François-Jean Lefebvre de La Barre

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Monument te Abbeville voor François-Jean Lefebvre de La Barre

François-Jean Lefebvre de La Barre, genoemd Chevalier de La Barre naar zijn vaders eretitel (kasteel van Férolles-en-Brie, thans Férolles-Attilly, 12 september 1746 - Abbeville, 1 juli 1766) was een Frans atheïst. Hij werd veroordeeld voor blasfemie, gemarteld en onthoofd en zijn lijk werd samen met een exemplaar van de Dictionnaire Philosophique van Voltaire op de brandstapel verbrand. 1 juli is sindsdien een (niet overal officieel erkende) "Dag van het Atheïsme".

Voorgeschiedenis[bewerken | brontekst bewerken]

Toen François ongeveer 16 jaar oud was vertrok hij samen met zijn broer Jean-Baptiste naar Abbeville bij hun tante Anne Marguerite Feydeau, abdis van de cisterciënzerabdij van het nabijgelegen Willencourt. Dit gebeurde nadat zijn vader als een geruïneerd man gestorven was. De vader was failliet verklaard nadat hij het van François' grootvader (die luitenant-generaal van het leger was) geërfde enorme bedrag van 40.000 pond aan renten volledig had opgeleefd. Abbeville was een zeer vroom provinciestadje in het landelijke Frankrijk, waar het (antiklerikale) gedrag van de jonge Jean-François vlug uitbreiding nam en als zeer aanstootgevend ervaren werd. Uiteindelijk zou het proces en de executie van de Chevalier de La Barre een van de beroemdste zaken worden die door de filosofen van de Verlichting ter harte genomen werden.

Heiligschennis van het Christusbeeld[bewerken | brontekst bewerken]

De zaak begint met de ontering, ontdekt op 9 augustus 1765, van het kruisbeeld dat zich op de Pont Neuf van Abbeville bevindt. Dit beeld is op meerdere plaatsen doorkerfd met een snijdend voorwerp. In het verslag van de deurwaarder van de koning is er sprake van “aan het rechterbeen drie kerven van elk een duim lang en vier lijnen diep” en “twee sneden opzij van de maag”. In het dorpje is de ontreddering groot want in de overtuiging van de mensen is het niet een beeld of symbool dat toegetakeld is, maar God zelf. Spoedig fluistert de gemeenschap over een geheimzinnige bende die kruisbeelden vernietigt, hosties (in de katholieke leer het fysieke lichaam van Christus) op de grond gooit en met messen doorsteekt. De opschudding is zo groot dat de bisschop van Amiens, Mgr d'Orléans de La Motte, in hoogsteigen persoon en blootsvoets de herstelling van het kruisbeeld leidt. Dit gebeurt in het bijzijn van alle hoogwaardigheidsbekleders uit de streek. Uiteindelijk zal blijken dat de kerven veroorzaakt werden door een voorbijrijdende met hout geladen kar. Maar het kwaad is geschied.

Ideale schuldige[bewerken | brontekst bewerken]

Wie heeft die heiligschennis gepleegd? Bij gebrek aan bewijzen gaat men over tot ondervragingen waarbij niemand ontzien wordt. De pastoors roepen in de zondagsmissen op tot verklikking. Het grootscheepse onderzoek wordt geleid door Duval de Soicour, luitenant bij de politie van Abbeville. Die zal zich met enorme vastberadenheid in het onderzoek vastbijten, en hierbij valse getuigenissen en valse beschuldigingen niet schuwen. Hierin wordt hij resoluut bijgestaan door de luitenant bij de tribunal d'élection, Belleval. Sinds zijn liefdesavances aan de tante abdis van het klooster van Willencourt afgewezen werden, heeft die een persoonlijk appeltje te schillen met de Chevalier de La Barre. De Chevalier had Belleval om diens aanzoeken immers publiek en hooghartig bespot. De burgerij herinnert zich trouwens dat Chevalier de la Barre en zijn vrienden in juli 1765 ostentatief geweigerd hadden de hoed af te nemen en te knielen toen een processie voorbijkwam. Geïntimideerd wijzen de ondervraagden naar de Chevalier de La Barre en twee medeplichtigen: Gaillard d'Etallonde (die de zoon was van de voorzitter van het tribunal d'élection) en Moisnel. Dit drietal had immers publiekelijk twee libertijnse antireligieuze liederen gezongen (in één ervan werd de heilige Maria-Magdalena een hoer genoemd).

Er volgt een huiszoeking bij Chevalier de La Barre en naast “erotische boeken” worden er nog 3 verboden boeken gevonden, waaronder de Dictionnaire Philosophique van de verlichtingsfilosoof Voltaire. De affaire met het kruisbeeld verdwijnt wat op de achtergrond – de La Barre heeft trouwens een alibi. De haat tegen de ongrijpbare Voltaire richt zich nu tegen de La Barre.

Gevaarlijk wordt het voor Chevalier de La Barre en zijn twee kompanen als de bisschop van Amiens (Abbeville valt onder zijn bevoegdheid) en traditionalistische gelovigen de zaak aangrijpen om een voorbeeld te stellen. Indirect speelt de schaduw die de naderende Franse Revolutie (1789) vooruitwerpt hierbij een rol. De liberale burgerij is zich al lang aan het roeren om meer macht, de verlichtingsfilosofen laten van zich horen, het instituut Kerk wordt meer en meer ter discussie gesteld.

Proces[bewerken | brontekst bewerken]

Chevalier de La Barre denkt dat het onder andere door zijn familierelaties en zijn stand allemaal zo een vaart niet zal lopen en bereidt zijn verdediging niet echt voor, te meer omdat hij denkt louter op de kruisbeeldzaak (waarvoor hij een alibi heeft) beoordeeld te worden. Hij denkt er niet aan te vluchten. Ondanks een opmerkelijk pleidooi van de journalist en advocaat Linguet en de verdediging van de Chevalier in het parlement te Parijs door de vriendenkring rond de abdis van het klooster van Willencourt, wordt de aanvankelijke veroordeling tot de galeien omgezet in de doodstraf. De Franse koning Lodewijk XV wordt om een tussenkomst gevraagd. Die heeft er alle belang bij de Kerk te vriend te houden. Hij weigert gratie, officieel meldt hij weinig overtuigd te zijn van de argumenten van de verdediging. Zelfs de bisschop van Amiens, die beseft dat een doodstraf als een boemerang kan terugkomen, pleit voor een zachtere straf. Tevergeefs.

De Chevalier de La Barre wordt op 28 februari 1766 veroordeeld tot de kleine en grote foltering teneinde zijn medeplichtigen kenbaar te maken. Daarenboven zal hem de rechterhand worden afgehakt, en zijn tong afgesneden als hij ze zelf voldoende ver uitsteekt. Indien zijn medewerking te wensen overlaat dient de beul de tong tot aan de wortel met een ijzeren tang uit te rukken. De tong verwijderen heeft twee voordelen: niet alleen wordt het wapen van de misdaad verwijderd zodat hij nooit meer godslasterlijke praat zal verkondigen, maar daarenboven wil men zo veel mogelijk voorkomen dat hij op het schavot nog godslasterlijke (of opstandige) preken zou houden. Daarna dient hij onthoofd en verbrand te worden samen met een exemplaar van het bij hem gevonden verboden boek Dictionnaire Philosophique van Voltaire. Er worden te Abbeville geen bereidwillige beulen gevonden (beul was in die tijd een beroep met een zekere standing). Uiteindelijk laat men er vijf uit Parijs overkomen. De beul Sanson neemt de onthoofding op zich. Op 1 juli 1766 wordt de executie uitgevoerd. Een pikant detail dat in de annalen vastgelegd werd getuigt van de ingesteldheid van Chevalier de la Barre: zijn bewaker heeft koffie gekregen om wakker te blijven. Chevalier vraagt ook koffie om wakker te blijven, “er rest me nog tijd genoeg om te slapen".

De laatste woorden van de Chevalier de la Barre waren typisch voor de 19-jarige jongeman: “Ik had nooit gedacht dat men voor zo iets pietluttigs een eerbiedwaardig man ter dood zou brengen.” Zijn as werd ter hoogte van het befaamde kruisbeeld in de Somme gegooid. Thans staat er op de brug een monument met als inscriptie: "En commémoration du martyre du Chevalier de la Barre, supplicié a Abbeville le 1 juillet 1766, à l'age de 19 ans, pour avoir omis de saluer une procession".

Deze executie deed de bevolking van Abbeville zo gruwen dat het onderzoek naar andere verdachten (met een uitzondering voor Gaillard d'Etallonde) nooit tot een proces leidde. Moisnel, die slechts 15 jaar jong was, bekende enkele goddeloosheden en kwam er met een boete vanaf.

Gaillard d'Etallonde (18 jaar) wordt eveneens veroordeeld. Hem moet op dezelfde manier de tong verwijderd worden en voor het hoofdportaal van de kerk de rechterhand worden afgehakt. Daarna moet hij op een vuilniskar naar het Marktplein worden gevoerd en met een ijzeren ketting aan een paal worden vastgeketend en hierna op een klein vuur levend verbrand worden. Gaillard is echter realistischer (en heeft in tegenstelling tot Chevalier wel het geld) en vlucht eerst naar Holland, en krijgt daar via Voltaire een functie in het Pruisische leger.

De kerk herdenkt de zaak op haar manier: in 1775 komt er een nieuw kruisbeeld op de Pont Neuf van Abbeville. Voor die gelegenheid richt men een nieuwe brandstapel op, deze keer met de boeken van Voltaire en J.J. Rousseau.

Voltaire en de verlichting[bewerken | brontekst bewerken]

Voltaire zal zijn uiterste best doen, eerst om de La Barre vrij te krijgen en daarna om hem te rehabiliteren. Voltaire zal dit zelf nooit meemaken (hij sterft in 1778). Het blijft wachten tot na de Franse Revolutie: de Conventie zal Chevalier de 25e Brumaire van het jaar II (15 november 1793) in eer herstellen. Intussen had de revolutie de begrippen "goddeloosheid" en "ketterij" in 1791 uit het strafrecht gehaald.

In 1774 verschijnen van Voltaire twee traktaten. "Relation de la mort du Chevalier de La Barre à Monsieur le Marquis de Beccaria" en “Le Cri d'un sang innocent”. Voltaire wordt vervolgd wegens die boeken, maar zit intussen ongenaakbaar in Zwitserland. Via Diderot wordt hij op de hoogte gehouden.

De geschiedenis van de Chevalier heeft ook stof tot theater geleverd:

  • Fabre d'Eglantine zijn Augusta (gespeeld in oktober 1787)
  • Marsollier speelde in het théâtre des Italiens in juli 1791 het eenakter Chevalier de la Barre.

In veel Franse steden en gemeenten is er een straat, plein of beeld dat naar de Chevalier verwijst. We vermelden in het bijzonder dat van Parijs.

Monument te Parijs Montmartre[bewerken | brontekst bewerken]

De bewoners van de Parijse wijk Montmartre hadden tot het laatst energiek deelgenomen aan de revolte die de geschiedenis zou ingaan als de Commune van Parijs van 1871. De Parijse burgerij vond dat de opstandelingen gestraft moesten worden. Niet alleen met gevangenis, de galeien of verbanning. Ze moesten ook vernederd worden, dagelijks aan hun nederlaag herinnerd worden. Men deed dit door midden hun wijk, op het hoogste punt van Parijs een basiliek te bouwen om "het Frankrijk te redden dat het verdiend had door God gestraft te worden wegens het aanmoedigen van de revolutionaire geest in de wereld". Dit is de befaamde toeristische trekpleister van Montmartre geworden, door de wijkbewoners "la tarte" genoemd.

In 1897 vraagt een comité van vrijdenkers aan de Parijse gemeenteraad een standbeeld ter ere van Chevalier de la Barre op te mogen richten op een publiek plantsoen, vlak voor de basiliek. Met succes: op 3 september 1905 wordt het beeld, ontworpen door Armand Bloch, door een menigte van 25.000 vrijdenkers "ingewijd". Op 4, 5 en 6 september wordt te Parijs het Internationaal Congres van de Vrijdenkers gehouden. Een delegatie van de vrijmetselaarsloge "Grand Orient de France" is aanwezig. Ze worden op het stadhuis van Parijs ontvangen, meerdere gemeenteraadsleden waren trouwens lid van het comité. In 1926 wordt de plek heringericht, hierdoor verhuist het beeld naar de zijkant van de basiliek, square Nadar. Het is hierdoor niet langer een doorn in het oog van de bedevaarders die de lange trappenrij naar de basiliek opgaan.

Op 11 oktober 1941 beslist de met de Duitsers samenwerkende Vichy-regering om alle metalen standbeelden om te smelten. Uitzondering wordt gemaakt voor beelden van heiligen, koningen en koninginnen. Die vrijstelling geldt niet voor de beelden van humanisten, slachtoffers van de kerk of niet-religieuze filosofen. Chevalier de la Barre, Etienne Dolet, Voltaire, Rousseau, Condorcet, Victor Hugo, Diderot, Marat, Gambetta, Fourrier, Lavoisier, Brocat, Maria Deraismes; hen wacht de smeltoven. Maar de stenen sokkel met het opschrift "Chevalier de la Barre supplicié à l'âge de 19 ans pour n'avoir pas salué une procession" blijft op de plaats, Square Nadar. Op 24 februari 2001 kwam er een nieuw beeld. Vlak achter de basiliek is er trouwens een rue du Chevalier de la Barre, tussen de rue Ramey en de rue du Mont-Cenis.