Portaal:Natuurkunde/Uitgelicht/28
Uiterlijk
Bij osmose stroomt een vloeistof van de zijde waar de concentratie van opgeloste stoffen lager is naar de zijde waar deze hoger is. Een verklaring voor dit verschijnsel is dat aan de kant van de opgeloste stoffen minder vaak een molecuul van het oplosmiddel tegen een opening in het membraan zal botsen dan aan de andere kant, omdat een deel van de ruimte door de opgeloste moleculen wordt ingenomen. Wanneer de stroming wordt tegengehouden, wordt door de oplossing een druk opgebouwd. Deze zogenaamde osmotische druk is min of meer evenredig aan de druk die de opgeloste deeltjes zouden uitoefenen als ze zich als een gas in de lege ruimte zouden bevinden in die concentratie.