Dood van Sedar Soares

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
(Doorverwezen vanaf Zaak-Sedar Soares)

De dood van Sedar Soares is een misdrijf in 2003 in de Nederlandse stad Rotterdam. De dertienjarige Sedar Soares overleed op zondag 2 februari 2003 in een ziekenhuis aan verwondingen die hij de avond daarvoor opliep omdat hij werd beschoten terwijl hij sneeuwballen aan het gooien was. De dader is niet achterhaald; een verdachte in deze zaak werd vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs.

Gebeurtenis[bewerken | brontekst bewerken]

Sedar Soares, een Kaapverdisch-Nederlandse jongen van dertien jaar oud, was op zaterdagavond 1 februari 2003 boven op een parkeergarage bij het Rotterdamse metrostation Slinge met meerdere andere kinderen sneeuwballen aan het gooien naar voorbijgangers en passerend autoverkeer. Aanvankelijk werd verondersteld dat een bestuurder kwaad werd, zijn vuurwapen pakte en geschoten heeft, waarbij Sedar Soares door een kogel in het voorhoofd wordt getroffen. Hij overleed de volgende dag in een ziekenhuis aan zijn verwondingen.

Mogelijke motieven[bewerken | brontekst bewerken]

Een in een vroeg stadium van onderzoek veronderstelde reden voor de moord op Sedar Soares was dat Sedar beschoten zou zijn toen hij de auto van de moordenaar raakte met een sneeuwbal. De dader zou uitgestapt zijn, en geschoten hebben. De jongens doken weg, maar voor Sedar was het al te laat.[1] Deze veronderstelling werd later in de rechtbank bevestigd door getuigenverklaringen.[bron?]

Een andere veronderstelde oorzaak was dat Sedar gedood werd door een verdwaalde kogel tijdens een bendeoorlog.[2]

In 2022 onderzocht de politie de mogelijkheid dat hij het onschuldige slachtoffer werd van een ripdeal. Bij een poging cocaïne te stelen zou zijn geschoten.[3]

Onderzoek[bewerken | brontekst bewerken]

Uit onderzoek bleek dat er, na de moord op Sedar, in Rotterdam-Zuid maandenlang sprake was van geruchten wie de dader zou zijn. Niemand zou naar de politie hebben durven te stappen uit angst voor represailles.[bron?]

De verdenking richtte zich tegen de destijds 28-jarige Antilliaan Gerald H., bijgenaamd Japatin ('Koning der Lullen')[4]. Deze persoon was actief in de drugswereld en had het imago van een macho met een zeer kort lontje.[5]

Proces[bewerken | brontekst bewerken]

Het proces tegen H. was lastig voor het Openbaar Ministerie, omdat het bewijs grotendeels afhankelijk was van getuigenverklaringen. Ook trokken getuigen bepaalde verklaringen in, wat verklaard zou kunnen worden uit angst voor H. Een van de getuigen werd bij het verhoor bij de rechter-commissaris aangehouden op verdenking van meineed. Een vrouw die eerder verklaarde het schietincident gezien te hebben, zei niet eens aanwezig te zijn geweest op Slinge. Ook een andere getuige stelde H. niet gezien te hebben op de bewuste avond. Toch waren de verklaringen volgens advocaat-generaal Groen bruikbaar, omdat de getuigen zich zouden hebben laten leiden door angst.

Op 31 januari 2005 veroordeelde de Rechtbank Rotterdam H. wegens doodslag tot 15 jaar gevangenisstraf.

De zaak was in behandeling bij het Gerechtshof in Den Haag voor hoger beroep en op 18 oktober 2005 werd H. door dit hof wegens gebrek aan bewijs vrijgesproken.[6] Twee ooggetuigen hadden hun verklaringen plots ingetrokken.

Na deze vrijspraak in hoger beroep ging het Openbaar Ministerie in cassatie. De Hoge Raad heeft op 19 december 2006 het cassatieberoep verworpen. Daarmee is Gerald H. definitief vrijgesproken.

Externe link[bewerken | brontekst bewerken]

  • Rechtbank Rotterdam 31 januari 2005, 10/101121-04 en 10/103081-04, ECLI:NL:RBROT:2005:AS4380"
    Uitspraak in de zaak waarin bij metrostation Slinge in Rotterdam een sneeuwbalgooiend jongetje werd neergeschoten. De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman omtrent de betrouwbaarheid van de getuigen en het alibi van verdachte. De rechtbank wijst het verzoek omtrent het alsnog horen van een deskundige af.
    De rechtbank legt de maximale straf op ter zake van doodslag, omdat zij nauwelijks een onevenrediger reactie op het gooien van sneeuwballen kan voorstellen, dan het doodschieten van een 13-jarig jongetje. Daarbij is meegewogen het belang van de bescherming van de maatschappij. Het vuurwapenbezit en de invoer van 300 gram cocaïne vallen qua zwaarte in het niet bij de doodslag, zodat deze als het ware verdisconteerd worden in de 15 jaar."


  • Gerechtshof 's-Gravenhage 18 oktober 2005, 22-001912-05, ECLI:NL:GHSGR:2005:AU4447"
    Het hof heeft eerder overwogen dat een eventuele bewezenverklaring in overwegende mate moet steunen op de verklaring van de getuige [getuige 1], in samenhang met andere getuigenverklaringen.
    Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en al het voorgaande overwegende is het hof van oordeel dat de verklaringen van de getuigen [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5], afzonderlijk dan wel in onderling verband, niet kunnen dienen ter onderbouwing van de betrouwbaarheid van de belastende verklaring van de getuige [getuige 1].
    Evenmin kunnen deze getuigenverklaringen wegens onvoldoende betrouwbaarheid afzonderlijk dan wel in onderling verband dienen om tot het stellige en overtuigende oordeel te komen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
    Ook overigens zijn er in het dossier geen (voldoende) betrouwbare getuigenverklaringen voorhanden die, al dan niet in samenhang, tot dat stellige oordeel kunnen strekken.
    De verdachte moet dan ook van het onder 1 en 2 tenlaste-gelegde worden vrijgesproken."


  • Hoge Raad 19 december 2006, 00002/06, ECLI:NL:HR:2006:AZ2101"
    OM-cassatie. In cassatie kan niet worden onderzocht of de feitenrechter die verdachte o.g.v. zijn feitelijke waardering van het bewijsmateriaal heeft vrijgesproken, terecht tot dat oordeel is gekomen. Ingeval de rechter die over de feiten oordeelt het tenlastegelegde bewezen acht, is het aan die rechter voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Deze beslissing inzake die selectie en waardering, die – behoudens bijzondere gevallen – geen motivering behoeft, kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Hetzelfde heeft te gelden in het tegenovergestelde geval dat de rechter o.g.v. de aan hem voorbehouden selectie en waardering van het bewijsmateriaal tot de slotsom komt dat vrijspraak moet volgen. De nadere motivering van de vrijspraak maakt de gegeven beslissing niet onbegrijpelijk doordat het beschikbare bewijsmateriaal – al dan niet o.g.v. een andere uitleg van gegevens van feitelijke aard – een andere (bewijs)beslissing toelaat (HR NJ 2004, 480). Art. 359.2 Sv, zoals die bepaling luidt sedert 1-1-05, heeft daarin geen wijziging gebracht. Ook thans is de selectie en waardering van het beschikbare feitenmateriaal aan de feitenrechter voorbehouden, ook indien de feitenrechter tot een vrijspraak komt."