Gebruiker:Wendy De Roovere/Kladblok

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Lazaruskapel[bewerken | brontekst bewerken]

De lazaruskapel bevindt zich in de gemeente Rumst en had als oorspronkelijke bestemming 'De confrerie der Melaatsen'.

Geschiedenis.[bewerken | brontekst bewerken]

Pieter Vandercruysse was een officier onder Karel De Stoute en werd aangetast door melaatsheid, waardoor hij terugkeerde naar zijn geboortedorp Rumst waar hij werd afgezonderd in een buitenwijk genaamd Lazernij.

Als melaatse mocht hij niet meer naar de parochiekerk en daarom liet hij in 1460 zelf een kapel bouwen ter ere van de heilige Lazarus, van wie werd aangenomen dat hij aan lepra leed, met daarbij een leprozenhuis en melaatsenhutten. Het broederschap van de Lazernij werd opgericht en in 1531 kreeg ze van Keizer Karel de toestemming aalmoezen in te zamelen. Andere inkomsten verkregen ze door tol te innen aan de brug van Walem, door elke schipper te voldoen.

Door de verplichte afzondering en het verbod om te huwen verminderde melaatsheid aanzienlijk rond 1660. Toch bleef het broederschap de goederen van de kapel beheren. Door de beslaglegging op de huurgelden van het akkerland en op de giften van de bedevaarders konden ze niet meer instaan voor de nodige herstellingen aan de kapel. Ze deden hiervoor hun beklag bij de Soevereine Raad van Brabant. Mede hierdoor en door de blijvende bedevaarten op 15 augustus werd de kapel behouden. Tot op heden komen nog 300 bedevaarders naar de Lazaruskapel.

De Leprozen.[bewerken | brontekst bewerken]

Lepra, ook melaatsheid en lazarusziekte genoemd, was één van de meest gevreesde ziekten in de middeleeuwen en groeide uit tot een plaag. De ziekte was meegekomen met de Romeinen toen ze onze gewesten veroverden. Meestal leefden leprozen buiten de wallen van de steden, tegen de ingangspoorten en stonden onder toezicht van een leprozerie. Ze moesten een mantel dragen met kap, een zwarte vilten hoed met wit lederen boordsel , een stok zonder punt met korte gaffel en een klep die men vanop 50 meter hoorde. Ze moesten hun naam opgeven en werden verplicht om zich aan te sluiten bij de broederschap van Lazernij. Op Onze-Lieve Vrouw Hemelvaart moesten zij de kerkdienst bijwonen en ter bedevaart gaan om de gunsten van de heilige Lazarus af te smeken om te genezen van melaatsheid.

Als ze onderling vochten moesten ze een boete betalen en die boete verdubbelde als ze vochten tegen gezonde mensen. ook op vloeken stond een boete. Ze mochten niet reizen zonder toestemming van de pastoor en moesten steeds overnachten in het leprozenhuis. Ze mochten geen handel drijven en spreken met niet-aangetaste mensen maar gezonde mensen die leprozen lastigvielen konden hier ook voor vervolgd worden. Ze moesten altijd bedelen in leprozenkledij en alles onder elkaar verdelen.

De kapel.[bewerken | brontekst bewerken]

De kapel wordt omschreven als een éénbeukige gotische kapel met driezijdige koorsluiting.

Het koor dateert nog van 1460. Het altaar heeft barokkenmerken wat op een latere bouw duidt.

De kapel werd grotendeels verwoest tijdens de doortocht van Gelderse troepen, maar werd heropgebouwd omstreeks 1590.

In de kapel bevindt zich een groot Lazarusbeeld en klein leprozenbeeldje. Dit laatste werd vervaardigd in 1925 ter vervanging van het oude dat in stukken uit elkaar viel.

Het gebouw en de omgeving werd geklasseerd als monument en als dorpsgezicht bij K.B. van 8 september 1981. De kapel en de aanpalende woning werden gerestaureerd en opnieuw opengesteld in 1992. Men opteerde voor een sobere, middeleeuwse kapel en niet de barokke kapel zoals ze was voor de restauratie.

Het leprozenhuis is voorzien van een muurschildering van ‘Het Laatste Oordeel’ wat zou geschilderd zijn door een leproos. In 2021 werd dit gerestaureerd door het MUSA, evenals alle andere kunstschilderijen, beelden en het altaar.

Tegenwoordig behoren de kapel en woonhuizen tot het patrimonium van het OCMW, de opvolger van de armenzorg en huisvesting zoals dat toen plaatsvond in de 15de eeuw.