ, -kɘ
    [van tuimelen]
    Korf:
    nɘ kɘurf,[2] kɘurrɘvɘ, kɘurfkɘ
    Kot:
    ɘ kot, koutɘ, kɘutsjɘ
    (zie ook 'Kaart (plan, speelkaart...)')
    Kort:
    kɘut,[2] kɘuttɘr, kɘutst
    Koud/Kou:
    kaod/kao, kaovɘr, kaodst
    Koude Schotel:
    nɘ kaovɘ pla/kaopla, -s, -kɘ
    [FR plat]
    Kraag (van hemd, jas):
    nɘ reveir, -s, reverrɘkɘ
    [FR revers]
    Kraakbeen / stukje kraakbeen (vlees als voedsel):
    knɘusj / nɘ knɘusj, -ɘs, -kɘ
    (vgl. 'Zwoerd')
    Kraamkliniek, materniteit:
    ɘ moodɘroas (moederhuis)
    Kraam:
    ɘ kraam, -ɘ, krommɘkɘ
    Krassen (beschadigen):
    sjgaorɘ, sjgaordɘ, gɘsjgaord
    Kras (beschadiging):
    sjgaor, -ɘ, -sjgεrrɘkɘ
    Kregelig:
    krikkɘl/krikkɘlɘg, -ɘr, krikkɘlɘgst
    (zie ook 'Breekbaar')
    Krijsen:
    krεssɘ, krεstɘ, gɘkrεst
    Kriskras verward (slierten bvb. hoofdhaar):
    duiriengɘwεzzɘld
    [dooreen] (zie ook 'Wirwar')
    Kroonkurk:
    sjgeltsjɘ (steeds dim. en geen ander)
    (zie ook 'Deksel' [dat een alternatief dim. toelaat])
    hun Kroost (veelal pej.):
    uilɘ jœng (in die betekenis geen mv. of dim.)
    Kruimel:
    nɘ mɘuzzɘl,[2] -ɘ, -kɘ
    [morzel]
    Kruimels morsen:
    mɘuzzɘlɘ,[2] mɘuzzɘldɘ, gɘmɘuzzɘld
    [van morzel]
    Kruipen:
    kroapɘ, kroup, gɘkroupɘ
    Kruk van deur of venster:
    ɘn klink, -ɘ, -skɘ
    Kuchen:
    kœchɘlɘ, kœchɘldɘ, gɘkœchɘld
    Kwaadaardig, slecht persoon:
    nɘ sjgüllɘ,[N 5] -s, -kɘ
    Kwartier / half kwartier (7.37 30", 18.52 30"):
    ɘ kotteer, -ɘ, kottirrɘkɘ / alfkɘ (steeds enkv. dim.)
    't alfkɘ naa-j-alf acht, 't alfkɘ van dɘn zεεvɘnɘ
    Kwast (hout, boom):
    nɘ weer, -ɘ, wirrɘkɘ
    (zie ook 'Puist (zwerend)')
    Kwast, struffel:
    ɘn flɘusj/flosj, -ɘ, -kɘ
    ...:
    ...
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    L[bewerken | brontekst bewerken]

    Laag (niet hoog):
    lieg, liegɘr, liegst
    Laag (verf, vernis):
    ɘn kœsj, -ɘ, -kɘ
    [FR couche]
    Ladder:
    ɘn lier, -ɘ, -ɘkɘ/lirrɘkɘ (PM: lieër)
    Lange mantel:
    nɘ palto/paltou, -s, -kɘ
    [oorspr. RU пальто (palto), in leen door vele talen]
    Lange overjas:
    nɘ pardɘseu, -s, -kɘ
    [FR pardessus]
    Lange regenjas:
    nɘn eimpεrmejaabɘl, -s, -kɘ
    [FR imperméable]
    Lastig:
    ambetant, -ɘr, -st
    [FR ambétant]
    Legplank:
    ɘ sjgap, sjgabbɘ, sjgappɘkɘ/sjgabbɘkɘ
    (zie ook 'Borsten (vrouwelijke buste)')
    Leuvensesteenweg:
    Luivɘsɘstiewεg
    Lever:
    nɘ leivɘr, -s, -kɘ
    Licht (niet zwaar):
    lœcht, lœchtɘr, lœchtst
    Lieveheersbeestje 1 (ook wel Meikever):
    biesjɘmuilɘkɘ (steeds dim.)
    Lieveheersbeestje 2:
    livvɘniersbiesjɘ (steeds dim.)
    Lievevrouwebeeldje; Onze-Lieve-Vrouw:
    ɘ livraokɘ, -s; Ons-Livraokɘ (steeds dim.)
    Lieve-Vrouwekerk, Onze-Lieve-Vrouwekerk:
    Livraovɘkerk, Ons-Livraovɘkerk
    de kerk van Onze-Lieve-Vrouw-over-de-Dijle:
    Ons-Livraovɘ[7]
    Lijm:
    laom, twie soutɘ laom (oneig. mv., dim. ongbr.)
    Lijmen:
    laomɘ, lεmdɘ, gɘlεmd
    Lijst van raam of deur:
    nɘ sjambrant, -ɘ, -ɘkɘ
    [FR chambranle]
    Lippenrood:
    roedsɘl (geen mv. of dim.)
    Loon:
    ɘn prεε, -s, -kɘ
    Lompen:
    kloddɘ (steeds mv.)
    Long:
    ɘn lœng, -ɘ, -skɘ
    Lopen:
    loepɘ, leep, gɘloepɘ
    Loszitten van schroef (vijs):
    lootɘrɘ, lootɘrdɘ, gɘlootɘrd
    Lucht (soortnaam):
    lœcht
    Lucht (bewolktheid):
    ɘn (kleir/dœnkɘr) lœcht, -ɘ, -ɘkɘ
    eens een Luchtje scheppen:
    is in dɘ lœcht koumɘ
    Luchtband (fiets, auto...):
    nɘn band, bannɘ, bannɘkɘ
    Lucifer:
    ɘ stekskɘ, -s (steeds dim.)
    Luiaard:
    nɘ loajεt, -ɘ, -ɘkɘ
    Luiaard (pej.):
    nɘ lamzak, -ɘ, -skɘ
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    M[bewerken | brontekst bewerken]

    Maat (kameraad) (kan als aanspreking pej. zijn):
    maat, -ɘ, -ɘkɘ/mɘutsjɘ
    Manwijf, doortastende robuuste dame (aseksuele term):
    (zij is) nɘn dragondɘr, -s, -kɘ (m. ondanks geslacht)
    [oorspr. cavalerist FR régiment de dragons]
    Markt (algemeen):
    ɘn mεt,[2] -ɘ, -ɘkɘ
    Mechelse Grote Markt:
    dɘ Mεt, dɘ Groetɘ Mεt
    Mechelse Kant 1 (simpel type):
    ɘn ettɘrjεfkɘ, -s (steeds dim.)
    Meikever:
    nɘ mɘuldɘr, -s, -kɘ
    Meid (huishoudhulp):
    ɘn maosɘ, -s, -kɘ
    Meisje:
    mεskɘ (steeds dim.)
    knap Meisje (ifm.):
    ɘn fεrm greet, -ɘ, -gritsjɘ
    [griet]
    Melodie(tje):
    ɘn eir, (mv. ongbr.), εrrɘkɘ
    [FR air]
    Menopauzesymptoom (wisselend koud/warm):
    vapɘurrɘkɘs (steeds dim. mv.)
    [FR vapeur]
    's Middags:
    's noonɘs (nog gbr., naast recenter 's middags)
    [AN (verouderd) 's noenens]
    Middel (taille):
    ɘn lεε, -jɘ, -kɘ
    Mier (algemeen):
    ɘn meer, -ɘ, mirrɘkɘ
    Mier (soort: "pis-miere, mier-seycke" Kiliaan):
    nɘ meurzaokɘr, -s, -kɘ
    [ZdNL muurzeiker]
    Mijn man (ifm., licht pej.):
    die van ons
    Mijn vrouw (ifm., licht pej.):
    di van ons
    Misschien:
    müsjging/müsjgingst/müsjginst
    Moedwillig op stang jagen:
    kreitɘ, krεttɘ, gɘkrεt
    (ook: AN tergend: kreitɘlɘk)
    Mond (pej., Slang):
    nɘn tout, -ɘ, -ɘkɘ
    (zie ook 'Aangezicht')
    Mooi:
    sjgoen, sjgündɘr, sjgünst
    Morsen (vloeistof), ook Storten (afval):
    stɘuttɘ,[2] stɘuttɘ, gɘstɘut
    [storten]
    Mossel (dier):
    ɘn mossɘl, mossɘls/mossɘlɘ, mossɘlkɘ
    Mosselen (schotel):
    mossɘlɘ (steeds mv.)
    Motorfiets:
    nɘ motsiklet/motto/mottou, -s, -kɘ
    [FR motocyclette] ('motsiklet' is stilaan verouderd)
    Mouw:
    ɘn mao, -vɘ, -kɘ
    Muf:
    dœf (matig)/vɘrdœft (sterk), -ɘr, -st
    (zie ook 'Zwoel (weder) adem benemend')
    Muts (algemeen):
    ɘn pots, -ɘ, -kɘ
    Muts (bepaald type):
    titantollɘkɘ (steeds dim.)
    ...:
    ...
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    N[bewerken | brontekst bewerken]

    Naakt:
    nokt, -ɘr, -st (adj.) - nokt, -ɘ, -ɘkɘ (subst.)
    Naast elkaar:
    nɘuffɘnien
    Nadenken:
    naapaozɘ, paosdɘ naa, naagɘpaosd
    Nemen 1:
    pakkɘ, paktɘ, gɘpakt (meer gbr. dan 'nεεmɘ')
    Nemen 2:
    nεεmɘ (ik nεεm, gɘ nemt, a/zɘ/ɘt nemt), nam, gɘnoumɘ
    Neuken (Slang):
    pœppɘ, pœptɘ, gɘpœpt
    Niemand:
    neemand/neemand ni
    Niet één:
    ginnɘn ienɘ (m.), gin ien (v.)
    Niet om mee te lachen:
    van dɘ sɘrjuis
    Niet-wereldwijze vrouw:
    ɘn seut, -ɘ, -ɘkɘ
    Nieuw:
    neef, neevɘr, neefst
    Nieuwsgierig aagje (doch eerder mannelijk):
    nɘ kɘrjuizɘnuizɘmostεdpot, -ɘ, -ɘkɘ
    [ZdNL curieuzeneus + AN mosterdpot]
    Nieuwsgierigheid 1:
    kɘrjuizɘgεd [Lett.: "curieuzigheid"]
    Nieuwsgierigheid 2:
    kɘrjuizɘtaot [Lett.: "curieuziteit"]
    Nummer:
    nɘ nümmɘrou, -s, -kɘ
    [FR numéro]
    ...:
    ...
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    O[bewerken | brontekst bewerken]

    Om zeep helpen:
    vɘrmoessɘ, vɘrmoestɘ, vɘrmoest (PM: vɘrmoeëzɘ)
    (Onder)hemdje:
    ondɘrlεfkɘ, lεfkɘ (steeds dim.)
    [lijfje]
    Ondervest:
    ɘn zjillεε, -s, -kɘ
    Ongeduldig, gehaast:
    gɘpressεεrd
    Onkruid:
    onkroad (mv. en dim. ongbr.)
    Onnozel ventje:
    nɘ mεttɘkou, -s, -kɘ
    Lastige Onnozelaar:
    nɘ kwεddɘlεr, -s, -ɘkɘ
    OnvrijwilligBron?:
    stœmmɘlings
    Onzinnig bezig zijn 1:
    kleuterɘ, kleutɘrdɘ, gɘkleutɘrd
    Onzinnig bezig zijn 2:
    prüllɘ, prüldɘ, gɘprüld
    Oog:
    ɘn oeg, -ɘ, -skɘ
    Op (quasi bewusteloos):
    mɘurrɘg, ɘr, st
    (zie ook 'Doodmoe')
    Opnieuw 1:
    œpsɘvεs/œppɘvεs
    [Lett.: op zijn vers]
    Opnieuw 2:
    vanneir
    [van her]
    Opsmukken (gelaat):
    œptalloerɘ, (mv. ongbr.), œpgɘtalloerd
    type van Opvrijen (Slang):
    tεttɘkɘrɘus (o., geen mv. of dim.)
    (zie ook 'Borst (ifm, eig. Slang)', 'Wrijven 1')
    Oud(e):
    ao(d)/aovɘ(n),[8] aovɘr, aodst
    (zie ook 'Een (onbepaald lidwoord)')
    Overdrijven:
    ouvɘrdraovɘ, ouvɘrdrεεf, ouvɘrdrεεvɘ
    Overgeven (Braken) 1: (nogal ifm.)
    spaovɘ, spεεf, gɘspεεvɘ
    Overgeven (Braken) 2: (ifm.)
    gɘubbɘlɘ, gɘubbɘldɘ, gɘgɘubbɘld
    Overloop:
    nɘn allεε, -s, -kɘ
    ...:
    ...
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    P[bewerken | brontekst bewerken]

    Paard:
    ɘ pjeid, pjeirɘ, pjεrrɘkɘ/pjedsjɘ
    Paardekop:
    nɘ pjeirɘkop, -ɘ, -ɘkɘ
    Paljas (pej.):
    nɘ klœfkaffɘr, -s, -kɘ
    Paneermeel:
    sjappɘleur (m., geen mv. of dim.)
    [FR chapelure]
    Paus:
    nɘ paos, paozɘ, paozɘkɘ
    Pannenkoek:
    nɘ kœkkɘnbak, kœkkɘbakkɘ, kœkkɘbakskɘ (geen tussen-'n' in mv. of dim.)
    Pantoffel:
    nɘ slœf/slεf, -ɘ, -kɘ
    Peperkoek:
    ponkœk, -ɘ, -skɘ
    Peer:
    ɘn peir, -ɘ, perrɘkɘ
    (zie ook 'Slag met de hand of vuist naar hoofd')
    Peinzen:
    prakkɘzεεrɘ, prakkɘzεεrdɘ, gɘprakkɘzεεrd
    Penis (Slang):
    ɘn flɘusj/flosj,[N 6] -ɘ, -kɘ
    Perzik:
    ɘn pεs, pεzzɘ, pεzzɘkɘ
    Plaats (voldoende ruimte):
    plɘuts
    (zie ook 'Kamer (daglokaal)')
    Plagen:
    treitɘrɘ, treitɘrdɘ, gɘtreitɘrd
    Plakje (hesp, kaas):
    ɘn sjgel -ɘ, -ɘkɘ
    Plankenvloer:
    nɘ planchεε, -jɘ, -kɘ
    [FR plancher]
    Platendraaier:
    nɘ pikküp, -ɘ, -ɘkɘ
    [EN pick up]
    Pluche (textiel):
    plœsj (m., geen mv. of dim.)
    [FR peluche'] (zie ook 'Pluisje 2')
    Pluim, veer:
    ɘn ploam, -ɘ, plɘummɘkɘ
    Pluisje 1:
    plɘuskɘ
    Pluisje 2:
    plœsjkɘ
    [FR peluche'] (zie ook 'Pluche')
    Pluisje 3:
    plüskɘ
    Politie:
    pollis (m.,[N 7] geen mv. of dim.)
    [FR police]
    Politieman:
    nɘ pollis, -ɘ, -kɘ
    Polsketting:
    ɘn branzɘlet/brazzɘlet, -ɘ, -ɘkɘ
    [FR bracelet]
    Pop:
    ɘn pœppɘmee, -jɘ, -kɘ
    (zie ook 'Zwaargeschminkte vrouw')
    Poppenkast:
    ɘn pœppɘkas, -ɘ, -kɘ
    Portie mosselen:
    ɘn spousɘ/spous mossɘlɘ, spousɘs, spousɘkɘ/spouskɘ
    Potlood:
    ɘ kɘrjon, -ɘ, -ɘkɘ
    [FR crayon]
    Pracht en praal:
    groetɘ sjisji (m., geen mv. of dim.)
    [FR chichi]
    een Praatje maken:
    ɘ klappɘkɘ doon, dεε-j-ɘ-klappɘkɘ, ɘ klappɘkɘ gɘdaan
    Praten:
    klappɘ, klaptɘ, gɘklapt
    (Mechels kent 'Praten' niet, maar zie 'Prater(tje)'
    Prater(tje):
    nɘ praatɘr, -s, prɘutsjɘ
    (maar zie 'Praten')
    Prietpraat:
    fantɘrlok (m., geen mv. of dim.)
    [FR ventriloque]
    Prikkeldraad:
    nɘ pinnɘkɘsdraad/pinnɘkɘsdrεd, pinnɘkɘsdroajɘ, pinnɘkɘsdrɘudsjɘ
    Pruilen, mokken:
    mœnkɘ, mœnktɘ, gɘmœnkt
    Prutsen:
    fœffɘlɘ, fœffɘldɘ, gɘfœffɘld
    (zie ook 'Vals spelen, knoeien (zwendel) 1')
    Puist:
    ɘn pɘust, -ɘ, pɘusjɘ
    Puist (verhoging):
    nɘn bœbbɘl, -s, -kɘ
    Puist (zwerend):
    nɘ weer, weerɘ, wirrɘkɘ
    (zie ook 'Kwast (hout, boom)')
    Pyjama:
    nɘ pizjɘma
    ...:
    ...
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    Q[bewerken | brontekst bewerken]

    Qua (iets):
    wa(-d-eet) aangaa
    ...:
    ...
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    R[bewerken | brontekst bewerken]

    Rammeling:
    ɘn tœffɘling, -ɘ, -skɘ
    Rechter (Gerecht):
    nɘ zjeuzj, -ɘs, -ɘkɘ
    voor Rechter verschijnen:
    vui koumɘ, kwam vui, vui gɘkoumɘ
    (zie ook 'Borsten van respectabel volume')
    Redeneren:
    rezzɘnεεrɘ, rezzɘnεεrdɘ, gɘrezzɘnεεrd
    [FR raisonner] (zie ook 'Discussiëren')
    Regen:
    nɘ reigɘ, -s (geen dim.)
    ferme Regendruppels:
    bloskɘs (eig.: Blaasjes)
    opvouwbare plastieken Regenmantel:
    nɘ kaawεε, -s, -kɘ
    [merknaam K-Way]
    Regenzeil:
    ɘn basj, -ɘ, -kɘ
    [FR bâche]
    Reis 1:
    ɘn raos, raozɘ, rεskɘ
    Reis 2:
    ɘn vajɘuzjɘ, -s, -kɘ
    [FR voyage]
    Reizen 1:
    œp raos/vajɘuzjɘ gaan... ...gɘwest zaon
    [AN reis, FR voyage]
    Reizen 2:
    raozɘ, raosdɘ/rεsdɘ, gɘraosd/gɘrεsd
    [vrij recent in leen van AN]
    Rem:
    nɘ frein, -s, -ɘkɘ (niet nasaal)
    [FR frein]
    Remmen:
    freinɘ, freindɘ, gɘfreind
    [FR freiner]
    Richtingaanwijzer:
    nɘ pinkɘr, -s, -kɘ
    Rij (rauwe eieren):
    ɘn rao (rao-j-aorɘ), -jɘ, -kɘ
    Rij wachtende mensen:
    ɘn root, -ɘ, -ɘkɘ
    Rijden:
    raojɘ, rεε, gɘrεεjɘ
    flink snel Rijden:
    duipeirɘ
    Rijk (bezit):
    raok, -ɘr, -st
    Rijk (domein):
    raok, -ɘ, rεkskɘ
    Rochel:
    ɘn floam, -ɘ, flɘummɘkɘ
    Roerzeef:
    nɘ pasvit, -ɘ, -ɘkɘ
    [FR passe-vite]
    Roken (overg.):
    smourɘ, smourdɘ, gɘsmourd (PM: smoeëre)
    Roken (onoverg., pej.):
    dœmpɘ, dœmptɘ, gɘdœmpt
    (...en heel de) overige hoop Rommel:
    (...en iel dɘn) battaklang (mv. en dim. ongbr.)
    Rommelarij:
    bɘgɘuzzɘ (v., geen mv. of dim.)
    [FR bagage] (zie ook 'Bagage')
    Rommelen (als in een schuif):
    rœffɘlɘ, rœffɘldɘ, gɘrœffɘld
    (zie ook 'Knutselen')'
    Roodharige:
    ɘn sjgoen rossɘ (v.)/nɘ lillɘkɘ rossɘ (m.), -, rossɘkɘ
    Rotzooi:
    nɘn annɘkɘsnest
    [Lett.: haantjesnest]
    Ruit:
    ɘn roat, -ɘ, rɘutsjɘ
    Ruitentien (speelkaart):
    ɘn kœkkɘteen, -ɘ, -ɘkɘ
    dɘ blekkɘteen[N 8] (bij kaartspel wippɘ)
    Ruziën (alsof de vonken eraf slaan):
    vœnkɘ, vœnktɘ, gɘvœnkt
    ...:
    ...
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    S[bewerken | brontekst bewerken]

    Sabbelen:
    sεbbɘlɘ, sεbbɘldɘ, gɘsεbbɘld
    Santenkraam (pej.):
    nɘ santɘbœttik, -ɘ, -skɘ
    Schaar:
    ɘn sjgeir, -ɘ, sjgerrɘkɘ
    Schaatsen 1:
    sjgoffɘrdoanɘ raozɘ, rεεs sjgoffɘrdoanɘ (ongbr.), sjgoffɘrdoanɘ gɘrεεzɘ
    (zie ook 'Glijden')
    Schaatsen 2:
    sjgoffɘrdoanɘ, sjgoffɘrdoandɘ (ongbr.), gɘsjgoffɘrdoand
    Schaatsen 3:
    sjgɘutsɘ, sjgɘutstɘ, gɘsjgɘutst
    Schaduw (-beeld):
    nɘ sjgaadüw, -ɘ (dim. ongbr.)
    in de Schaduw (van iets):
    in dɘ lœmmɘr (m., geen mv. of dim.)
    [FR l'ombre]
    in de Schaduw (toestand):
    in dɘ lœmmɘrtɘ (v., geen mv. of dim.)
    [FR l'ombre]
    Schoen:
    nɘ sjgoon, -ɘ, sjgœntsjɘ
    Schommel:
    nɘn bœsjkammɘrεε, -jɘ/-s, -kɘ
    Schommel voor een groep:[N 9]
    nɘ kakkɘwalk, -ɘ, -skɘ
    Schoorsteenveger:
    nɘ sjgaoveigɘr,[N 10] -s, -kɘ
    [Lett.: schouwveger]
    Schoppenboer (speelkaart):
    nɘ sjgüppɘzot, -ɘ, -ɘkɘ
    dɘ jok (bij kaartspel prεssɘ)
    Schors (van boom):
    sjgɘus[2] (o, geen mv. of dim.)
    Schort:
    nɘ vɘusjgœt, -ɘ, -ɘkɘ
    [ZdNL voorschoot]
    Schorseneer:
    nɘ sjgɘussɘnεεl,[2] -ɘ, -ɘkɘ
    Schoteltje:
    sœttaskɘBron? (gbr. dim.)
    Schouder:
    ɘn sjgaovɘr, -s, -kɘ
    Schrikken:
    vɘrsjgeetɘ, vɘrsjgout, vɘrsjgoutɘ[N 11]
    (zie ook 'Verschieten (verkleuren in de zon)')
    Schuim:
    sjgoam (o, geen mv. of dim.)
    Sector (handel, nijverheid):
    braonsj, -ɘ (ongbr. dim.)
    [FR branche]
    Sierrand, bies:
    ɘn bees, beezɘ, beeskɘ/beezɘkɘ
    de Sint-Romboutskathedraal:
    Sint-Rœmbεts[7]
    de Sint-Romboutsparochie:
    dɘ parrochɘ van Sint-Rœmbεts
    de Sint-Romboutstoren:
    dɘn Tourɘ[7]
    Sjaal:
    nɘ sjal, -ɘ, -ɘkɘ
    Slab(betje):
    ɘn bavvet, -ɘ, -ɘkɘ
    [FR bavette]
    Slag met de hand of vuist naar hoofd:
    ɘn peir, -ɘ, -ɘkɘ
    (AN peer is als vrucht ɘn peir, -ɘ, perrɘkɘ)
    Slager / Slagerij:
    nɘn bienavvɘr, -s, -kɘ
    ɘn bienavvɘrao, -jɘ, -kɘ
    [beenhouwer / beenhouwerij]
    Slagroom:
    kreimfresj (m., geen mv. of dim.)
    [FR crème fraîche]
    Slapen (ifm.):
    maffɘ, maftɘ, gɘmaft
    Slenteren:
    stεssɘlɘ, stεssɘldɘ, gɘstεssɘld
    (zie ook 'Stijfsel sprenkelen (wasgoed)')
    Slijmen (vleien):
    fliemɘ, fliemdɘ, gɘfliemd (PM: flieëme)
    Slipper:
    nɘ slεts, -ɘ, -kɘ
    Smeerpoets:
    voalεt, -ɘ, -ɘkɘ
    (ook fig.: 'Pervert', sterker synoniem: smeirlap)
    (zie ook 'Vuile man)
    Smerig:
    smeirɘg, -ɘr, -st
    (zie ook bij 'Smeerpoets')
    dunne Snede (voedingswaar behalve brood):
    ɘn sjgel, -ɘ, -ɘkɘ
    Sneetje brood:
    nɘn boutɘram, -ɘ, -ɘkɘ
    Snelvuurwapen:
    ɘn mitrajet, -ɘ, -ɘkɘ
    [FR mitraillette]
    Snijden:
    snaojɘ, snεε, gɘsnεεjɘ
    Snoeven:
    stœffɘ, stœftɘ, gɘstœft
    Snoever:
    nɘ stœffɘr, -s, -kɘ
    (zie ook 'Zakdoekje')
    Snuffelen (door onbescheiden mens) (pej.):
    snollɘ, snoldɘ, gɘsnold
    Snuit:
    snoat, -ɘ, snɘutsjɘ
    Snuiten:
    snüttɘ, snüttɘ, gɘsnüt (vgl. AN snuiten, snoot, gesnoten)
    Sommige:
    sœmmɘgtɘ/sœmmɘgstɘ
    Soort:
    ɘ sout, -ɘ (dim. ongbr.)
    Spatader:
    ɘn farris, -ɘ, -kɘ
    [FR varice]
    Spatten met (nogal) veel druppels:
    drεssɘ, drεstɘ, gɘdrεst
    [AN drassig is Mechels 'drεssɘg']
    Speekmedaille:
    ɘn spiekmaddɘullɘ, -s, -ɘkɘ
    Speel- en elke verharde open binnenplaats:
    ɘn koer, -ɘ, kœrrɘkɘ
    Speels schijnvechten:
    fikfakkɘ, fikfakte, gɘfikfakt
    Speelse volwassene:
    nɘ mɘuttɘ, -s, -kɘ (eig.: Stierkalf)
    (zie ook 'Dom persoon 2')
    Spel:
    ɘ spel, spεεlɘ, spellɘkɘ
    Speld:
    ɘn spεl, -ɘ, -ɘkɘ
    Spieken:
    afzeen, zag af, afgɘzeen
    (zie ook 'Afzien (lijden)')
    Spinazie:
    spinɘuzzɘ (m., geen mv. of dim.)')
    Spreken 1:
    klappɘ, klaptɘ, gɘklapt
    (zie ook 'Praten')
    Spreken 2:
    sprεεkɘ,[N 12] sprak, gɘsproukɘ
    (zie ook 'Praten')
    Springveer:
    nɘ rɘssoar, -s, rɘssɘurrɘkɘ
    (zie ook 'Elastiekje')
    Spuwen:
    spiekɘ, spiektɘ, gɘspiekt
    Stortplaats:
    ɘ stɘut[2] (mv. en dim. ongbr.)
    Staaf in metaal, met rond profiel:
    ɘn baar, -ɘ, borrɘkɘ
    Station:
    ɘn staasɘ, -s, -kɘ
    Statie (kruisweg):
    ɘn staasɘ, -s, -kɘ
    Stelen (ifm.) 1:
    pikkɘ, piktɘ, gɘpikt
    Stelen (Slang) 2:
    rattɘ, rattɘ, gɘrat
    Stelen (graaien) (Slang):
    (weg)zjoorɘ, zjoordɘ (weg), (weg)gɘzjoord
    [allicht FR Argot chouraver]
    Stijfsel sprenkelen (wasgoed):
    stεssɘlɘ, stεssɘldɘ, gɘstεssɘld
    (zie ook 'Slenteren')
    Step:
    ɘn trottinnet, -ɘ, -ɘkɘ
    [FR trottinette]
    Sterven:
    stɘurrɘvɘ/stɘurvɘ, steerf, gɘstɘurrɘvɘ
    Stoep:
    nɘn bordeur, bordeurɘ, bordürrɘkɘ
    [FR bordure]
    Stommeling:
    nɘ stœmmɘrik, -ɘ, -skɘ
    Stommiteit:
    ɘn stœmmɘtaot, -ɘ, (dim. ongbr.)
    Stoofvlees (rundsvlees):
    stoufkrabbɘ (mv. en dim. ongbr.)
    Stoofvlees (paardenvlees):
    sjgep (mv. en dim. ongbr.)
    (Stoom)strijkijzer:
    ɘ (stoem)straokaozɘr, -s, -kɘ
    Stopcontact:
    ɘn prees, preezɘ, preezɘkɘ/priskɘ
    [FR prise]
    Struikelen 1:
    strümpɘlɘ, strümpɘldɘ, gɘstrümpɘld
    Struikelen 2:
    strœnkɘlɘ, strœnkɘldɘ, gɘstrœnkɘld
    Struis:
    stroas, stroazɘr, stroast
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    T[bewerken | brontekst bewerken]

    Taal:
    taal, -ɘ, tɘultsjɘ
    Tabakspruim:
    ɘn sjik, -ɘ, -skɘ
    [FR chique] (zie ook 'Karamelsnoepje')
    Tafelkleed in geplastificeerd textiel:
    nɘn twalsirεε, -jɘ, -kɘ
    [FR toile cirée]
    Tafelvoetbal (het tuig):
    ɘn kikkɘrkas, -ɘ, -kɘ
    [EN kicker] (zie ook 'Kast')
    Tafelvoetbal spelen:
    kikkɘrɘ, kikkɘrdɘ, gɘkikkɘrd
    [EN kicker]
    Tas koffie:
    ɘn zjat kaffɘ, zjattɘ, zjattɘkɘ
    [FR jatte]
    Tateren, uitvoerig uitleggen (Slang):
    z'n/'r bakkɘs afdroajɘ, droajdɘ... af, ... afgɘdroajd
    Teen:
    nɘn tien, -ɘ, -ɘkɘ/-tsjɘ (knoflook: alleen tientsjɘ)
    Tegenwoordig:
    serrɘwourɘg
    Televisie:
    nɘn tellɘveesɘ, -s, -ɘkɘ
    Tentoonstelling:
    ɘn ekspozzeesɘ, -s, -kɘ
    Terug, weerom:
    vɘrrœm/vrœm
    Tesamen, Bijeen:
    bajien
    een Tikkeltje te (donker, veel...):
    ɘ tikkɘlkɘ/tikkɘltsjɘ tɘ ... (steeds dim.)
    Tin:
    ten
    Tobbe (voor water) in metaal:
    nɘn basseng, -s, skɘ
    (koude) Tocht (wind):
    nɘ kaovɘn trek, nɘn trek, (geen mv.), (ɘ kaod) trekskɘ
    Toestroom van volk (veelal herhaaldelijk):
    ɘn bɘgankɘnis, -ɘ (geen dim.)
    Toog:
    nɘn toeg, -ɘ, -skɘ
    Toogpraat:
    nɘn toegklap, (mv ongbr.), -kɘ
    Toon:
    nɘn toen, -ɘ, -ɘkɘ/-tsjɘ
    ferm Tongzoenen (ifm., eig. Slang):
    ɘn tœng/ɘ tœngskɘ droajɘ
    (zie ook 'Draaien')
    Total Loss:
    nɘ peirtottal (mv. en dim. ongbr.) (voertuig, ongeval)
    peirtottal zaon (vermoede toestand voor verzekering)
    [FR perte totale]
    Treuzelen, dralen (ook aldus slenteren):
    taffɘlɘ, taffɘldɘ, gɘtaffɘld
    Trui:
    nɘn troa, -s/-jɘ, -kɘ
    Tweedehandswaar:
    ɘn okkɘuzjɘ, -s, -kɘ
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    U[bewerken | brontekst bewerken]

    Uit:
    oat
    Uiteraard:
    vanaogɘs
    [ZdNL vaneigens]
    Uurwerk (algemeen):
    ɘn ɘurlɘuzjɘ,[2] -s, -ɘkɘ
    [FR horloge]
    Uurwerk (pols-, zak-):
    ɘn lɘuzzɘ,[2] -s/lɘuzjɘs, -ɘkɘ/lɘuzjɘkɘ
    [verbasterd FR horloge]
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    V[bewerken | brontekst bewerken]

    Vaantje (vlaggetje) 1:
    vɘuntsjɘ, -s (steeds dim.)
    Vaantje (vlaggetje) 2:
    nɘ wimpɘl, -s, -kɘ
    Vaart (kanaal):
    ɘn vaat, -ɘ, -ɘkɘ
    Vals spelen, knoeien (zwendel) 1:
    fœffɘlɘ, fœffɘldɘ, gɘfœffɘld
    (zie ook 'Prütsen')
    Vals spelen, knoeien (zwendel) 2:
    trisjεεrɘ, trisjεεrdɘ, gɘtrisjεεrd
    [FR tricher]
    Varen (op water):
    veirɘ, voor, gɘveirɘ
    Varen (het lot ervaren):
    (goo/slεcht) vaarɘ, veer, gɘvaarɘ
    (iemand) Vastgrijpen, aanklampen:
    vastsjgaorɘ, sjgaordɘ vast, vastgɘsjgaord
    Vat (ton):
    ɘ vat, vaatɘ, vɘutsjɘ
    Vechten 1:
    vichtɘ, vœcht, gɘvœchtɘ
    Vechten 2:
    battɘrɘ, battɘrdɘ, gɘbattɘrd
    [FR battre]
    Vechten 3 (ifm.):
    bɘustɘlɘ,[2] bɘustɘldɘ, gɘbɘustɘld (eig. Borstelen)
    Vechten 4 (ifm.):
    malkandɘr/mɘkandɘr afrɘussɘ, rɘustɘ af, afgɘrɘussɘ (eig. Mekaar afwrijven)
    Veel:
    vuil, mier, miest
    Veel beter, meer, ouder...:
    vuil beitɘr, mier, aovɘr...
    Veiligheidsspeld:
    ɘn toospεl, -ɘ, -ɘkɘ
    Venijnig:
    vɘnaonɘg, -ɘr, st
    Vensterluik:
    ɘn blaffɘteur, -ɘ, blaffɘtürrɘkɘ
    Ventiel:
    ɘn sœppap/sjœppap, -ɘ, -ɘkɘ
    [FR soupape]
    Verbandgaas:[N 13]
    nɘ sparrɘndrap, -ɘ, -ɘkɘ
    [FR sparadrap]
    Verfrommeld:
    vɘrfrœmmɘld
    Verkoudheid:
    ɘn valling, -ɘ, -skɘ
    Verkoudheid met lopende neus:
    ɘn snotvalling, -ɘ, -skɘ
    Verkreukeld (rimpelig):
    vɘrrümpɘld
    Verkreukeld (uitgerokken):
    oatgɘlεbbɘrd
    Verlangend kijken:
    lœnkɘ, lœnktɘ, gɘlœnkt
    Vermoeidheid:
    ɘn meugtɘ (geen mv. of dim.)
    Verschieten (verkleuren in de zon):
    vɘrsjgeetɘ, vɘrsjgout, vɘrsjgoutɘ
    (zie ook 'Bleken (lichter maken in de zon)', 'Schrikken')
    Verwarrend tekenen (vooral door peuters):
    kribbɘlɘ, kribbɘldɘ, gɘkribbɘld
    Verweerd:
    afgɘrœffɘld
    Vlees:
    vlies (o., geen mv. of dim.)
    Vlinder:
    nɘ peipɘl, -s, pεεpɘlkɘ
    Vloerwisser (dweiltuig):
    nɘn aftrekkɘr, -s, -kɘ
    (zie ook 'Flesopener')
    Voetje-voor-voetje vooruitgaan:
    sjεffɘlɘ, sjεffɘldɘ, gɘsjεffɘld
    Zich Voetje-voor-voetje bewegen:
    rondsjεffɘlɘ, sjεffɘldɘ rond, rondgɘsjεffɘld
    Voetpadtegel:
    nɘn dal, -s, -ɘkɘ
    [FR dalle]
    Volgend(e) (keer, maandag, week, maand, jaar):
    tɘnɘustɘ (kie, mɘundag, weik, mɘund, jaar)
    [Lett.: te naaste]
    Voor ('bedoeld voor'):
    vɘu
    Voor ('plaatsing voor'):
    vui
    Voorkomen (subst.):
    ɘ vuikoumɘ (geen mv. of dim.)
    (zie ook 'Borsten van respectabel volume')
    Voorstel 1:
    ɘ vuistel, -ɘ, -ɘkɘ
    Voorstel 2:
    ɘn propposseesɘ, -s, -kɘ
    [FR proposition]
    Vooruit / Achteruit:
    vɘroat / achtɘroat
    Voor/Achterruit:
    vui-/achtɘrroat, -ɘ, vui-/achtɘrrɘutsjɘ
    Vork:
    ɘ vɘrket, -ɘ, -ɘkɘ
    [FR fourchette]
    het (systematisch) Vreemd gaan:
    aanaovɘrao (v., geen mv. of dim.)
    [Lett.: aanhouderij]
    Vroeg:
    vreug, -ɘr, -st
    Vrouw:
    ɘn vrao, -vɘ, -kɘ
    Vuil:
    ɘt voal, (geen mv), vɘultsjɘ (substantief)
    voal, -ɘr, vɘulst (adjectief)
    Vuile man:
    nɘ pottɘfeir, -ɘ, -ɘkɘ/pottɘfεrrɘkɘ
    [FR pot à faire]
    (zie ook 'Ketellapper-vertinner', 'Smeerpoets')
    Vuistslag in aangezicht:
    vœnk, -ɘ, -skɘ
    Vuistslag(en) geven:
    tœkkɘ, tœktɘ, gɘtœkt
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    W[bewerken | brontekst bewerken]

    Waar (handelswaar of eigen materieel):
    marsjandees, (geen mv.), marsjandiskɘ
    [FR marchandise]
    Waarom (leg eens uit, welke reden):
    warrœm
    Waartoe (welke bedoeling):
    vɘuwa/wavvui
    Wandelen door modder:
    dabbɘ, dabtɘ, gɘdabt
    Warmbloedig persoon:
    nɘn ietɘn tien, ietɘ tienɘ, iet tienɘkɘ/tientsjɘ
    [Lett.: een hete teen]
    Washandje:
    ɘ lavvet, -ɘ, -ɘkɘ
    [FR lavette]
    Wastafel, gootsteen:
    nɘ pœmbak, -ɘ, -skɘ
    [ZdNL pompbak]
    Wat voor een soort volk (veelal pej.):
    Wa sout volk
    Water dat kookt:
    da brœbbelt
    Waterketel:
    nɘ moerɘ, -s, -kɘ (PM: moeër)
    Wat moet je hebben?:
    Wa mœt emme?
    naar de WC gaan (eufemisme):
    ɘn kommissɘ doon
    (zie ook 'Boodschap')
    WC (algemeen):
    ɘ wεεsεε, -s, -kɘ / ɘ twallet, -ɘ, -ɘkɘ
    [WC / FR toilette]
    WC (inzake de meest nabije):
    dɘ koer, koerɘ, kœrrɘkɘ (bep. lidwoord gbr.)
    (zie ook 'Speel- en elke verharde open binnenplaats')
    't ɘuskɘ (bep. lidwoord gbr., steeds dim.) [Lett.: huisje]
    WC doorspoelen:
    sjassɘ, sjastɘ, gɘsjast
    [FR tirer la chasse d'eau]
    Week (7 dagen):
    ɘn weik, -ɘ, -skɘ
    Week (zacht):
    wiek, -ɘr, -st
    Weken (zacht maken in stille vloeistof):
    wiekɘ, wiektɘ, gɘwiekt
    Weken (vuil losmaken in stille vloeistof):
    waokɘ/in dɘ waok zettɘ, wεktɘ, gɘwεkt
    Weinig:
    waoneg, mindɘr, minst
    Welk(e) (soort...):
    Wa-f-vɘu(-j-ɘ sout...), Wa-f-vɘu (sout...)
    [wat voor (een)]
    Wenen (algemeen):
    sjgrievɘ, sjgriedɘ, gɘsjgried
    [Lett.: schreeuwen] (betekent niet 'roepen')
    Wenen (uitbundig):
    bleitɘ, blεttɘ, gɘblεt
    flink snel Werken (of rijden) (ifm.):
    bɘuzzɘ gεεvɘ, gaf bɘuzzɘ, bɘuzzɘ gɘgεεvɘ
    Werkmansdraagtas voor lunchbox:
    nɘ sjgoofsak, -ɘ, -skɘ
    [schaft+zak]
    Wij:
    we/wao/waole
    Wind laten:
    prottɘ, prottɘ, gɘprot
    Wirwar:
    nɘ wεzzɘl, -s, -kɘ
    Wondermooie knikker (kinderspel):
    ɘ beekɘ (steeds dim.)
    (zie ook 'Bij, bijtje')
    Wondermooi lief meisje:
    ɘ beekɘ (steeds dim.)
    (zie ook 'Bij, bijtje')
    Wonen:
    woenɘ, woendɘ, gɘwoend
    Wortelpuree:
    wɘuttɘlɘstœmp[2] (m., geen mv. of dim.)
    Wrijven 1:
    rɘussɘ, rɘustɘ, gɘrɘust
    Wulk:
    nɘ kεrrɘkol, -ɘ, -ɘkɘ
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    X[bewerken | brontekst bewerken]

    mɘuttɘ(kɘs)kneejɘ 
    
    X-benen:
    mɘuttɘkneejɘ, mɘuttɘkneekɘs (v., steeds mv.)
    (ook oneig. dim. mɘuttɘkɘskneejɘ of extra mɘuttɘkɘskneekɘs)
    ...:
    ...
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    Y[bewerken | brontekst bewerken]

    Yacht:
    nɘ plɘzeerboet, -e, -sje/
    ...:
    ...
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    Z[bewerken | brontekst bewerken]

    Zagen, Zeveren 1 (Slang):
    mεmmɘ, mεmdɘ, gɘmεmd
    Zagen, Zeveren 2 (ifm.):
    sjgɘurrɘpɘ, sjgɘur(rɘ)ptɘ, gɘsjgɘur(rɘ)pt
    Zakdoek:
    zakdœk/zεkkɘndœk, -ɘ, -skɘ
    Zakdoekje met tip uit linkerbovenzakje:
    ɘ stœffɘrkɘ (dim. gbr.)
    (zie ook 'Snoever')
    Zak in jas of broek:
    tεs, -ɘ, -kɘ
    Zee:
    ɘn zie, -jɘ, -kɘ
    Zeef (keukengerei):
    tempst/temst, -ɘ, -ɘkɘ
    Zeef (algemeen):
    zift, -ɘ, -ɘkɘ
    Zeeppoeder:
    zieppœjɘr (mv. en dim. ongbr.)
    Zeggen:
    zeggɘ, zεε, gɘzei (vgl. AN zeggen, zei, gezegd)
    Zetel:
    nɘ fɘtɘul, -s, -ɘkɘ
    [FR fauteuil]
    Zetpil:
    nɘ süppositwaar, -s, süppositwarreke
    [FR suppositoire]
    Zij, die (v.):[5]
    ze/za/zao/di/dee (enkv.), ze/zaole/di/dee (mv.)
    Zij (pej.[vooral enkv.]. Eig. Platmechelse taalfoutjes):[5]
    zuir (v. enkv.), zuile (mv.)
    Zin (goesting):
    ievɘr
    Zo (op die manier):
    zoe
    Zo (net zozeer):
    zü/zœ
    Zoals:
    gɘlεk
    ferme aseksuele Zoen:
    ɘn bεεs, drao bεεzɘ, bεεzɘkɘ (eig.: Bes [vrucht])
    Zoethout:
    nɘ kallisjɘstok, -ɘ, -skɘ / kallisjɘ (m., geen mv. of dim.)
    Zojuist / Daarnet:
    tɘzjüst / dazjüst
    Zuurtje (Snoep):
    ɘn bεεs, bεεzɘ, bεεzɘkɘ
    Zwaar geschminkte vrouw:
    ɘn pœppɘmee, -s, -kɘ
    (zie ook 'Pop(petje)')
    Zwaar hoesten:
    bassɘ, bastɘ, gɘbast (eig.: Blaffen)
    Zwaar hoofd:
    nɘn dœmmɘ kop
    Zwoel (weder) klam:
    drükkɘnd/laf, -ɘr, -st
    Zwoel (weder) adem benemend:
    bɘnaod/dœf, -ɘr, -st
    [AN benauwd, duf] (zie ook 'Muf')
    Zwoerd, stukje zwoerd:
    zwɘusj /(ongbr. ɘ zwɘusj), -ɘs, -kɘ
    (vgl. 'Kraakbeen')
    Inleiding & afkortingenA - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z

    Trends in het Mechels: overeenkomsten en verschillen met AN[bewerken | brontekst bewerken]

    1. a b c d Gat: De algemene term voor een achterwerk is in het Mechels 'gat'. Het verkleinwoord hoort men soms met klankverandering [taalkundig 'umlaut' geheten] ('gεttɘkɘ') en soms zonder ('gattɘkɘ'). De kleuterterm is een 'bœm' (-ɘkɘ). Het pejoratief gebruik van 'gat' in AN leidde sinds de Tweede Wereldoorlog in eerder formele omstandigheden soms tot nog steeds als wat overbeschaafd of kinderachtig ervaren gebruik van hetzij het verkleinwoord, hetzij het kleuterwoord. Vooral sinds het einde van de 20e eeuw hoort men ook 'poop', meestal eerder bewonderend of met betrekking tot kinderen. De eveneens uitheemse term 'achterwerk' raakte slechts in situaties gebezigd, waarbij vrijwel alle dialectsprekers geheel naar AN overschakelen. 'Kont' is in Mechelen net zo pejoratief en Slang als elders in Vlaanderen.
      Elke anderssoortige opening kan 'gat' heten, als verkleinwoord meestal gehoord als 'gɘutsjɘ', soms als 'kottɘrkɘ' (van een andere stam die zelf echter niet of nauwelijks voorkomt, 'kotteren' is een gaatje ietsje ruimen).
      Een afgelegen gehucht noemt men ook een 'gat', veelal een 'vɘrlourɘ gat' (verloren gat), waar men slechts zou komen als men 'vɘrlourɘ gɘloepɘ' (verdwaald) is, of een 'boorɘgat' (boerengat). Voor de steedse Mechelaar golden die als te mijden plaatsen. Alzo wordt ook een achterbuurtje of een stadssteegje wel een 'gat' genoemd; de straatnaam "'t Klapgat" herinnert daaraan.
    2. a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x Het AN 'or' heeft in het Mechels meestal een korte 'ɘu'-klank (borg, dor, dorp, gordel, gorgelen, korf, korps, worp, zorg), waarbij de 'r' soms verdween (borstel, (kik)vors, kort, morzel, schors, wortel). In andere woorden klinkt het als in AN, misschien in overgenomen recentere termen (vordering, bord in klaslokaal) maar ook in mor(rɘ)gɘ, wat echter in naburige dialecten 'mεr(rɘ)gɘ(n)' heet. Een bord als plaat, schot, brede plank, heet bεd in 't Mechels.
      Het AN 'ar' is in het Mechels veelal 'ε' met -r (arm [in elke betekenis incl. afleidingen], marmer, garnaal [gεrnot]) of zonder (barst, hart, markt); soms ongewijzigd (gareel, karveel, varaan); zeer uitzonderlijk 'aor' (kar: kaor) of 'aa' (part: paat). Nogal wat AN woorden met 'ar' komen niet (of als leenwoord nauwelijks) in verwante vorm voor in het Mechels (ar(re), bar(re), bars [synoniem van nors], dar, hark, nar, sarren, war) of zijn (ook) in het Mechels afkomstig van Franse (charette, charcuterie, farce, marcher, particulier, sardine).
    3. a b Homoniemen: Tenzij men onnɘkɘ of ondsjɘ zegt, hoort men voor een kleine hond eenzelfde woord als voor een kleine haan. Uit het Mechels valt zelfs niet af te leiden of men ond of ont, ondsjɘ of ontsjɘ en ɘundsjɘ of ɘuntsjɘ zou moeten schrijven, in die woorden klinkt een 'd' net als een 't' en vormen als een onnɘleivɘ, twie onnɘ of onnɘkɘs maken ons niet wijzer. Gebruik in een zin biedt ook geen antwoord want bijvoorbeeld een bod is bevat dezelfde 't'-klank als een bot is. Vergelijking met andere Mechelse woorden evenmin want zowel bondɘ (verenigingen) en (h)indɘ (dier) als bontɘ (kleurige) en (h)intɘ (tips) behielden hun 'd' of 't'. In de Sint-Katelijnestraat staat het 18e-eeuws huis 'Blauwen Hond' en te Gent is 'den Groenen Hont' de even oude naam van een herberg. De familienaam D'Hondt leidt tot kraaiende en blaffende "ɘundtsjɘs".
      Deze woordenlijst volgt bij zulke onoplosbare 'd'-of-'t'-eindklank soms de vertrouwde spelling van het AN. Waar men echter duidelijk een 'd' of 't' hoort, wordt de klank correct voorgesteld: a vind a sjgoen naast a vint drao-j-aorɘ, a vint rao-j-aorɘ en a vint 'm tɘ goo; slechts die laatste drie zouden eventueel "a vindt" gespeld kunnen worden maar dat hoeft niet voor het Mechelse vinnɘ met vervoegde vormen als vonnɘ, gɘvonnɘ en ik vin ɘn vin (van een vis).
      Baard: Dɘ Jakkɘ, dɘ Pirre, dɘ Zjorsj en dɘ Korrɘ, di-j-emmɘ baatɘ. Een 'r' valt wel eens meer weg, we hoeven 'nɘn baat' te schrijven vermits men in het meervoud overduidelijk een 't' hoort: die testmethode geldt ook voor AN. Vgl. AN harde: εttɘ. 't Mechels heeft geen authentiek equivalent voor 'baardig' en d'Akkaddɘmee wordt geen Académie malinoise: kies puristisch baatɘg of verstaanbaar baardɘg. Per baatɘg saldou.
    4. a b Het onzijdig onbep. lidwoord 'ɘ' krijgt een -n indien het aan een klinker voorafgaat, eerder facultatief indien het aan 'b' of 'd' voorafgaat (ɘ of ɘn braof kind, ɘ of ɘn difkɘ maar steevast ɘ tof jœnk, ɘ taffɘlεrrɘkɘ). Het mannelijke 'nɘ' krijgt zonder uitzondering een -n indien meteen volgend een klinker of één van volgende medeklinkers gehoord wordt: 'b', 'd', of 't' (nɘn braove, nɘn deef, nɘn toffe pee, nɘn taffɘlεr). Voor de ontkennende equivalenten 'gi(n)' en 'ginne(n)' (AN geen) gelden dezelfde regels. De 'h' die men aan het begin van AN woorden weet, bestaat niet in het Mechels, aldus nɘn aan, nɘn of, nɘn ond, nɘn oom (home voor bejaarden) , nɘn eurdɘr (huurder), enz. De vrouwelijke vormen zijn steeds 'ɘn' of 'gin'. Bij alle diminutieven hoort een onzijdig lidwoord.
    5. a b c De 3e persoon enkelvoud als onderwerp: Het AN kent persoonlijke naast aanwijzende voornaamwoorden. In het Mechels is er een meer graduele overgang, en wordt "die" ook gebruikt wanneer het AN nog de persoonlijke 'hij' of 'zij' verwacht: 'Hij weet dat niet' of 'Hij heeft het niet' is A wet da ni of A-j-ei-d-ɘt ni als vooral over hem gesproken wordt; Die wet da ni of Dien ei-d-ɘt ni zodra men zich begint af te vragen wie het weet of heeft. In dit laatste geval kan ook 'Ao' benut worden, maar dat gebeurt eerder zelden, voornamelijk wanneer die persoon er bij staat en 'die(n)' te onbeleefd zou klinken, bijvoorbeeld: "Nεεjɘ. Ao wet da ni" en dan als teken van respect meteen die 'hij' toesprekend: "Mar aovɘ pa ga-t-da wεεtɘ." (Nee. Hij weet dat niet. - Maar jouw pa zal dat vast weten.) of "Mar avvɘ pa die zal't wεεtɘ" (Maar je pa, die zal het weten).
      De vrouwelijke vorm heeft twee trapjes meer: zɘ/za/zao/di/dee, en net vóór een klinker kan zelfs bijvoorbeeld z'is. Men benut 'za' in plaats van 'zao' als identificatie ook wel enig belang heeft maar eigenlijk toch duidelijk is. Die vorm laat dan ook toe om 'zao' te vermijden zodat geen beleefdheidscorrectie nodig is als in het voorbeeld daarnet, maar 'zao' is zeer gewoon als de dame in kwestie er niet bij staat.
      Net als in het AN wordt het niet geapprecieerd om in de derde persoon over jezelf te horen spreken. In het Mechels is dit erger naarmate de vorm sterker de nadruk legt op identificatie. Onbeschoft zijn ɘum of ɘummɘkɘs (verbasterd extra kleinerend verkleinwoord van ɘum ['hem']) misbruikt als onderwerp en zuir, contractie van z' (ze/zao) en uir ['haar']); die vormen zijn ook pejoratief als de persoon er niet bij staat (al was dit meer gebruikelijk in Platmechels en in enkele naburige gehuchten). Een aanwezige vernoemen met aanwijzende voornaamwoorden 'die(n)', 'di' en zeker het versterkende 'dee', is al onbeleefd in een informele omgeving en elders onbeschoft.
      Meervoudsvormen waole, gaole en zaole zijn de gewone wao, gao, zao met doffe 'lui' zoals verouderd AN 'wijlui' (wijlieden) enz. Daarentegen is zuile een contractie van z' en uile [hun].
    6. Het Mechels onderscheidt geen beleefder en vertrouwelijker voornaamwoorden. De basisvorm is veelal korter en uiteindelijk doffer van klank naarmate het duidelijker is wie bedoeld of aangesproken wordt. De eerstvolgende klank (klinker of welke medeklinker) en het genus van een eventueel bijhorend substantief bepalen samen of en welk suffix nodig is.
      Basisvormen oe en œ als 2e pers. enkv. kwamen in zowat een eeuw voor W.O. II vanuit Leuven oorspronkelijk naar het Platmechels overgewaaid en werden vrij dominant in enkele wijken; sommige families behielden die in hun huidige (Burger)Mechels.
    7. a b c Kerken: Men noemt de kathedraal steevast zonder lidwoord of toevoeging van bijvoorbeeld 'kathedraal' maar met behoud van de genitief-'s', zoals gebruikelijk in het Engels. Zo ook zegt men Ons-Livraovɘ, Sint-Pietɘrs (zonder Paulus), 't Aolɘg-εt, 't Aolɘg-Kroas (de Heilig-Hartkerk en de Heilig-Kruiskerk), Sint-Jan Bεrchmans, Sint-Gommaarüs, Sint-Libεrtüs, en soms Sint-Jan (dan veelal zonder -s). Andere kerken te Mechelen heet men steeds 'de ...kerk'. Naar de begin 21e eeuw verdwenen 'Paterskerk' werd gewoonlijk verwezen als ba dɘ Paatɘrs. Dɘn Tourɘ is de meest alledaagse naam van de Sint-Romboutstoren, vanouds stadseigendom.
    8. Adjectieven: Behalve bij verkleinwoorden wordt AN 'oud' vóór een mannelijk of vrouwelijk substantief 'oude' . In 't Mechels is het complexer: ɘn aod biest, pjeid, ventsjɘ, vraokɘ, εεzɘlkɘ (o. of dim.), nɘn aovɘ vent, nɘn aovɘn bok, draak, toajɘ, ond, aan (m., met 'n' voor 'b', 'd', 't' of klinker zoals met het onbep. lidwoord), ɘn ao vrao, does, kat, tεεf, wassɘrao, ɘn ao-j-ekstɘr (v. met tussen-'j' vóór een klinker). Als in AN 'het wijf' en 'het mens', zijn ɘn aod waof en ɘn aod mens vrouwen maar lijken de termen onzijdig, wijl vanzelfsprekend nɘn aovɘ mens een man is en net als 'de mens' van m. genus. Bij meervoudsvormen is het eenvoudiger met ao pjeirɘ, pjεrrɘkɘs, mannɘ, bokkɘ, vraovɘ, waovɘ en ao-j-oppɘkɘs, ao-j-εεzɘls, ao-j-εkstɘrs. Andere adjectieven vertonen gelijkaardige trekken.

    Voetnoten[bewerken | brontekst bewerken]

    1. 'Stammɘnεε' wordt met variabel genus gebezigd: "Ja, daa-j-is ɘ stammɘnεε. Ma 't gaa tεεgɘ vaof eurɘ al too." (o.) - " stammɘnεε œp dien œk? Dan mœt 'm toch al lank lεεjɘ gɘsloutɘ zaon." (m.) Men kan de lidwoorden net zo goed omwisselen en overeenkomstig verwijzen.
    2. Hoewel gɘdroad en gɘdroajd door mekaar gebruikt worden, zal wat op een draaibank vervaardigd werd of een gekeerd gans voorwerp eerder gɘdroad en een fout verdraaid of een getorst voorwerp eerder gɘdroajd heten. Ook œmgɘdroajd wijst veelal op een ongewenste omdraaiing (ook figuurlijk van feiten) en œmgɘdroad op een doeltreffende beslissing.
    3. Afleidingen van zjümmɘnas zijn verouderd, bvb. AN 'gymnast' is nɘn türnɘr.
    4. Hemd: Het meervoud van em is niet "emmɘ" doch emmɘnɘ, een onregelmatiger vorm. Recenter hoort men ook emmɘs en emdɘs, allicht beïnvloed door meervoudig diminutief emmɘkɘs en door AN. Het meervoud van bem(p)t (AN 'beemd') is bemmene, recenter ook bemdɘs. AN 'rem' heeft geen verwante Mechelse term.
    5. De AN 'schelm' was eertijds een bandiet, heden veeleer een deugniet zoals de Mechelse 'sjgellɘm'. De Mechelse 'sjgüllɘ' is steeds een meedogenloze schurk. De term wordt slechts met grote minachting gebruikt. Het diminutief zal eerder op de gestalte of jeugdige leeftijd wijzen en misschien daardoor op een minder groot gevaar, dan op een minder uitgesproken kwaadaardigheid of meedogenloosheid. Een 'sjgobbɘjak' daarentegen, ziet misschien nog kans om wat verzachtende omstandigheden te pleiten.
    6. Er zijn vele Slang termen voor penis. Wellicht verwant aan 'flɘusj' en 'flosj', is 'flεs', inzake in de uitdrukking ɘt an z'n flεs emmɘ, met zelfde betekenis als (beschaafder) ɘt vlaggɘ-n-emmɘ: pech hebben, het zitten hebben.
    7. De 'pollis' als macht is een mannelijk Mechels substantief; in AN is 'politie' vrouwelijk net als in het Frans 'police'.
    8. Blekkɘteen of blekkɘ teen lijkt te staan voor 'blikken tien'. Vermits dun ijzer al te vlot plooit en roest, is blek een negatief predikaat maar die gegeerde kœkkɘteen (ruitentien) heeft net de hoogste puntenwaarde bij het wippɘ. Anders uitgesproken dan blεktɘ, gɘblεkt van blaokɘ, open leggen op een bleekweide, is blekkɘ, blektɘ, gɘblekt ook in diverse kaartspellen 'bloot maken'; dat is echter niet zo evident bij dit 'wippen'. Alle kaarten worden namelijk gelijkaardig open of gesloten benut maar slechts één heet een blekkɘ. Troef bepalen door een kaart om te draaien in spellen als whist (weezɘ), heet troof blekkɘ; die gɘblektɘ kaart wordt nooit de blekkɘ genoemd.
    9. In het Vrijbroekpark stond ooit een zogenaamde kakkɘwalk op het speelterrein bij het toen in de Mechelse kleuren geschilderde oude centrale chalet: een aan vier scharnierpunten met ijzeren staken opgehangen lange plank met leuningen, voor tot een zestal staande personen. Om te schommelen zette de groep in het goede ritme (in kadans) telkens een (paar) stap(pen) vooruit en achteruit.
    10. Vier smalle straatjes tussen dɘ Lein (Ijzerleen) en dɘn Brül (Bruul) worden strɘutsjɘs van dɘ Lein genoemd. Drie eeuwen lang woonden generaties stadssjgaoveigɘrs in één ervan zodat het Schaalstraatje tot heden best gekend is als 't Sjgaoveigɘrsstrɘutsje.
    11. Toen voor Mechelaars "angst" niet bestond en "bang" slechts een bomgeluid in bεεlɘkɘsbœkskɘs (stripverhalen) was, zouden ze nogal vɘrsjgoutɘ zaon als iemand in plaats van vɘrsjgeetɘ, "œpsjgrikkɘ" of "sjgrikkɘ" zou gezegd hebben. Toch vond men die term wel bij de alledaagse sjgrikkɘntist die sjgrik ad om een ijzer te laten sjgrikkɘ, de vakterm voor harden door plots in koelvloeistof te dompelen.
      Vgl.: 'bang maken': sjgrik doon kraogɘ of sjgrik aanjaagɘ / 'bang worden': sjgrik kraogɘ / 'bang zijn': sjgrik emmɘ / iemand 'opschrikken': opzettelijk doon versjgeetɘ of onopzettelijk laatɘ versjgeetɘ / 'opgeschrikt worden' en 'schrikken': versjgeetɘ.
    12. In zuiver Mechels bezigde men vrijwel nimmer sprεεkɘ, quasi uitsluitend klappɘ. Nochtans is afsprεεkɘ heel gewoon, "afklappɘ" bestaat niet.
    13. Sparadrap (in AN en Frans) is een zelfklevende pleister; te Mechelen wordt de term hoofdzakelijk gebruikt voor een verbandgaas met structuur om aan zichzelf vast te haken.