Matvoering

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door Handige Harrie (overleg | bijdragen) op 25 nov 2019 om 11:16. (niet altijd voldoende potentieel, het kan bij de eerste zet al mis gaan)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.

Met matvoering in het schaken wordt de fase in het eindspel bedoeld waarin een speler die naast de koning nog één of meer stukken bezit, de tegenstander met een koning alleen mat wil zetten. Zulke eindspelen behoren tot de elementaire eindspelen.

De belangrijkste elementaire eindspelen waarin er voldoende potentieel is om de vijandelijke koning bij het beste tegenspel mat te zetten, zijn:

  • koning en dame tegen koning (KDK)
  • koning en toren tegen koning (KTK)
  • koning en twee lopers tegen koning (KLLK)
  • koning en loper en paard tegen koning (KLPK)

Met koning en twee paarden tegen koning (KPPK) kan geen mat worden afgedwongen. Drie paarden zijn wel voldoende.

Een uitzondering geldt als in de uitgangsstelling de eenzame koning naast een van de stukken van de tegenstander stat, zodat dat stuk direct geslagen wordt.

Bij de matvoering dient de voorstaande speler rekening te houden met de vijftigzettenregel: indien er gedurende 50 zetten van beide spelers geen stuk is geslagen en geen pion is verzet, dan hebben spelers het recht om remise te eisen. Dit gebeurde bijvoorbeeld in een partij tussen de toenmalige wereldkampioene Anna Oesjenina en Olga Girya in 2013, toen Oesjenina het mat met loper en paard tegen koning niet vond.[1]

Koning en dame tegen koning alleen

8 ql
7
6
5 kd
4
3 kl
2
1
a b c d e f g h

Het is geen enkel probleem om met koning en dame de koning alleen naar de rand te drijven om daar mat te geven. Omdat de dame zo sterk is, moet men wel oppassen voor pat, want dan eindigt de partij in remise.

1. De8†! Kd5 2. De7! Kc6 3. Kc4! Kb6 4. Dd7! Ka6! 5. Kc5! (5. Dc7?? is pat) Ka5 6. Db5# (of 6. Da7#)

Koning, loper en paard tegen koning alleen

8 kd
7
6 kl
5 bl
4 nl
3
2
1
a b c d e f g h

Wit drijft de zwarte koning naar een hoek van de kleur van de loper, want in de andere hoeken is het mat niet afdwingbaar. Daarbij schuift de loper steeds een diagonaal op, terwijl het paard helpt voorkomen dat de zwarte koning ontsnapt.

1. Le6 Kd8! 2. Pd3 Ke8 (2...Kc7 3. Ke7) 3. Pe5! Kf8! 4. Pg6†! Ke8 5. Ke5! Kd8 6. Kd6! Ke8 7. Ld5! Kd8 8. Lc6! Kc8 9. Pf4 Kd8 10. Pe6†! Kc8 11. Kc5! Kb8 12. Kb6! Kc8 13. Lb5 Kb8 14. La6 Ka8 15. Pc5 Kb8 16. Pd7†! Ka8 17. Lb7#

Bronnen