Gebruiker:Ris Eirid/John D. Imboden

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

John Daniel Imboden (6 februari 1823 – 15 augustus 1895), Amerikaans advocaat, staatswetgever in Virginia en generaal in het leger van de Geconfedereerden. Tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog voerde hij het bevel over een ongeregelde cavaleriemacht. Na de oorlog hervatte hij zijn advocatenpraktijk, werd schrijver en was actief in landontwikkeling door het stichten van de stad Damascus, Virginia.

Vroegste jeugd en familieleven[bewerken | brontekst bewerken]

Imboden werd geboren in de buurt van Staunton, Virginia, in de Shenandoahvallei als zoon van boer George William Imboden (1793–1875) en Isabella Wunderlich, die elf kinderen kreeg. Zijn vader vocht in de oorlog van 1812. Imboden kreeg een privé-opleiding aan de Staunton Academy en in 1841–1842 ging hij naar het Washington College. Tegen 1850 woonden John en zijn broer Frank niet meer op de familieboerderij, die zijn vader bewerkte met de hulp van zijn jongere broers George, James, Jacob en een blanke huurknecht genaamd Robert Walkey; zijn zussen Eliza en Frances hielpen hun moeder thuis.[1][2]

Vroege carrière[bewerken | brontekst bewerken]

Hij ging lesgeven aan de Virginia School for the Deaf and the Blind in Staunton. Imboden las ook rechten, werd toegelaten tot de balie van Virginia en ging een partnerschap aan met William Frazier om een advocatenkantoor op te richten. In december 1844 werd Imboden lid van de Staunton Masonic Lodge, Nummer 13, Ancient Free and Accepted Masons (A.F. & A.M.).[3] In de federale volkstelling van 1850 bezat Imboden vier slaven, een 16-jarige mulat man, een 23-jarige zwarte vrouw en 12- en 3-jarige meisjes.[4] Zijn slavenbezit nam toe tot 7 in 1860, de mulat man werd 26 jaar oud en werkte samen met twee 20-jarige zwarte vrouwen, een 24-jarige zwarte vrouw en zwarte jongens van 6 en 14 jaar oud en een 14-jarig zwart meisje.[5]

Augusta County voters elected Imboden as one of their two (part-time) delegates in the House of Delegates in 1850, alongside veteran John Marshall McCue. As a result of greater representation accorded western Virginia counties and the 1850 census, Augusta county was allocated a third delegate in 1852, so as the third-highest vote-getter that year, Imboden was re-elected, this time serving alongside James Walker and John A. Tate. However, Augusta County voters selected three other men in 1853, although Imboden again was the third highest vote-getter and returned to the legislature in 1855, this time alongside Boliver Christian and Adam McChesney. Imboden again failed to win re-election in 1857.[6] Als reactie op de overval van John Brown bij Harper's Ferry hielp Imboden bij de oprichting van de Staunton Light Artillery, die hij gedeeltelijk op eigen kosten financierde.[7] Zijn jongere broer George W. Imboden was zijn weg in de rechten gevolgd en sloot zich ook aan bij de artilleriemilitie. Ondanks zijn gebrek aan formele militaire training werd J.D. Imboden op 28 november 1859 aangesteld als kapitein in de Staunton Artillerie van de Virginia State Militia.[8]

Afscheiding en Burgeroorlog[bewerken | brontekst bewerken]

Toen de Afscheidingsconventie van Virginia in 1861 klaar leek om de afscheidingsverordening goed te keuren, riep ex-gouverneur Henry Wise een vergadering bijeen van verschillende militiecommandanten, kapitein A.M. Barbour (voormalig civiele opzichter van het Harper's Ferry Arsenal) en Richmond Enquirer redacteur Nat Tyler, om plannen te maken om het arsenaal van het Amerikaanse leger in Harpers Ferry in te nemen. Imboden was aanwezig, net als kapitein John A. Harman van de infanterie militie van Staunton en de cavalerie kapiteins Turner en Richard Ashby van Fauquier County en Oliver R. Funsten van Clarke County.[9] Imboden telegrafeerde de militiecompagnieën van Staunton om op 17 april om 16.00 uur in Staunton bijeen te komen voor orders. De groep regelde vervoer per spoor naar Charles Town, ongeveer 8 mijl van het arsenaal in Harpers Ferry. Gouverneur John Letcher weigerde echter de actie toe te staan totdat de afscheidingsverordening was goedgekeurd. Zodra dit het geval was, ging A.M. Barbour naar Harpers Ferry en informeerde de arbeiders in het openbaar. De avond nadat de afscheidingsverordening was aangenomen, begonnen 360 mannen met de verovering van het arsenaal, dat verdedigd werd door Roger Jones, luitenant van het Amerikaanse leger, met 50 soldaten en ongeveer 15 vrijwilligers. Ze waren in de minderheid en probeerden de gebouwen en de uitrusting in brand te steken terwijl ze noordwaarts trokken naar Carlisle, Pennsylvania.[10] Imboden's artillery had set up on the heights above the arsenal, but did not see further action, although Imboden later bragged about converting some of the captured horse carts to caissons. Virginia militia Major General Kenton Harper (of Staunton) then secured the towns, and on April 27, Major Stonewall Jackson arrived to organize the militia into regiments.[11]

Op 1 juli 1861 werd de Staunton Light Artillery, met zijn vier bronzen, 6-ponder kanonnen en 107 officieren en manschappen, officieel ingelijfd bij het leger van de Geconfedereerde Staten.[12][13] Terwijl hij het bevel voerde over zijn artilleriebatterij tijdens de Eerste Slag om Bull Run, doorboorde Imboden zijn linker trommelvlies bij het afvuren van een artilleriestuk, waardoor hij doof werd aan dat oor. Hij vocht met majoor-generaal Thomas J. "Stonewall" Jackson in de Valley Campaign bij Cross Keys en Port Republic. Op 9 september 1862 verliet Imboden de artillerie om een bataljon partizan rangers te rekruteren en werd bevorderd tot kolonel van de 62nd Virginia Mounted Infantry (1st Partisan Rangers). Hij werd bevorderd tot brigadegeneraal op 28 januari 1863.[14]

Verontwaardigd door de onafhankelijkheidsbeweging in West Virginia, waarvan de kiezers een petitie indienden om zich af te scheiden van Virginia, leidde Imboden samen met Brig.Gen. William E. "Grumble" Jones 3.400 partizaanse rangers naar het noordwesten van Virginia. De Jones-Imboden Raid vernielde spoorrails en bruggen van de Baltimore and Ohio Railroad, maakte duizenden paarden en stuks vee buit en verwoestte petroleumvelden in de Kanawha Valley.[8] De overvallers legden 400 mijl (640 km) af in 37 dagen maar slaagden er niet in om de staat West Virginia tegen te houden.