Gens Plancia

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Denarius van Gnaius Plancius. Op de voorzijde is een vrouwenhoofd afgebeeld, waarschijnlijk de godin Diana voorstellend, terwijl op de achterzijde een geit met een boog en een pijlenkoker is afgebeeld.[1]

De gens Plancia was een kleine plebejische familie (gens) behorend tot de ordo equestri in het oude Rome. Slechts enkele leden van deze gens worden genoemd in de tijd van de Republiek, maar een tak van de Plancii wist aan belang te winnen onder Vespasianus en bekleedde een aantal belangrijke magistraturen onder Hadrianus. Andere Plancii zijn enkel bekend uit inscripties.[2]

Afkomst[bewerken | brontekst bewerken]

Het nomen gentile Plancius is afgeleid van de gewone Latijnse achternaam (cognomen) Plancus, oorspronkelijk verwijzend naar een persoon met platte voeten. De Plancii waren vermoedelijk dus Latijnen. George Davis Chase rekende hen tot die families die ofwel in Rome zijn ontstaan, of waarvan niet kan worden aangetoond dat ze ergens anders zijn ontstaan. De bij Cicero bekende Plancii waren echter afkomstig uit Atina, een stad in het zuiden van Latium die tijdens de Samnitische oorlogen was ingenomen.[3]

Leden[bewerken | brontekst bewerken]

Noten[bewerken | brontekst bewerken]

  1. J.H. Eckhel, Doctrina numorum veterum, V.II, Wenen, 1795, p. 275.
  2. art. Plancius, Cn., in W. Smith (ed.), Dictionary of Greek and Roman Biography and Mythology, III, Boston, 1867, pp. 381-382.
  3. G.D. Chase, The Origin of Roman Praenomina, in Harvard Studies in Classical Philology 8 (1897), pp. 109, 110, 129-132 (JSTOR).
  4. a b Cicero, Pro Plancio, Epistulae ad Quintum fratrem II 1 § 3, Epistulae ad Atticum III 1 § 4, 14, 22, Epistulae ad Familiares IV 14, 15, VI 20, XIV 1, XVI 9.
  5. T.R.S. Broughton, The Magistrates of the Roman Republic, I, New York, 1951, pp. 177, 197, 209, 223.
  6. AE 1971 463.
  7. a b IK Perge (LIV) 127. Gearchiveerd op 14 juli 2023.
  8. CIL 14, 2925.
  9. IK Perge (LIV) 55. Gearchiveerd op 14 juli 2023.
  10. AE 1920, 54; 1980, 818.
  11. AE 1930, 57; 1984, 29.
  12. a b AE 1981, 220.
  13. InscrAqu I 587.
  14. a b ILVarsovie 54.
  15. CIL 6, 26556.
  16. a b AE 1975, 810.
  17. CIL 8, 769.

Bibliografie[bewerken | brontekst bewerken]

  • Marcus Tullius Cicero, Epistulae ad Atticum, Epistulae ad Familiares, Epistulae ad Quintum Fratrem, Pro Plancio.
  • J.H. Eckhel, Doctrina numorum veterum, V.II, Wenen, 1795, p. 275.
  • art. Plancius, Cn., in W. Smith (ed.), Dictionary of Greek and Roman Biography and Mythology, III, Boston, 1867, pp. 381-382.
  • T. Mommsen et alii, Corpus Inscriptionum Latinarum (CIL), 1853-heden.
  • R. Cagnat et alii, L'Année épigraphique (AE), 1888-heden.
  • G.D. Chase, The Origin of Roman Praenomina, in Harvard Studies in Classical Philology 8 (1897), pp. 103-184 (JSTOR).
  • T.R.S. Broughton, The Magistrates of the Roman Republic, I-II, New York, 1951.
  • A. Sadurska, Inscriptions Latines & Monuments Funéraires Romains au Musée National de Varsovie (ILVarsovie), Warschau, 1953.
  • G. Battista Brusin, Inscriptiones Aquileiae (InscrAqu ), Udine, 1991-1993.
  • Inschriften Griechischer Städte aus Kleinasien (IK): 54. Die Inschriften von Perge 1, Bonn, 1999.