Brieven van Abélard en Héloïse

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

De Brieven van Abélard en Héloïse is de 12e-eeuwse liefdescorrespondentie tussen de geestelijke Pierre Abélard en de abdis Héloïse. Dit Latijnse werk wordt doorgaans als authentiek beschouwd, met dien verstande dat het vermoedelijk gaat om een gefingeerde briefroman geschreven door Abélard alleen.[1][2] De passioneel-erotische lading uit de eerste brieven maakt in het tweede deel plaats voor monastieke raadgevingen.

Auteurschap[bewerken | brontekst bewerken]

Sinds de 19e eeuw debatteren geleerden over de authenticiteit van de brieven. Het wordt nu vrij algemeen aanvaard dat de correspondentie werkelijk teruggaat op de 12e-eeuwse protagonisten, maar de precieze configuratie blijft ongewis. Waar sommigen de brieven gewoon at face value nemen, zien anderen een bewerking door Héloïse, maar de meesten lijken nu toch te neigen naar een literaire fictie door Abélard. Een van de argumenten hiervoor is dat taalalgoritmes de schrijfstijl van Abélard herkennen, maar niet die van Héloïse.[3]

Context[bewerken | brontekst bewerken]

Fulbert, de oom en voogd van Héloïse, stelde omstreeks 1115-1117 de gerenommeerde geestelijke Abélard aan tot haar huisleraar. De twee begonnen een clandestiene relatie en kregen een zoon Astralabius. Daarna traden ze heimelijk in het huwelijk, hoewel Héloïse dat eerst had geweigerd om Abélards loopbaan niet in het gedrang te brengen. Toch kozen ze voor een gescheiden leven: omstreeks 1118-1119 trad Héloïse in bij de benedictinessen van Argenteuil, terwijl Abélard dat deed in Saint-Denis. Toen de kloostergemeenschap rondom Héloïse na een tiental jaar werd verbannen uit Argenteuil, zorgde Abélard voor een nieuw onderkomen in Le Paraclet, waarvan Héloïse abdis werd. Gedurende deze periode, ca. 1131, zette Abélard zijn tragische levensverhaal – inclusief zijn castratie door Fulbert – op schrift. Deze Historia calamitatum kwam Héloïse onder ogen en ze reageerde met een hartstochtelijke brief.

Inhoud[bewerken | brontekst bewerken]

Veel collecties beginnen met de autobiografische troostbrief van Abélard aan een onbekende vriend, getiteld Historia calamitatum, omdat Héloïse door erop te reageren de eigenlijke, persoonlijke correspondentie op gang bracht. Haar emotionele opening kreeg een afstandelijke reactie van Abélard. Na enkele uitwisselingen gaf Héloïse vrij abrupt de persoonlijke toon op en namen monastieke onderwerpen de bovenhand. Ze vroeg en kreeg raad hoe ze haar vrouwengemeenschap moest organiseren, want ze achtte de Regel van Benedictus daarvoor niet geschikt. Het werk lijkt weer te geven hoe affecten onder controle kunnen worden gebracht door de ratio, wat uiteindelijk het beste kan geschieden in een klooster.[2]

De brieven tussen Héloïse en Abélard kregen in een handschrift de volgende titels:

  1. Heloisae suae ad ipsum deprecatoria (smeekbrief van Héloïse aan Abélard)
  2. Rescriptum ipsius ad ipsam (reactie van Abélard aan Héloïse)
  3. Rescriptum ipsius ad ipsum (reactie van Héloïse aan Abélard)
  4. Ipse rursus ad ipsam (reactie van Abélard aan Héloïse)
  5. Item eadem ad eundum (reactie van Héloïse aan Abélard)
  6. Rescriptum ad ipsam de auctoritate vel dignitate ordinis sanctimonialium (reactie van Abélard over het vrouwelijke kloosterleven)
  7. Institutio seu Regula Sanctimonialium (Institutie of nonnenregel opgesteld door Abélard)

De stijl is gesofisticeerd en refereert aan de Ars amatoria van Ovidius.

Andere brieven[bewerken | brontekst bewerken]

De Epistolae duorum amantium ('Brieven van twee geliefden') zijn een andere set brieven die door sommigen worden toegeschreven aan Abélard en Héloïse. Dit geheel van een honderdtal brieven en gedichten zou dateren uit het begin van hun relatie (ca. 1115) en is bewaard in een kopie gemaakt vanaf 1471 door Johannes de Vepria, een compilator verbonden aan de abdij van Clairvaux, wiens manuscript in 1974 is uitgegeven.

Handschriften[bewerken | brontekst bewerken]

De vroegste tekstgetuige dateert van de 13e eeuw. Rond 1290 maakte Jean de Meun de Oudfranse vertaling La vie et les epistres Pierres Abaelard et Heloys sa fame. De meest volledige handschriften zijn:

  • Troyes, Médiathèque du Grand Troyes, ms. 802 (ca. 1300)
  • Oslo/London, Martin Schøyen Collection, ms. 2085 (ca. 1350)

Uitgaven[bewerken | brontekst bewerken]

De brieven verschenen in 1616 voor het eerst in druk in de Opera omnia van Abélard, verzorgd door André Duchesne. Een complete kritische editie is:

  • The Letter Collection of Peter Abelard and Heloise, ed. David Luscombe, vert. David Luscombe en Betty Radice, 2013. ISBN 9780198222484 (Latijn-Engels)

In Nederlandse vertaling[bewerken | brontekst bewerken]

  • Brieven van Abelard en Heloïze, vert. Oene Noordenbos en T. Noordenbos-de Klerk, Rotterdam, W.L. & J. Brusse, 1929
  • De minnebrieven van Abelard en Heloïse, vert. Victor Heylen, 1980. ISBN 9789028905153
  • De briefwisseling met Héloïse, vert. Chris Tazelaar, 1998. ISBN 9789026315404
  • Alleen maar woorden. Brieven van Heloïse en Abelard, vert. Ramon Selles, 2023. ISBN 9789463403429

Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]

  • Peter von Moos, Mittelalterforschung und Ideologiekritik. Der Gelehrtenstreit um Héloise, 1974. ISBN 9783770509591
  • Peter Dronke, Abelard and Heloise in Medieval Testimonies, 1976. ISBN 9780852611364

Hedendaagse cultuur[bewerken | brontekst bewerken]

  • Het boek Heloïse en het Inwonen 1947-1952 van de Nederlandse auteur Monika Sauwer (2019, uitgeverij Avanti, ISBN 9789082318128) verwijst uitdrukkelijk naar de beroemde briefwisseling tussen Abélard en Héloïse.[4] Het boek is gebaseerd op brieven die haar ouders elkaar schreven.[5] In het boek heten haar ouders Wies (Héloïse) en Simon.[5]

Voetnoten[bewerken | brontekst bewerken]