Naar inhoud springen

Cultuurgebied

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Clark Wissler's kaart van inheemse Amerikaanse cultuurgebieden (1948)
The Nine Nations of North America

Een cultuurgebied is een geografisch gebied, met een relatief homogene cultuur. Binnen een cultuurgebied of culturele regio deelt de bevolking een aantal culturele kenmerken, zoals taal, religie, bouwstijl en/of bestaanswijze, waardoor ze zich onderscheidt van andere cultuurgebieden. De geografische omvang van een cultuurgebied is onbepaald, en vaak worden administratieve grenzen overschreden. Cultuurgebieden bestaan op verschillende schaalniveaus.

Een nauwkeurigere omschrijving van het begrip cultuurgebied is lastig, omdat de definiëring van het begrip cultuur lastig is. Soms gaat het om tastbare, materiële kenmerken als bouwstijl, kleding, gebruiksvoorwerpen, maar vaak ook om religie, sociale structuur en heersende waarden en normen.

Er bestaan in de sociale wetenschap conflicterende inzichten over hoe cultuur zich verhoudt tot de begrippen regionale identiteit, migratie en integratie[1].

Cultuurgebied is een basisbegrip in sociale wetenschappen als de etnologie, culturele antropologie en de sociale geografie, en in de geschiedenis en de linguïstiek.

Na 1800 ontstond de behoefte etnografische collecties in musea te ordenen, op basis van ruimtelijke kenmerken. De Deense archeoloog Christian Jürgensen Thomsen (1788-1865) gebruikte, geïnspireerd door Carl Linneus, de taxonomische benadering voor de classificatie van archeologische vondsten.

Het idee dat de verscheidenheid aan culturen in de wereld geordend zou kunnen worden naar geografische gebieden, met overeenkomstige culturele kenmerken, was analytisch gezien erg interessant. Rond 1900 werd dit idee geaccepteerd door met name Duitse en Amerikaanse wetenschappers [2].

Verwante begrippen in andere taalgebieden zijn: Culture area, Kulturraum, Kulturprovinz, Kulturkreis en Genre de vie.

De ontwikkeling van het begrip rond 1900 hangt nauw samen met het diffusionisme, een stroming in de sociale wetenschappen die zich ontwikkelde als reactie op het evolutionisme. De vraag was of overeenkomsten tussen cultuurelementen, bijvoorbeeld huisvormen of gereedschappen, bij ruimtelijk gescheiden culturen terug te voeren waren op onafhankelijke inventie, ofwel op diffusie (verspreiding) van uitvindingen, door migratie en handels-contacten [3].

De van oorsprong Duitse geograaf en etnoloog Franz Boas (1858-1942) deed veel onderzoek onder Noord-Amerikaanse indianen. Hij verzette zich tegen de opvatting dat culturen een lineair, evolutionistisch bepaald proces zouden doorlopen, van primitief naar meer ontwikkeld. Culturen waren volgens hem in essentie dynamisch, en er was sprake van een voortdurende aanpassing aan gewijzigde omstandigheden. Specifieke cultuurpatronen in bepaalde gebieden, waren als het ware de ruimtelijke neerslag van culturele processen in de tijd. Boas wordt beschouwd als de grondlegger van de historische school in de antropologie, het historisch particularisme. Boas neemt een idiografische positie in, door cultuurgebieden te beschouwen als unieke, ruimtelijke eenheden.

Alfred Wissler

[bewerken | brontekst bewerken]

Zijn tijdgenoot Alfred Wissler (1870-1947) vond daarentegen dat de nadruk op cultuur als iets unieks, niet wetenschappelijk was. Wetenschappers moesten in hun onderzoek streven naar het vaststellen van algemene wetmatigheden: de nomothetische opvatting. Cultuur moest zo worden gedefinieerd dat vergelijkend onderzoek tussen verschillende culturen mogelijk werd. Het idee van cultuurgebieden kon daarbij als analytisch instrument worden gebruikt. Wissler onderscheidde 7 "cultural areas" in Noord-Amerika.

Alfred Kroeber

[bewerken | brontekst bewerken]

Alfred L. Kroeber (1876-1960), gepromoveerd bij Franz Boas, ontwikkelde het begrip cultuurgebied (culture area) verder. De spreiding van cultuurkenmerken over een bepaald gebied, is belangrijk voor het inzicht in de historische relaties tussen de bewoners. De ruimtelijke concentratie van bepaalde cultuurkenmerken leidde tot het ontstaan van cultuurcentra. Dit zijn tevens de gebieden met een grote culturele invloed op de omgeving. Hij voegde daar in 1931 het begrip climax aan toe: de culminatie in tijd en ruimte van een bepaald cultuurpatroon [4].

Kroeber werkte aan de University of California samen met Carl Ortwin Sauer (1889-1975) die goed bekend was met het werk van de Duitse geografen. Sauer vond dat geografen zich moesten concentreren op het landschap, en gaf zo een aanzet tot de cultuurlandschaps-geografie in de Verenigde Staten. Maar voor de ontwikkeling van het begrip cultuurgebied was zijn boek Agricultural Origins and Dispersals (1952) van meer belang. Hij onderzocht de manier waarop de mens zich had aangepast aan de steeds wisselende omstandigheden, en in dat licht stelde hij vast dat er verschillende kerngebieden in de wereld te herkennen waren, voor de ontwikkeling van de landbouw. Het kernland voor de Oude Wereld lag in Zuid-Azië, het kernland voor de Nieuwe Wereld in het Andesgebied van Latijns Amerika [5]. De diffusie van de innovaties die in deze gebieden tot stand waren gekomen, waren volgens Sauer de drijvende krachten in de geschiedenis (diffusionisme).

Donald Meinig

[bewerken | brontekst bewerken]

Donald W. Meinig trachtte het cultuurgebied van de Mormonen in de Verenigde Staten vast te stellen [6]. In de 19e eeuw streefden de Mormonen naar een eigen gebied genoemd Deseret, waarvan de omvang zou reiken tot aan de Mexicaanse grens. De claim werd door het Amerikaanse Congres afgewezen, maar het vormde wel de aanzet tot het ontstaan van een Mormoons cultuurgebied. Meinig onderscheidde in dit gebied een kern (core area), met als centraal punt Salt Lake City. Daaromheen een gebied waar de invloed van de Mormonen dominant was. Hij noemde dat het ‘domain’. Aan de randen van het cultuurgebied ontstond een ‘sphere’ waar nog slechts een aantal cultuurkenmerken van de Mormonen herkenbaar was. Hier vormden de Mormonen een minderheid, zoals in de steden Phoenix, Tucson en Las Vegas.

Heropleving culturele geografie na 1980

[bewerken | brontekst bewerken]

In de jaren 1980 kwam de culturele geografie opnieuw in de belangstelling te staan, na een periode van grote aandacht voor de zogenaamde kwantitatieve geografie. Zie daarvoor Ruimtelijke analyse en behaviorale geografie.

Meer dan in de culturele geografie van geografen als Sauer, werd nu de betekenis die mensen aan hun omgeving hechten op de voorgrond geplaatst [7]. Tegelijk kwam er bij de geesteswetenschappen meer aandacht voor de factor ruimte, onder andere onder door het werk van Michel Foucault en Henri Lefebvre.

Wilbur Zelinsky

[bewerken | brontekst bewerken]

Wilbur Zelinsky (1921-2013) publiceerde in 1980 een artikel over de ‘vernacular regions’ in de Verenigde Staten. Het zijn gebieden waarmee mensen zich emotioneel verbonden voelen. Nederlandse geografen geven hieraan de naam thuisgebied [8]. Op basis van de frequentie, en de ruimtelijke variatie in culturele en plaatsgebonden termen in telefoonboeken, stelde Zelinsky een regionalisering van de Verenigde Staten voor in 14 vernacular regions. Zelinsky begon met het opstellen van een lijst van 400 criteria. Na een aantal tests bleven er 73 over.

In 1981 publiceerde Joel Garreau, een journalist van de Washington Post, het klassiek geworden boek The Nine Nations of North America. Op basis van literatuuronderzoek en talloze gesprekken met mensen die hij op zijn vele reizen door Noord Amerika ontmoette, karteerde hij 9 ‘naties’, die zich van elkaar onderscheidden door een eigen cultuur en economie, maar vooral ook doordat de bewoners zich op de een of andere manier met elkaar verbonden voelden: ze beschouwden het als hun thuisgebied [9].

Cultural mapping

[bewerken | brontekst bewerken]

Door de opkomst van het geografische informatiesysteem, werd het mogelijk grote hoeveelheden culturele data te presenteren in kaartvorm. In 2013 verscheen A Contemporary Guide to Cultural Mapping. An ASEAN-Australia Perspective. Deze gids was bedoeld om ‘cultural mapping’ toegankelijk te maken: "Cultural mapping is the term used to describe the set of activities and processes for exploring, discovering, documenting, examining, analysing, interpreting, presenting and sharing information related to people, communities, societies, places and the material products and practices associated with those people and places"[10]. Een van de case-studies in deze gids betreft de The Macquarie Atlas of Indigenous Australia. Deze atlas geeft een overzicht van de beschikbare data over inheemse culturen in Australië.

In Duitsland zijn de ideeën van Friedrich Ratzel (1844-1904) bepalend geweest voor de ontwikkeling van het begrip 'cultuurgebied' (Kulturkreis). In zijn Anthropogeographie (1882) was deel 2 gewijd aan de concentratie en spreiding van de bevolking en nederzettingsvormen. Uit de bestudering van de ruimtelijke spreiding van cultuurkenmerken kon de geschiedenis worden afgeleid. Geïnspireerd door Ratzel construeerde Leo Frobenius (1873-1938) verschillende Kulturkreise in Afrika. Frobenius zag culturen als levende organismen die historisch gezien door verschillende fasen van geboorte, volwassenheid en sterven konden gaan.

In 1904 presenteerden Fritz Gräbner (1877-1934) en Bernard Ankermann (1859-1943) hun opvattingen over de Kulturkreislehre in twee voordrachten over Kulturkreise in Oceanië en Afrika op een bijeenkomst van de Berliner Gesellschaf für Anthropologie, Ethnologie, und Urgeschichte in Berlijn. Zij stelden dat de cultuurovereenkomsten tussen genoemde gebieden niet veroorzaakt kon worden door een rechtstreeks verbinding maar door contacten met eenzelfde brongebied (met name India) [11]

De cultuurhistorische methode werd verfijnd door de paters Wilhelm Schmidt (1868-1954) en Wilhelm Koppers (1886-1961), de voornaamste vertegenwoordigers van de zogenaamde Wiener Schule van de etnologie. Zij probeerden de vroege geschiedenis en de culturele evolutie te verbinden met de bijbelse scheppingsgeschiedenis. Schmidt en Koppers trachtten wereldwijd Kulturkreise te construeren. Kulturkreise hadden opeenvolgende ontwikkelingsniveaus. Men onderscheidde ‘Urkulturen’, ‘Primärkulturen’ en ‘Sekundärkulturen’.

In oorsprong is Kulturkreis een methodisch hulpmiddel bij de classificatie van cultuurkenmerken. Het was dus niet, zoals bij het begrip culture area, een concreet geografisch begrensd gebied. Soms omspant een Kulturkreis de halve wereld, zoals bij de ‘exogaam-patriarchale Kulturkreis’, in delen van Australië, Melanesië, Indonesië, India en Afrika.

Kulturprovinz

[bewerken | brontekst bewerken]

De Duitse prehistoricus Gustaf Kossinna (1858-1931) gebruikte voor het onderzoek naar het materiële erfgoed van verdwenen culturen het begrip Kulturprovinz. Kossinna verstond daaronder een geografische, begrensde ruimte, waarin een bepaalde samenhang van cultuurkenmerken, in de vorm van gereedschappen en nederzettingsvormen, vastgesteld kon worden. Hij meende dat Kulturprovinzen samenhingen met het woongebied van bepaalde volken of stammen, zoals de Germanen en de Kelten. Zijn werk had een sterk nationalistische en zelfs racistische ondertoon [12][13]

In de Duitse geografie van de periode 1900-1950 is het landschap een centraal begrip. Otto Schlüter (1872-1952). Niet alleen gaf het begrip de geografie een eigen object van studie, het sloot ook aan bij de ideeën uit de Duitse geesteswetenschappelijk traditie: ‘Dit ideeënveld kan worden omschreven met holistische begrippen als ‘Ganzheit’, ‘Totalität’, ‘Integration’, ‘Synthese’, ‘Gestalt’ en ‘Individualität’’[14]. Het concept cultuurlandschap is de opmaat geweest voor voorstellen de wereld te geleden in zogenaamde Kulturräume. Albert Kolb verdeelde de wereld in een tiental Kulturerdteile [15]. In veel regionaal georiënteerde geografie handboeken, hanteert men nog indelingen die op de een of andere manier teruggrijpen op de indeling in Kulturräume. Jan O.M. Broek en John W. Webb gebruiken in hun handboek een indeling van de wereld in vier ‘Major Realms’ en drie ‘Minor Realms’ . Hun vier Major Realms komen overeen met de indeling in beschavingen die door de historicus Arnold Joseph Toynbee (1889-1975) werd gehanteerd [16]:

A. Major realms (civilizations)
  1. Occidental (Western; European)
  2. Main Islamic (North African-South-west-Asian; Arab-Persian
  3. Indic (India; Hindu)
  4. East Asian (Sinitic)
    B. Minor realms
  5. Southeast Asian
  6. Meso-African (Negro-African)
  7. Southern Pacific