Naar inhoud springen

Aandelen binnen een beleggingsportefeuille

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door JRB (overleg | bijdragen) op 16 nov 2010 om 22:20.
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.

Aandelen nemen een vaste plaats in binnen beleggingsportefeuilles. Het is niet ongebruikelijk dat een portefeuille van een institutionele belegger voor circa 30% tot 50% uit aandelen bestaat. Het gebruik ervan is echter niet eenvoudig.

De belangrijkste reden om in aandelen te beleggen is gelegen in het hogere rendement dat hiermee behaald kan worden, in vergelijking met obligaties en onroerend goed. Hoewel studies tot verschillende uitkomsten leiden, kan in het algemeen gezegd worden dat aandelen, over een lange reeks van jaren beschouwd, een rendement hebben dat gemiddeld circa 2%-punt tot 3%-punt hoger is dan dat van obligaties.

De fluctuaties in die rendementen zijn echter aanmerkelijk groter dan die van obligaties. Er doen zich ook met een zekere regelmaat jaren voor waarin aandelen een (flink) lager rendement hebben dan obligaties. Dit impliceert dat er een betrekkelijk lange beleggingshorizon moet zijn, wil het beleggen in aandelen in aanmerking komen. (De term "beleggingshorizon" kan ongeveer vertaald worden als "de tijd voordat men zijn geld terug moet hebben". Voor een particulier die voor een volgende fiets gaat sparen, zou de beleggingshorizon op enkele jaren gesteld kunnen worden: de vermoedelijke levensduur van de huidige fiets, met een aftrek voor de kans op diefstal.)

Voor institutionele beleggers zoals pensioenfondsen en levensverzekeringsmaatschappijen, die veelal een lange beleggingshorizon hebben, zijn aandelen in beginsel geschikt als beleggingsobject.

Ze zullen echter vrijwel nooit (bijna) hun gehele vermogen in aandelen beleggen, aangezien daarmee het risico te zeer in die ene beleggingscategorie geconcentreerd is. Het zal vrijwel altijd een combinatie van aandelen en obligaties zijn, vaak aangevuld met onroerend goed en (in toenemende mate) alternatieve beleggingen. Zie hierover de lemma's moderne portefeuilletheorie en asset-liability management.

De prijsvorming van een aandeel is afhankelijk van vele factoren. Volgens de theorie is de koers van een aandeel de contante waarde van de toekomstige dividenden, contant gemaakt tegen een discontovoet waarin een opslag is opgenomen die recht doet aan de mate van onzekerheid omtrent die ontvangst. Een dergelijke benadering veronderstelt echter dat de belegger het aandeel nooit zal verkopen, zodat in andere vormen van die theorie een veronderstelling omtrent het tijdstip van verkoop is opgenomen, plus een veronderstelling omtrent de prijs.

Bij het beleggen in aandelen zijn in hoofdzaak twee stromingen te onderscheiden: de top-down benadering en de bottom-up benadering.

Bij de eerste methode wordt een totale aandelenmarkt als beleggingsobject beschouwd, die dan "vertegenwoordigd" wordt door een (of meer) benchmark(s). De portefeuille aan aandelen wordt dan samengesteld met inachtneming van die benchmark, waarbij overigens vaak bepaalde afwijkingsmogelijkheden worden afgesproken. Bij deze methode komt de vraag, in welke aandelen in concreto wordt belegd, eerst in een later stadium aan de orde. (Enigszins badinerend kan gezegd worden dat het voor de top-down belegger weinig interessant is wat de ondernemingen waarin hij belegt nu precies doen, zolang ze maar een relatie met de index hebben.)

Bij de tweede methode wordt, veelal met behulp van fundamentele analyse, bekeken welke merites individuele ondernemingen hebben en welke koersontwikkeling van hun aandelen verwacht wordt. Vervolgens een portefeuille samengesteld van de hopelijk hoogst renderende aandelen. (Bij deze aanpak zou, eveneens badinerend, gezegd kunnen worden dat de belegger voor het hoogste verwachte rendement gaat, ongeacht de relatie met de benchmark, en ongeacht het risico van de totale portefeuille.)

In de praktijk zal overigens zelden onverkort voor een van beide benaderingen worden gekozen.

Bij het beleggen in aandelen is het van belang te beseffen dat men verschaffer is van risicodragend kapitaal. Als het slecht gaat met de onderneming, is de aandeelhouder de eerste van de diverse vermogensverschaffers die daarvan nadeel ondervindt. (Indien een onderneming slecht nieuws naar buiten brengt, kan dat een sterke koersdaling tot gevolg hebben. Dalingen van enkele tientallen procenten in enkele uren tijd zijn dan geenszins uniek.)

In verband daarmee is het sterk aan te raden om een belegging in aandelen te spreiden over meerdere ondernemingen. Hierbij wordt opgemerkt dat in veel gevallen een risico op koersdalingen niet slechts samenhangt met het wel en wee van de individuele onderneming, maar ook van dat van de sector waarin de onderneming opereert. Indien men zijn portefeuille heeft gespreid over 5 ondernemingen, die echter alle in dezelfde sector werkzaam zijn (bijvoorbeeld telecommunicatie en aanverwante technologieën) is het risico op aandelen-niveau wel tot op zekere hoogte gediversificeerd (gespreid) maar is er nog een complete "exposure" op die ene sector. (Zie hieromtrent het lemma beleggingsfonds.)

In het algemeen kan gezegd worden dat het beleggen in aandelen duidelijk arbeidsintensiever is dan het beleggen in obligaties, en daarmee leidt tot duidelijk hogere beheerskosten. De beheerskosten hangen echter ook samen met de gehanteerde beleggingsstijl (actief of passief). (Zie hieromtrent het lemma vermogensbeheer.)