Azucena Villaflor

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Azucena Villaflor
Azucena Villaflor
Algemene informatie
Land Argentinië
Geboortedatum 7 april 1924
Geboorteplaats Avellaneda
Overlijdensdatum december 1977
Overlijdensplaats Atlantische Oceaan
Begraafplaats Iglesia Santa Cruz, Buenos Aires
Wijze van overlijden levensberoving
Werk
Beroep mensenrechtenverdediger
Functies oprichtend lid
Persoonlijk
Woonplaats Avellaneda
Plaats van gevangenschap Navy Petty-Officers School of Mechanics
Diversen
Lid van Dwaze Moeders
graf
graf
De informatie in deze infobox is afkomstig van Wikidata.
U kunt die informatie hier bewerken.

Azucena Villaflor (Azucena Villaflor de De Vincenti) (Avellaneda, 7 april 1924 - 1977) was een Argentijnse mensenrechtenactiviste en voorvrouw van de Dwaze Moeders.

Jeugd en loopbaan[bewerken | brontekst bewerken]

Villaflor werd geboren in Avellaneda op 7 april 1924. Ze was dochter van Emma Nitz, die haar op vijftienjarige leeftijd kreeg, en Florentino Villaflor, een 21-jarige arbeider in een wolfabriek. Op vijftienjarige leeftijd ging ze werken bij het bedrijf Siam, als telefoniste. In 1949 trouwde ze met een werknemer van dat bedrijf, tevens vakbondsactivist, Pedro De Vincenti. Ze kregen samen vier kinderen: Pedro, Néstor, Adrián en Cecilia.[1]

Dwaze moeders[bewerken | brontekst bewerken]

Na de staatsgreep van Jorge Videla in Argentinië gingen de verdwijningen en liquidaties door die onder Isabel Peron waren begonnen en namen zelfs in aantal toe. In de zogenaamde 'vuile oorlog' die de junta voerde werden talloze tegenstanders van het militaire regime opgepakt. Op 30 november 1976 verdween ook Nestor, zoon van Villaflor en lid van de Peronistische Jeugd, samen met zijn vriendin, Raquel Mangin. Hoewel Villaflor ook al voor die tijd maatschappelijk actief was, werd dat vele malen sterker na deze ontvoering. Ze startte een zoektocht naar haar zoon en ontmoette andere moeders van wie ook een of meer kinderen waren 'verdwenen'.

Op 30 april 1977 ging zij samen met 13 andere moeders naar het centrale plein - Plaza de Mayo - van Buenos Aires. Het werd het begin van de Dwaze Moeders, waarvan Villaflor de voorvrouw was. Ze marcheerden rond de Plaza de Mayo waaraan het presidentieel paleis was gelegen, de Casa Rosada. Daarna volgden nog talloze marsen die wekelijks op dezelfde plek en op hetzelfde tijdstip plaatsvonden. De moeders eisten niet alleen informatie over de verblijfplaats van hun kinderen, maar protesteerden ook tegen het staatsterrorisme, de wrede schendingen van de mensenrechten en het monddood maken van de oppositie. Ze marcheerden bovendien om samen te rouwen. Ondanks dat ze bedreigd en mishandeld werden gingen ze door, onbevreesd en in het besef dat ze wellicht hun acties met hun leven zouden moeten bekopen.

Verdwijning en dood[bewerken | brontekst bewerken]

Op 10 december 1977 publiceerden de Dwaze Moeders een krantenadvertentie met de namen van hun 'verdwenen' kinderen. Diezelfde nacht werd Villaflor weggevoerd. Ze is nooit meer levend gezien. De marsen van de moeders gingen door, zelfs na de val van de militaire junta in 1983 omdat nog steeds onduidelijk was waar de kinderen waren gebleven en omdat de schuldigen niet waren gestraft. In 2003 is Villaflor gevonden, dood. Haar as werd in 2005 begraven op de Plaza de Mayo.

Ze is waarschijnlijk zoals zo vele politieke tegenstanders van het militaire regime met een vliegtuig in zee gedumpt. Voor de kinderen was het aanleiding hun moeder met de volgende woorden te eren:

Onze moeders, onvermoeibare strijders die hun leven gaven voor hun kinderen, konden de dood niet verslaan, maar ze waren zo koppig dat ze de vergetelheid konden verslaan. En ze kwamen terug. Ze keerden terug met de zee, alsof ze opnieuw rekenschap hadden willen geven van de vasthoudendheid die hen kenmerkte in het leven. De aanwezigheid van hun stoffelijke overschotten getuigt ervan dat het voor de hand liggende niet kan verdwijnen. Ze keerden terug met die onvoorwaardelijke liefde die alleen moeders hebben voor hun kinderen, om voor hen en voor ons te blijven vechten.[1]
Grafsteen van Villaflor

Bronnen[bewerken | brontekst bewerken]