Naar inhoud springen

Overleg gebruiker:Racso zevetse/Terminologie Medische Informatiekunde

Pagina-inhoud wordt niet ondersteund in andere talen.
Onderwerp toevoegen
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Attributen en eigenschappen: attributen van een object die permanente zijn en het object karakteriseren noemen wij zijn eigenschappen. Wanneer deze attributen incidenteel, bijkomstig, of toevallig zijn, noemen wij ze contingente attributen (dus géén eigenschappen!).


Begrijpen: Begrijpen is iets terugbrengen tot (of kunnen verklaren in termen van) wat je al wist.


Begrip: een begrip is een mentaal object; het is de voorstelling van zaken die iemand heeft betreffende een materieel of abstract object of zelfs een aspect van zijn ervaringsleven. In metaforische zin kan je stellen dat begrippen mentale weerspiegelingen zijn van objecten. Wanneer wij communiceren, gebruiken wij termen die als namen van de gerefereerde objecten dienen; termen verwijzen naar objecten.

De relatie is dus een triade: termen verwijzen naar objecten en wekken in de luisteraar de betreffende begrippen op. Wanneer de benoemde object concreet is (d.w.z. er bestaat als tastbaar object in de materiële wereld), levert deze relatie weinig problemen: iedereen kan het ermee eens zijn dat als ik in de zin ‘de hond heeft mij gebeten’, het woord 'hond' uitspreek, bedoel ik een hond, en dat dit woord, in diegene die naar mij luistert, de in zijn gedachten aanwezige voorstelling van een hond naar voren zal roepen. Dus: 'hond' is een term (woord bestaande uit vier letters) en is de naam van een object (eigenlijk de klasse van de objecten hond) in de wereld (die mij gebeten heeft!) en wanneer u mij 'hond' hoort zeggen haalt u het begrip in uw gedachten naar voren die voor u de specifieke veronderstelling van hond is. Dus: een begrip is een subjectieve weerspiegeling van een object en vormt onze voorstelling van zaken omtrent dat object.


Het wordt moeilijker om te gaan met deze triade wanneer de aangewezen object alleen in ons ervaringsleven zelf kan bestaan. Bijvoorbeeld honger. Desalniettemin zijn wij in staat te onderscheiden tussen honger als de gerefereerde object en het begrip honger want, wanneer iemand het woord 'honger' uitspreekt verstaan wij dat omdat wij begrijpen wat honger is zonder dat wij ook tegelijk honger voelen. Hier is de gerefereerde object de mentale constructie opgedaan bij de ervaring van honger, en het is duidelijk anders dan het begrip zelf.

Het moeilijkst is het geval dat het gerefereerde object zelf ook een begrip is. Dit kan: begrippen hebben een bestaan -in onze subjectieve wereld- en zijn dus ook benoembare en refereerbare objecten. Dus wanneer ik het wil hebben over het begrip rood, bijvoorbeeld om te zeggen dat rood wordt gedefinieerd als 'de visuele impressie van objecten die licht vooral reflecteren in het gebied tussen 600 en 800nm', het woord rood de naam is van het begrip rood (in cursief geschreven om te onderscheiden van 'rood' als naam van de eigenschaap rood te zijn). Dus rood verwijst naar het begrip rood, terwijl 'rood' verwijst naar de eigenschap van objecten die rood zijn.

Het bovenste is, met enige moeite, nog te volgen. Dit omdat wij nog enige onderscheid kunnen maken tussen waargenomen en geabstraheerde eigenschappen, alsmede tussen hun namen. De verwarring kan het grootst zijn wanneer de objecten waar wij het over willen hebben ook nog zelfgeconstrueerde conceptuele objecten zijn: bv. de objecten die ontstaan door het definiëren van (nieuwe of bestaande) termen.

Een vuistregel om verwarring te voorkomen is de volgende. In de definitie: “xyz is het object dat ...etc.” schrijven wij xyz zonder aanhalingstekens, want 'xyz' is de term (hier één enkel woord) die wij zullen gebruiken om aan het object xyz te refereren. Vervolgens, beschouwen wij de definitie of beschrijving als een recept die dient om ons het begrip waarnaar de term 'xyz' verwijst in onze gedachten te (kunnen) construeren. Indien wij deze vuistregel consequent toepassen, kan geen misverstand ontstaan: het begrip zit nog steeds (ontstaat!) in ons hoofd omdat door het lezen en toepassen van de definitie wij het begrip beschikbaar maken; het ontstane begrip heeft bovendien betrekking op het object (of de objecten) xyz, en wij noemen dit object 'xyz'.


Code: A code is a term (sometimes a symbol) that is used to designate the original name of an object; it is a name of a name. A code serves one or both of these purposes: 1) to abbreviate or represent in a simpler way the original name, or 2) to classify the designated object. In doing either 1 or 2, or both, the use of a code always entails loss of information because by abbreviating one throws away part of a term and by classifying one chooses to lump the original with its similes and ignores its particularities. However, a good code returns more that one loses if it not only abbreviates but also classifies well. Well-chosen codes should capture something essential about the concepts being encoded. They should allow us to manipulate these concepts through their symbols in ways that reflect their actual underlying relations. By allowing us to do this, we may be able to discover something fundamental, something that might not have been clear or even obscured in their original formulation. In other words: codes (or symbols) should allow one to designate objects or to handle concepts by concentrating on what is essential to them, their fundamental characteristics, without being distracted by what is not relevant.


Communicatie: Communicatie is een proces waarbij men tracht een bepaalde begrip, over te dragen uit het ene voorstellingskader (de zender of de bron waarin zij wordt vervaardigd) naar een ander (de ontvanger) door middel van een vorm die, volgens afspraak, naar dat begrip verwijst. (Dus: door middel van informatie).


Competenties en vaardigheden: Een vaardigheid is het vermogen om iets tot stand te brengen: behendigheid. Wanneer een vaardigheid gepaard gaat met deskundigheid, bewezen bekwaamheid of geschiktheid (kennis van zaken) dan noem men dat een competentie. Deze twee eigenschappen gaan vaak samen en worden daardoor ook als synoniemen beschouwd. Echter, wanneer men de term vaardigheid (van iemand) noem wordt onze aandacht vooral op zijn behendigheid gericht (d.w.z. men kan iets doen); wanneer men de term competentie gebruik wordt meer de hiervoor aanwezige kennis benadrukt (d.w.z. men weet hoe iets kan doen).


Effectief en efficiënt: Een handeling is effectief (d.w.z. doeltreffend) wanneer het beoogde doel bereikt wordt of gewenst resultaat ervan wordt verkregen, ongeacht de hoeveelheid middelen die daarvoor nodig zijn. Deze handeling is bovendien ook efficiënt (d.w.z. doelmatig) wanneer hetzelfde doel of effect bereikt wordt met de inzet van zomin mogelijk middelen (tijd, geld, materiaal, mensen, etc..).

Nota: Het Engels kent ook het woord efficacious (Eng.) met de iets simpele betekenis werkzaam. Bv. een medicijn kan efficacious zijn voor de behandeling van een bepaalde ziekte.

Doel(stelling): Doelstelling is het stellen of bepalen van een doel. Als zelfstandig naamwoord is beter doel te verkiezen: Datgene waarnaar men streeft, poog te bereiken (bestemming) of tot stand wil brengen.


Diagram: een diagram is een tekening die de structuur van een object weergeeft. Een diagram is eerder een uitleg dan een weergave. Wat uitgelegd wordt is hoe een object in elkaar zit, d.w.z. uit welke onderdelen het bestaat en welke relaties tussen de onderdelen er zijn. De onderdelen worden meestal met simpele geometrische figuren gerepresenteerd en hun onderlinge relaties met lijnverbindingen ertussen. Wanneer in een schema meerdere soorten objecten voorkomen, is het goed gebruik deze met verschillende figuren weer te geven; evenwel is het aan te raden voor verschillende relaties verschillende typen lijnen toe te passen (dik, dun, gestippeld, gekleurd, etc.).


Feit: een feit is een ware propositie.


Fysisch: Een verschijnsel is fysisch wanneer het direct of indirect voor een willekeurig iemand [in principe] waarneembaar is.


Gebeurtenis: Een gebeurtenis is een verandering in de toestand van een systeem1.[Men kan ook zeggen ‘...in de toestand van een object’, maar dit veronderstelt dat objecten toestanden kunnen hebben, in welk geval zij zich als functionerende objecten gedragen -en dus als systemen; of de toestand van een object kan veranderen onder invloed van, of in zijn interactie met, een ander object, en in dat geval kunnen de twee objecten tezamen als een systeem beschouwd worden!].


Gegeven: een gegeven is een vastgelegde uitdrukking van een feit.


Geloof: een geloof is een als waarheid aangenomen gedachte. Wanneer iemand stelt “ik geloof dat X” , waar X een stelling is, zegt hij eigenlijk dat de stelling X waar is.


Hypothese: een hypothese is een als voorlopige waarheid aangenomen thesis die als basis voor een verklaring of afleiding dient.


Identiteit vs. gelijkheid: Wanneer wij stellen dat X identiek is aan Y, stellen wij eigenlijk dat er maar één object Z is waarvan 'X' en 'Y' twee verschillende termen (of beschrijvingen) zijn. Identiteit impliceert dus dat over één en hetzelfde object geponeerd wordt. Anders, als wij stellen dat X gelijk is aan Y, zullen X en Y meestal twee verschillende objecten zijn die een of meerdere eigenschappen gezamenlijk hebben; bv. dezelfde vorm, of gedrag, etc..[dus 'het huis aan de Arelweg 7 in Amsterdam' is identiek aan 'het huis van E', maar 'het huis aan de Arelweg 7 in Amsterdam' is gelijk aan 'het huis aan de Arelweg 6 in Amsteedam' -zij zijn namelijk symmetrisch gebouwd].


Informatie: Informatie is vorm die als teken dient. D.w.z., vorm die naar een bepaalde betekenis verwijst. (Informeren betekent letterlijk: vorm geven aan en is het resultaat van het communicatieproces.) Informatie kan direct overgedragen worden door een signaal of indirect gedragen woorden door een fysiek voorwerp waar vormen worden aangebracht die later gelezen kunnen worden (d.w.z. vormen die in betekenisvolle signalen -i.e. tekens- getransformeerd kunnen worden.)


Information: ‘A representation or description of something’ (David Robson, Byte, Vol. 6 Nr. 6, August 1981; page 74)


Information & meaning: “Information differs from meaning not only in that it reflects a situation, a fact, rather than an object or a property or event, but also in that sentences may be felt to 'give' information whereas words 'have' meaning: Information characteristically records and communicates, where meaning indicates” (Quoted from Zellig Harris, in 'A Theory of Language and Information', Clarendon Press, Oxford, 1991 -in page 334).


Informatieverwerking: Informatie- of gegevensverwerken is niets anders dan het herschikken van informatie of gegevens om aanvullende, waardevolle, of diepere inzichten te verkrijgen. Het verwerken kan bestaan uit het verzamelen, vastleggen, ordenen, opzoeken, etc. van gegevens.


Informatiesysteem: een ~ is eigenlijk een informatie- of gegevens-verwerkendesysteem. M.a.w., een systeem1 die als doel heeft het verwerken van gegevens. (Zie Informatieverwerking).


Intelligentie: Intelligentie is het vermogen verbanden te leggen tussen nieuwe feiten en feiten die men al weet. M.a.w. intelligentie is het vermogen om te begrijpen. (idee uit De Crescenzo’s boek Pantha Rhei; zijn commentaar op fragment 90 van Heraclitos). Omdat theorieën samenhangende stelsels van feiten zijn (dus kennis) met verklarende vermogen, kan intelligentie ook gedefinieerd worden als het vermogen om theorieën op te stellen.


Kennis: Kennis is de als structuur opgeslagen informatie omtrent de wereld (of een deel ervan) die ons in staat stelt in dat wereld te handelen. Een, in de filosofie gebruikte (maar omstreden!) definitie stelt dat kennis “gerechtvaardigd waar geloof” is (zie A.R.Lacey: Een Woordenboek van de Filosofie, Uitg. Bert Bakker, 1989 voor een kritiek ervan).


Language: Language is one of the vehicles by wich one mind attempts to influence other minds. The process by wich this influencing is accomplished we call communication.


Logica: Logica is de studie van de door middel van taal opgestelde bewijsvoeringen. Logica maakt gebruik van een geformaliseerde deelverzameling van de natuurlijke taal om de essentiële elementen -de opbouw- van bewijsvoeringen bloot te leggen en te analyseren. “Logics goes beyond language in the capacity to structure proof, and language goes beyond logic in the capacity to differentiate meaning”. (Quoted from Zellig Harris, in 'A Theory of Language and Information', Clarendon Press, Oxford, 1991 -in page 386).


Logic, deductive: Essentially, ‘deductive logic’ is concerned with processing a string of symbols, step by step, by applying syntactic substitution or transformation rules. In this process, there is no concern for the meaning of these symbols: what is being processed is only the form of the argument, not its content. (Adapted from an idea of J Campbell in The improbable machine, 1989, page 147).


Meaning: Every syntactical approach to process meaning is doomed to fail: meaning is something the hearer or receiver of a message applies to it based on his own personal experience and the associations that the received symbols are able to evoke. Meaning is, to coin a phrase, ‘in the brain of the beholder’. Meaning is out of reach, inaccessible to manipulation by external means. What we do is to attempt to evoke an intended meaning in our hearers by choosing the symbols and structure of our message in such a way that -we expect- their combination will render the best approximation of the meaning in our heads that we wish to convey. Success in this communication process depends on whether the receiver of our message does indeed extract the corresponding images and relations -and to some extent the corresponding emotional and rational loadings- to those that we had ourselves. In other words: the sender’s ‘mind’ and the receiver’s ‘mind’ must to a certain extent mirror each other for any communication to be possible at all.


Methode: Een methode is een vaste, weldoordachte manier van handelen om zeker doel te bereiken.


Methodeleer: (ook Methodiek vanwege het Engels ‘Methodics’) Methodeleer is de leer der te volgen methoden. I.h.b. Analyse van de beginselen en de onderzoeks– of studiemethoden die toegepast worden binnen een bepaalde discipline of vakgebied. (Methodeleer wordt vaak verward met Methodologie! Zie onder.)


Methodologie: Methodologie is de verzameling van methoden die gebruikt worden binnen een discipline of vakgebied. (Dus: de methodeleer van een discipline bestudeer de methodologie van het vakgebied)


Model: Een model is een weergave van een object waarin uitsluitend essentiële aspecten of eigenschapen van het gemodelleerde object gerepresenteerd worden. Zowel het model als wat gemodelleerd wordt kunnen of fysisch of conceptuele objecten zijn (zie object).


Object: Object is datgene dat als een eenheid herkend wordt (of herkenbaar is of kan worden). Objecten hebben eigenschappen. De belangrijkste eigenschap van objecten is hun individualiteit of eigenheid: daardoor kunnen objecten genoemd worden en, aldus, geïdentificeerd als 'anders dan andere' objecten. Objecten kunnen ook aangewezen worden (in de buitenwereld -objectief, of in onze binnenwereld -subjectief). Een object kan:

1) concreet zijn (dus direct tastbaar of hoorbaar etc., of indirect waarneembaar door hulpmiddelen)

2) abstract maar feitelijk zijn (bestaat op zich bv. een door ervaring ontstane concept, een gevoel, etc.. )

3) abstract maar kunstig zijn (wordt geconstrueerd bv. een gedefinieerde concept).


Organiseren en organisatie: organiseren betekent structuur aanbrengen in een verzameling van (losse) elementen*. M.a.w. de relaties aanbrengen tussen deze elementen die nodig zijn opdat een gestructureerd geheel ontstaat. Wanneer de elementen personen of functies bij een instelling zijn wordt het zo onstaande (of bestaande) geheel een organisatie genoemd.

  • Deze elementen kunnen zowel reële objecten (bv documenten, boeken, personen, enz.) als conceptuele objecten (bv ideeën , gedachten, enz.) zijn.


Plan: Een plan is een ontwerp voor het uitvoeren van een proces. [het woord ‘plan’ wordt ook gebruikt met de betekenis van ‘intentie’, zoals in: ‘ik ben van plan om ...’ dus: ‘het is mijn intentie ...’; deze betekenis is ook ingesloten in het idee van ‘ontwerp voor het uitvoeren van ...’, d.w.z. de intentie om iets te doen].


Probleem: Wanneer iemand een discrepantie waarneemt tussen de toestand waarin hij zich bevindt en de toestand die hij wenst en deze discrepantie als lastig ervaart, wordt deze situatie een probleem genoemd. In het dagelijkse taalgebruik wordt gezegd van degene die ‘last’ ondervindt van de discrepantie dat hij een ‘probleem heeft’. Problemen kunnen dus geen eigen bestaan leiden; zij ontstaan en verdwijnen uitsluitend als gevolg van de ervaringen van iemand.

Let op dat het woord ‘probleem’ vaak wordt gebruikt in de betekenis van ‘vraag’, ‘opdracht’ enz.; d.w.z. iets dat opgelost, bestudeerd, of gedaan moet worden zonder dat iemand daar last van heeft. Wel veronderstelt dit gebruik dat, zodra deze vraag (of opdracht, etc.) aan iemand gesteld zou worden, het antwoorden op de vraag (of het uitvoeren van de opdracht, etc.) door hem als lastig ervaren zou kunnen worden, m.a.w. het stellen van de vraag kan dan aanleiding geven tot een probleem! Het is aan te raden de term ‘probleem’ te reserveren voor die gevallen waar het element 'als lastig door iemand ervaren’ al aanwezig is. In alle andere gevallen is een neutrale term zoals ‘vraag’, ‘opdracht’, etc. te prefereren. (Overigens, kunnen in het Engels beide betekenissen wél uitgedrukt worden met één woord: ‘problem’).


Proces: Een proces is een opeenvolging van aan elkaar gerelateerde gebeurtenissen. Een proces is dus werking in haar voortgang beschouwd; ontwikkelingsgang; verloop. [Een systeem1, indien actief, voert een proces uit.]


Project: Een project is een eindig proces (het proces heeft een begin en een eind) en beoogt iets tot stand te brengen: d.w.z. aan het eind van dit proces is het doel van het project bereikt. Een project bevat minstens, behalve een expliciete doel, een tijdschema of rooster (schedule) van het uit te voeren proces en een schema van de bijbehorende in te zetten middelen.


Propositie: een propositie is een bewering betreffende een eigenschap van een object. Een propositie bevat altijd drie elementen: 1) de naam van een object, 2) een eigenschap ervan, en 3) de waarde of invulling van die eigenschap bij het betreffende object. Een propositie is waar indien wat er beweerd wordt overeenkomt met de realiteit.


Prototype: een prototype is een werkend of functionerend model van een nog te realiseren systeem of object.


Schedule: Een ‘schedule’ (Engels!) is een met tijden en in te zetten acteurs of personen ingevuld plan, m.a.w. een tijdschema.


Seminar*: 1.a. A small group of advanced students in a college or graduate school engaged in original research under the guidance of a professor who meets regularly with them for reports and discussion. 1.b. A course of study so pursued. 1.c. A scheduled meeting of such a group. 2. A meeting for an exchange of ideas in some area; conference. [German Seminar, from Latin Sëminärium, seed plot, nursery.] *The American Heritage Dictionary of the English Language (New College Edition, 1980)


Signaal: Een signaal is een tijdafhankelijk fysisch verschijnsel dat geproduceerd of gegenereerd wordt tijdens de uitvoering van een proces door een systeem1, of tijdens het geschieden van een fysisch fenomeen. Signalen kunnen (maar ze hoeven niet) dienst doen als informatie dragers, d.w.z. dat aan hen betekenis(sen) kunnen worden toegekend en dus dienst kunnen doen als tekens.


Strategie: een strategie is een globale benadering of aanpakwijze voor het uitvoeren van een plan die in overeenstemming is met de algemene omstandigheden en de beoogde doelen.


Structuur: structuur is samenhang, d.w.z. de omstandigheid dat, of de manier waarop, zaken (dingen, concepten, etc.) elkaar ondersteunen of aan elkaar gerelateerd zijn. Een structuur, beschouwd als een object, is een samenhangend geheel van onderdelen (objecten) waardoor het geheel een bepaalde graad van orde of organisatie vertoont. (In dit opzicht, zijn systeem2 en structuur synoniemen.)


Symbool: Een symbool is een object (of representatie van een object) dat een ander object, of eigenschap ervan, vertegenwoordigt op basis van gelijkenis, associatie, causaliteit of andere redenen. [e.g. de vlag is het symbool van het land, een leeuw is het symbool van moedigheid, de kleur wit symboliseert reinheid, etc.]. Let op dat een symbool, anders dan een teken, niet een ‘verwijzing naar ...’ maar een ‘vertegenwoordiger van ...’ is; en dat deze eigenschap verkrijgt of toegekend wordt op basis van een echte of gemeende relatie of binding met het vertegenwoordigde object. Dit in tegenstelling tot een teken dat niet, of niet noodzakelijkerwijs, een relatie met zijn betekenis hoeft te hebben.


Systeem1: Een systeem1 is een functionerend object. Het is een opstelling van samenwerkende onderdelen, die zelf ook functionerende objecten zijn, i.e. subsystemen1. Kenmerkend voor een systeem1 is dat alle onderdelen ervan in principe de werking van het geheel kunnen beïnvloeden. De toetssteen voor het niet bij een systeem horen van een bepaald object is dus: wanneer de werking van dit object niet (of niet in belangrijke mate) de werking van het geheel beïnvloedt (of kan beïnvloeden).


Systeem2: Men spreekt ook vaak van een systeem2 wanneer men naar een georganiseerd of gestructureerd geheel refereert die uit diverse maar aan elkaar gerelateerde, of van elkaar afhankelijke, onderdelen bestaat (dus het 'periodieke systeem2' -in de scheikunde; of het planetaire systeem2 -in de sterrenkunde, enz.)


Tactiek: een tactiek is een manoeuvre, een manier van handelen, of een rangschikking, die bij de specifieke omstandigheden de aangepaste wijze van doen is om een zeker doel te bereiken.


Techniek: Een techniek is een van, of de verzameling van, de handelingen die men uitvoert om iets te realiseren of tot stand te brengen. Volgens van Dale: de bewerkingen en verrichtingen die nodig zijn om in een bepaalde tak van kunst, handwerk, industrie enz. iets tot stand te brengen.


Teken: Een teken is een fysisch verschijnsel dat staat voor, aanduidt of verwijst naar een object. Het object dat door een teken aangeduid wordt heet de betekenis van het teken. De relatie tussen een teken en zijn betekenis is meestal arbitrair of conventioneel. (Dus, het rode licht bij een verkeerslicht is een teken en betekent, door conventie, stopt! , evenwel betekent een witte driehoek met een rode rand stopt! maar hetzelfde driehoek op zijn kop betekent pas op! )


Term: een term is een taalobject bestaande uit een of meer woorden en is bedoeld als naam om naar een object te verwijzen.


Theorie: een theorie is een conceptueel object. Het is een samenhangend stelsel van uitspraken, beweringen en/of wetten met verklarend vermogen. (Let op dat, volgens deze definitie, een theorie is eigenlijk een speciaal geval van een systeem2, namelijk een conceptueel systeem2 dat als model dient om bepaalde aspecten van de werking van het object van studie te kunnen begrijpen).

[Citaat over theorie uit Foss and Rothenberg (1987), 'The second medical revolution': "The point of articulating a theory is to fit known facts into a context, connecting them into a pattern of relations, 'reducing entropy', in Jeremy Campbell's illuminating phrase. Not only does a theory seek to fit known facts into a context; it seeks also to generate new facts, facts not yet observed or findings not adverted to as significant. An ordering process, a theory 'not only connects the known to the known; it also connects the unknown to the known (Campbell, 1982)’ ."] Theorieën, Wetenschappelijk: Volgens Campbell moet een theorie niet alleen verklarende, maar ook voorspellende vermogens hebben (zie boven). Dit is zeker het geval bij wetenschappelijk theorieën. De wetenschappelijk voorspellingen moeten toetsbaar zijn en ons in staat stellen deze theorieën te toetsen en eventueel ze te veranderen of te verwerpen.


Thesis: een thesis is een nog te bewijzen stelling, gewoonlijk in de vorm van een uitgebreide bewering bestaande uit een of meerdere aan elkaar gekoppelde proposities