Transportproteïne

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Membraan (M) met transportproteïnen (geel)

Een transporteiwit of ook transporter is een speciale proteïne (een specifiek eiwit) ingebed in een membraan, dat slecht oplosbare stoffen bindt op zo'n manier dat de stof elders weer kan worden afgesplitst of afgegeven. Membranen bestaan uit een fosfolipide bilaag, wat vetachtig is. Daarom zijn transporters ook vetachtig. Dergelijke proteïnen vormen een klein kanaaltje, dat al dan niet permanent geopend is en dat doorlaatbaar is voor welbepaalde moleculen of ionen. Transporters spelen een grote rol bij het vervoeren van stoffen tussen membranen. Ook hebben ze een belangrijke rol bij het vervoeren van bijvoorbeeld geneesmiddelen tussen het bloedplasma en weefsels. In membranen kan passieve diffusie plaatsvinden, waarbij er gestreefd wordt naar een gelijke concentratie van stoffen aan beide kanten van het membraan. Sommige transporters kunnen actief (met gebruik van ATP) stoffen tegen de 'richting' in, dus tegen de concentratiegraad in verplaatsen. Dit is een belangrijk principe voor veel fysiologische processen.

De Lipinsky's rule of 5 geldt niet voor deze transporters, omdat stoffen actief door een membraan gepompt kunnen worden.

Hemoglobine is bijvoorbeeld een zuurstoftransporteiwit, transferrine een ijzertransporteiwit. Sommige eiwitten kunnen een enorm aantal verschillende stoffen op deze manier binden, zoals albumine. Als twee stoffen op dezelfde plaats van een transporteiwit moeten binden om te worden getransporteerd, kan dit leiden tot bindingscompetitie, waarbij een van de stoffen vaak in een veel hogere concentratie in een werkzame vorm in het bloedplasma aanwezig is, wat een bekende vorm van farmacologische interactie is.

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]