IJje Wijkstra

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
(Doorverwezen vanaf Eije Wijkstra)
Gedenksteen aan de Polmalaan (vroeger Rottelaan) tussen Kornhorn en Doezum waar het drama zich voltrok

IJje Wijkstra (ook IJe en Eije) (Doezum, 4 juli 1895Eindhoven, 6 juni 1941) werd bekend door een viervoudige doodslag die hij in 1929 pleegde in de Rottelaan (later Polmalaan genoemd), destijds behorend bij Doezum (later bij Kornhorn).

IJje[bewerken | brontekst bewerken]

Wijkstra werd geboren als de jongste van zeven kinderen van IJje Wijkstra en Sjouktje van Bolhuis. Zijn vader had geen vast werk en derhalve ook geen vast inkomen. Naar het schijnt konden beide ouders slecht met elkaar overweg. Ze hadden ruzies over het geloof en er vielen regelmatig klappen.

Na de lagere school ging IJje leren als metselaarsleerling. Daarnaast zou hij samen met zijn vader gestroopt hebben; vast staat in ieder geval dat IJje goed met een geweer wist om te gaan.

IJje kan als ervaren voeger redelijk in zijn eigen onderhoud voorzien. Hij blijft bij zijn moeder wonen en zou anarchist geweest zijn. Hij moet niets hebben van het gezag. Overigens meende IJje zelf dat hij leed aan een zenuwziekte.

Aaltje en de moorden[bewerken | brontekst bewerken]

In 1928 krijgt hij een verhouding met Aaltje Wobbes, de vrouw van zijn vriend Hendrik Wobbes. Deze vriend zit dan vast wegens diefstal. Volgens de overlevering heeft Aaltje een grote invloed op IJje. Hij blijft veertien dagen bij haar. Enige tijd later trekt Aaltje bij IJje in en laat zij haar zes kinderen in de steek.

Wegens het in de steek laten van haar kinderen wil Justitie in Groningen Aaltje horen. De burgemeester van Grootegast, Wolter Bonnema, krijgt opdracht Aaltje aan te houden en naar Groningen te laten brengen. Klaarblijkelijk voorziet de burgemeester problemen, want hij laat vier veldwachters de opdracht uitvoeren: twee gemeentelijke veldwachters (Aldert Meijer en Mient van der Molen) en twee rijksveldwachters (Herman Hoving en Jan Werkman).

Op 18 januari 1929 wacht Wijkstra de veldwachters op met een karabijn. Volgens de overlevering zou het zo'n 18 graden gevroren hebben die dag.[1] IJje weet alle vier veldwachters neer te schieten. Zelf raakt hij lichtgewond. Hierna steekt hij het huis in brand, en brengt Aaltje onder bij een neef en vlucht naar Groningen. Op weg naar het ziekenhuis wordt hij aangehouden.

Na de moord[bewerken | brontekst bewerken]

De graven van de veldwachters Jan Werkman en Herman Hoving op de begraafplaats Esserveld in Groningen (2009)

In april 1929 wordt hij door de rechtbank in Groningen tot levenslang veroordeeld. In hoger beroep maakt het Gerechtshof te Leeuwarden daar 20 jaar van. Aaltje Wobbes wordt veroordeeld tot 1 jaar gevangenisstraf, voor het in de steek laten van haar kinderen.

In 1941 wordt Wijkstra van de strafgevangenis in Leeuwarden overgeplaatst naar het Rijkskrankzinnigengesticht te Woensel (Eindhoven). Daar sterft hij enige weken later op 45-jarige leeftijd aan de gevolgen van tbc. Hij wordt op 10 juni 1941 te Eindhoven begraven.

Het drama in Doezum baart zeer veel opzien. De begrafenissen van de vier agenten worden nationale gebeurtenissen en in het gemeentehuis te Grootegast wordt een plaquette aangebracht, ter herinnering aan de vier veldwachters.

In 1980 wordt Aaltje Wobbes herenigd met vier van haar kinderen.

Boeken en film[bewerken | brontekst bewerken]

Het leven van Wijkstra is beschreven door onder andere H.G. Cannegieter in Vier schoten voor een vrouw (1959) en door Rink van der Velde in De houn sil om jim bylje ('De hond zal om jullie huilen') (1978). Dit laatste boek werd in 1980 verfilmd door Pieter Verhoeff onder de titel Het teken van het beest.

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]